De kaars.

De kaars verwijst naar een juridisch gebruik dat we niet meer kennen. In de Middeleeuwen werden er goederen per opbod verkocht. Om het bieden te regelen stak men een kaars aan, en zolang de kaars brandde kon men ergens op bieden.

Het is duidelijk dat Bredero op dit gebruik een toespeling maakt. De scène is dan ook minder onschuldig dan je op het eerste gezicht denkt. Het lijkt erop dat hij hier een toespeling maakt op prostitutie. Blijkbaar bestond er een mogelijkheid in de Middeleeuwen om een bod op een publieke vrouw uit te brengen. De hoogst biedende mocht z'n gang gaan.

         

De originele tekst

Aaltje. Maer waerom?
Tryn. Maer om de nuwicheyt daer de knech‎[ties ien wijf om trouwen,‎
Wel iemers, sus, hy hettet my soo langh ghevraeght
‎400 Tot dat icket hem toeseyden: en wy hebben beraetslaeght‎
Dat hy myn, as de kaers uyt is, sel komen besoecken.
‎ Kom hier mijn moer, laet ick iou op mijn benier iens doecken,
‎ Treckt myn vlieger an: en gaet hier sitten op dit ghestoelt:‎
So werdt zijn heete lust sonder sonden verkoelt.‎
‎405 Ick hebt hem belooft, uyt vrees van hem te vertoornen:‎
Ick heb mijn man te lief dat ick hem kroonen sou met hoornen:‎
Ick heb hem om iouwent wil met ien klucht ghestilt:‎
Gy kont nou wel ien soeticheyt hebben, so gy maer wilt,
‎ Mijn hert is te eerlijck, dat ick yemant sou verongelijcken.
‎ ‎410 In as hy dan ghedaen het, o bloet hoe sou ick hem uytstrijcken!‎
Aaltje. Wel siet, is dat niet een groote last, dat speelt hy myn ‎altemet.‎
Trijn Jans maeck gy mijn toe, na ie sin, gae gy leggen op mijn bedt.‎
Hebt gien sorgh, ick sel de rest al swijgend wel beschicken.‎
Ick sel de vreemde vogelaer vangen in syn eygen stricken.‎
TRYN KLEET AALTJE.‎
‎415 Tryn Tans. Wel Aaltie Melis, nou iou selven wel besiet,
‎ Seper, me dunckt, je lijckt jou selven niet.‎
Aaltje. Ay lieve help my knap, Heer keyeren ick heb sulcken verlangen
Om die wilde weyman in syn eyghen stricken te vangen.‎
Tryn. Doet open asje hoort hoesten, of hemmen, nou, adieu ‎goen
‎420 Aaltje. Wel droomt gheneughelijck, Trijn Jans, en slaept sacht. ‎‎[nacht.‎
Nou ick mach hier gaen sitten, holla, ick most de kaers uytblasen,
‎ En wachten soo de gracy met een stillicheyt, sonder veul te rasen.‎