grappen van vroeger

Dit, om te beginnen,……is geen Inleiding. Voor de Inleiding klik je op Inleiding!
Dit heet een preambule.

ezeltjes

Mensen hebben altijd gehuild en gelachen. En net zoals er altijd om anderen werd gehuild, is er ook altijd om anderen gelachen. Maar als je ergens om moet lachen, wil dat nog niet altijd zeggen dat het grappig is. Laat staan dat het een grap is met een staat van dienst van eeuwen. In dat laatste geval heb ik het over Klassieke Humor. Deze grappen van vroeger, van ongeveer 1000 vóór Christus tot 1500 erna, kunnen staat maken op het label Klassieke Humor.

Wat is er Klassiek aan Humor?

Klassieke humor kent een strak logische opbouw: begin–reactie–actie;actie–reactie–slot. Hoe dit werkt kunt u zelf uitproberen in de Moppenfabriek: Klik op het plaatje om je eigen Klassieke Grap te fabriceren:
moppenfabriek De strak logische opbouw is een voorwaarde, maar dat is niet genoeg, want dan kan het ook nog een verhaal zijn. De omkering van de machtsverhouding baas ⁄ slaaf in het midden van de grap bij “reactie–actie;actie–reactie” is ook niet genoeg, en is ook slechts voorwaarde. De symboliek die ver naar het verleden wijst? Ook niet! Belangrijker: de klassieke grap is beeldend, je kunt hem als een film voor ogen halen. Dat is niet direct het geval; je moet er een inspanning voor leveren. Je neemt de kern-handeling en haalt je die voor ogen, je vraagt je af hoe moet ik me dit voorstellen, en als je er eenmaal een beeld bij hebt, vul je de rest in. Van belang is: de “film” start niet vanzelf, je moet moeite doen om je je de grap voor ogen te halen. Je moet de knop (de kern-handeling) vinden om “de film” te starten. Vind je die knop niet, dan mis je vaak de clou van de grap. Zonder moeite lijkt het een lui intellectueel spel, zonder veel betekenis dat achteloos aan je voorbij kan gaan. De grap lijkt zó op het Chinese sprookje van Andersen over de nieuwe kleren van de keizer, zonder dat je het voor je ziet gebeuren. En het lijkt ook op wat in de Tijl van Kehlmann regelmatig wordt herhaald: je moet intelligent zijn om een grap te snappen. Wie dat niet is, begrijpt hem niet. Gemener kan niet! De domme wordt aan de kant gezet: buitengesloten.

Je zou ook kunnen zeggen: je moet er een bepaalde leeftijd en rijpheid, volwassenheid, voor bereiken, wil je de grap kunnen snappen. Je zou kunnen zeggen dat een volwassene al wél in staat is om zich de grap voor ogen te halen, en een kind nog niet. Ik weet niet of dat ook echt zo is? Maar de Klassieke Grap zou je kunnen kenschetsen als de grap, waarin het onderscheid tussen kind en volwassene nog niet wordt gemaakt. Zelfs de meest schunnige grap kan in bedekte bewoordingen in de aanwezigheid van kinderen worden verteld. Vroeger waren het ook de slaven die in aanwezigheid van de koning zich deze grappen permiteerden, omdat de koning er toch niets van begreep. Aan Aesopus wordt deze Marokkaanse grap toegeschreven. Maar weet u nog welk dierenfabel eraan te grondslag ligt? (Klik voor de oorspronkelijk tekst (1) hieronder op de vertaling):

"Meneer Jeha was op een dag in het veld aan het wandelen, toen hij daar de rechter in slaap en dronken aantrof. Hij pakte hem zijn mantel af en ging ervandoor. Toen de rechter wakker werd, merkte hij dat zijn mantel was gestolen. Hij stuurde zijn mensen erop uit om zijn mantel terug te vinden. Deze mensen vonden Meneer Jeha gekleed in de mantel van de rechter. Ze namen hem mee voor verhoor. Toen hij voor de rechter verscheen, vroeg deze aan Meneer Jeha:
--“Hoe komt u aan die mantel?“
--“Ik heb hem op een dronken man aangetroffen. Ik heb er eens flink op geplast, en de mantel meegenomen. Als het uw mantel is, ga uw gang en neem hem terug. Sorry!”
--“Verdwijn uit mijn ogen, viezerik”, zei de rechter. “Dit is mijn mantel niet”
"

Met deze grap zitten we meteen midden in de problematiek waarom het gaat: een rechter die niet doet waarvoor hij is aangesteld. Hij is zijn mantel, die hij draagt als een teken van zijn waardigheid, onwaardig. De ouderdom van het verhaaltje is onzeker, maar zou kunnen teruggaan op een fabel van Aesopus (ca. 620-560 vChr.) “De leeuw, de beer en de vos”, volgens de tabel van Basset en Mouliéras. De Jeha-grap heeft dan wel ten opzichte van de Aesopus-fabel een hele transformatie ondergaan, maar met enige fantasie kom je al een heel eind. Als je “het dronken zijn” in het Jeha-verhaal vervangt door “het gevecht met de beer ”, je “de rechter” vervangt door “een leeuw”, en je “de mantel” aanziet voor “een hertje”, dan heb je al bijna de oudere Aesopus-versie terug. Oh ja, meneer Jeha is natuurlijk…… de Vos, die wél zijn haren (=mantel), maar niet zijn streken verliest. Volgens Paul Schulten zouden de Aesopus verhaaltjes, door Phaedrus vertaald in het Latijn, een manier zijn van slaven om zich te kunnen uiten. Wat hebben deze grappen ons nu nog te vertellen? Het lijkt alsof alleen op deze manier de eeuwige problematiek van leven en overleven verwoord kan worden. Erin verwoord zitten kernwaarden.

Hoe het allemaal begon.

Het eerste verhaal waaruit naar mijn idee gevoel voor humor blijkt is een Sumerisch verhaal: de verdrijving van Mardouk in de Zevende eeuw vChr (Arnaud:96).

Mardouk, een godheid verkleed als pop, legde een echte Lijdensweg af: het purper van zijn mantel was niet het purper van de koninklijke heerser, die eerbied afdwong; zijn kleding was purper-rood, omdat het doordrenkt was met zijn “eigen” bloed door de vele stokslagen die hij had gekregen. Hij werd onder gelach en gejoel in processie de stad uitgejaagd.
Later op diezelfde dag werd Mardouk voor een echte rechtbank voorgeleid en veroordeeld. Het lijkt een achterstevoren afgedraaide slapstick van het optreden van de “beruchte” Amerikaanse Keystone politie in Comedy Capers. Een straf bestond bij de Sumeriërs (Babylon) nooit uit stokslagen: die straf kenden de Sumeriërs niet. Kortom, ze joegen hem met stokslagen weg en de rechtzaak was een schijnvertoning (buiten de stadspoorten).
In het verhaal wordt door veroveraars de god van de overwonnenen belachelijk gemaakt. Niet een mens maar een god! Godsdienst tilt de mens naar een hoger niveau. Een godsdienstig ritueel tilt iemand uit zijn dagelijkse bekommernis, waardoor hij samen met zijn buurman om zijn zorgen kan lachen. Godsdienst lijkt een voorwaarde voor het ontstaan van humor. De spanning tussen het lachen in een roes die je met anderen deelt, en het anderen uitlachen, zal altijd blijven bestaan, maar er was een godheid nodig om de meningsverschillen te overbruggen. Natuurlijk liepen de ontwikkelingen naast, over en door elkaar heen, maar dit is in grote lijnen de manier waarop Klassieke Humor tot stand kwam.

Bij de Grieken van Klein Azië vond een verdere ontwikkeling plaats. De goden kregen hier zulke menselijke trekken dat je soms niet meer weet of je met goden of met mensen te maken hebt. Je had helden die in de hemel bij de goden werden opgenomen, en je had helden die aan bergwanden vastgespijkerd voor eeuwig in een hel gedoemd waren te blijven leven. De vermenselijkte goden maakten de weg vrij voor een nieuw soort humor, de humor van woord en wederwoord. In Klein Azië werd niet alleen de westerse vorm van filosoferen uitgevonden, maar ook onze humor.

Als we Diogenes Laërtius mogen geloven, die leefde in de derde eeuw vChr, pakte Thales van Milete het als volgt aan om ongetrouwd te blijven: Thales heeft zelf gezegd dat hij leefde als een vrijgezel, een beetje afgezonderd van iedereen, maar anderen zeiden over hem dat hij trouwde en een zoon kreeg ……, weer anderen zeiden dat hij celibatair bleef en dat hij de zoon van zijn zuster adopteerde. Als men hem vroeg, waarom hij geen kinderen wilde, antwoordde hij: “Omdat ik van kinderen houd”, en ze zeggen, dat toen zijn moeder bij hem aandrong op een gearrangeerd huwelijk, hij verklaardde: “Dit is niet het geschikte moment daarvoor!”. Later, toen hij te oud was om nog te trouwen, zei hij: “Dat is een gepasseerd station!” Maar Plutarchus zei dat hij niet trouwde om niet te hoeven lijden.
In de humor kwam een logische struktuur (er zijn andere structuren!), een schema van woord, wederwoord en conclusie (punchline). De humor neemt de vorm aan van een dialoog met alle kenmerken van de dialektiek: these–antithese–synthese. Tijdens de Hellenistische periode speelden de Joden een belangrijke rol om deze vorm van humor aan de man te brengen. Van huis uit werden de heilige teksten bediscussieerd, en deze discussie vond niet alleen meer binnenshuis plaats, maar ook buitenshuis. Het Hellinisme was zo′n destructieve kracht op het godsdienstige leven van de Joden dat er openlijk met de Joodse godsdienst werd gespot. Wij danken daaraan onze Klassieke Humor. De belangstelling hiervoor herleefde in de Renaissance.

         

 Humor beschijnt als een warme zomerzon ‘kritische’ onderwerpen. Een onderwerp wordt erdoor onder de aandacht gebracht en toeschouwers kunnen zich in de schaduw verschuilen om zich op een afstandje een mening te vormen. In de Klassieke Oudheid bestond de grap in komische teksten, door Romeinen meestal “fabulae” (fabels) genoemd (Die römische Literatur), al als een aparte categorie. Voor Romeinen en Grieken hielden de grappen vaak verband met de Dionysusfeesten (Bacchusfeesten). Grappige toneelstukjes kregen bij die gelegenheid de naam Saterspel, een spel waarin een Satyr een hoofdrol speelt. Ook andere komische toneelstukjes stonden niet op zichzelf, maar werden voor en tussen belangrijkere activiteiten door zoals gladiatorenspelen of religieuze erediensten opgevoerd. De autoriteit op dit gebied, Aristoteles, onderscheidt in de Poëtica de komedie van de tragedie. Uit zijn betoog valt op te maken dat hij denkt dat de komedie ouder is dan de tragedie. Op de categorie “komedie” was niet meteen de aanduiding humoristisch van toepassing. Onder “humor” werd iets anders verstaan, dat meer overeenkomst heeft met ons woord voor humeur. De beide woorden gaan ook terug op hetzelfde woord in het Grieks: το χυμα, vocht. Net als alles dat van vocht doordrongen is in de zon te drogen kan worden gelegd, was een goed humeur (=humor) voornamelijk van belang als een gekozen houding op afstand ten opzichte van iemand of een gebeurtenis om erop te kunnen reflecteren.