Ma′roef in Al–Merika.

Uit: De gestolen minnaar en andere vrijmoedige liefdesverhalen uit 1001 nacht, Paul Rodenko, Ooievaar, 1960: pag. 137-144.

         

Waarom heeft Rodenko deze passage opgenomen in het verhaal van Maroef, de muilenlapper? Het oorspronkelijke verhaal geeft geen enkele direkte aanleiding om een passage in te voegen over de filmindustrie. Het oorspronkelijke verhaal is een sprookje over een maatschappij die aan een depressie ten onder dreigt te gaan. De schuld van die depressie ligt bij het roekeloze gedrag van onmatig hebzuchtige kooplieden en bestuurders. Ze roepen de ramp zelf over zich af. In Amerika werd tijdens de depressie de filmindustrie groot. En een van de grootste filmstudio′s was de strak hiërarchisch opgebouwde firma Metro, Goldwyn & Mayer, die miljoenen aan de filmindustrie wist te verdienen. Misschien voegt Rodenko deze passage in, omdat het oorspronkelijke verhaal in het Arabisch ook over zo′n depressie gaat, ontstaan uit hebzucht (avaritia). In het oorspronkelijke verhaal wekt Maroef de hebzucht juist door royaal aan iedereen geld te geven, wie er maar om vraagt. En men vraagt steeds meer! Daarom neemt hij zijn toevlucht tot het aankondigen van een karavaan met de allerduurste goederen die alleen maar in zijn fantasie bestaat. Met de komst hiervan in het vooruitzicht leent men hem grote sommen geld die hij uitgeeft aan de armen (de werklozen onder Roosevelt?).

         

Uit de kring van vrienden tijdens de Tweede Wereldoorlog die in de illegale, gestencilde bladen Mecenas en Parade der Profeten hun eerste gedichten publiceerden, blijkt Rodenko′s engagement. Achter de vrolijke façade van zijn vrijmoedige liefdesverhalen blijkt een sociaal bewogen schrijver te zitten. Zo eentje, waarvoor in Amerika de Un-American Activities Committee (HUAC) in de tijd dat Rodenko dit schreef, werd opgericht. Rodenko was uiterst gevoelig op dit punt, omdat hij het kind was van een Russische vader en een Engelse moeder. In Hollywood had dit aanleiding kunnen zijn om hem ter verantwoording te roepen, een eed te zweren dat hij geen communist was en het dringende verzoek om collega′s die zich wel aan communistische propaganda schuldig maakten te verklikken.

         

Ook de firma Metro, Goldwyn & Mayer bleef deze ellende niet bespaard. Een van de bazen, Mayer, riep tot het ambitieuze keffertje Schary: “Koest!”, precies zoals Ali aan Cholliwoet toesnauwt: “Koest!”. Maar het keffertje was niet tot bedaren te brengen, en in z′n gevolg sloot zich een rashond van formaat aan: Schenck. En de zich ver boven iedereen wanende Mayer moest het veld ruimen. Een en ander was het gevolg van een door Schary geschreven scenario voor een film, die ik verder niet ken, met de omineuze titel: “The Red badge of courage”, een film over de Amerikaanse Burgeroorlog. De verwijzing naar de heksenjacht van president McCarthey lijkt voor handen te liggen. Wordt hier gesuggereerd dat een gevolg van de heksenjacht van McCarthey een burgeroorlog zou kunnen zijn? Schary doet dat op bijna dezelfde manier als Rodenko van de Duizend en Een Nacht gebruik maakt om zijn verhaal te vertellen over mistoestanden en liefde. Schary was samen met Bertholt Brecht — die daarna meteen naar Oost Duitsland vertrok — één van de weinigen die uit durfden te komen voor hun radikaal linkse mening. Schary werd voorzitter van de Bond tegen Smaad, de smaad, die filmers aangedaan was door de politieke processen onder leiding van McCarthey.

         

Dit alles speelde zich af in 1951; zeven jaar later, in 1958, verschijnt Rodenko′s De Gestolen minnaar met daarin ons verhaal over Maroef. Ook in 1958 staat een film met Marilyn Monroe volop in de belangstelling: Some like it hot, een productie van Metro, Goldwyn & Mayer. De studio′s van Metro, Goldwyn & Mayer stonden erom bekend dat zij omheind waren met hoge glazen wanden, vanwaarachter, denk ik, gefilm werd. De fles waaruit Marilyn bij Rodenko tevoorschijn komt, is niet zomaar een voorwerp, omdat een Djinn nogal eens ontsnapt uit een fles, zoals in het bekende Aladdin verhaal. In dit geval heeft het direct betrekking op de manier waarop in de Metro, Goldwyn & Mayer studio′s werd gefilmd.

         

In de tijd van de Koude Oorlog waren er veel schrijvers die humor inzetten als een scharmeoffensief om de gemoederen tot bedaren te brengen. Het gaat om de periode vanaf ongeveer 1950 tot aan de val van de Berlijnse muur in 1989. Dat begon in 1948 met de vertaling van “Die Schelmenstreiche des Nasreddin”, een sprookje geschreven door Leonid Solowjow, opnieuw uitgegeven in 1957 te Moskou, en later in de DDR (Deutsche Demokratische Republik) te Leipzig door de Druckwerkstätten Stolberg VOB. Nasreddin treedt hierin als een volksvertegenwoordiger op om slavernij, woekeraars en corrupte bestuurders aan de kaak te stellen. Zijn doel is te trouwen met de schone Güldschan, die de dochter is van een vader die zich als slaaf heeft verkocht vanwege een schuld. Nadat Nasreddin en Güldschan elkaar gevonden hebben vluchten zij van stad naar stad, maar raken uiteindelijk toch gevangen. Natuurlijk weten zij aan hun noodlot (ter dood veroordeling) te ontkomen. Deze Nasreddin heeft weinig meer met de oorspronkelijke Turkse traditionele Hodja Nasreddin uit Akçehir te maken.

In West-Duitsland krijgt men met een vergelijkbare figuur te maken: Mockin–pott, van de schrijver Peter Weiss. Een voorbeeld hiervan kun je zien door op filmpje te klikken. Opvallend is de gelijkenis van deze scène met scènes uit La Marmite van Molière door Hooft Potterij genoemd als vertaling van Aulularia van Plautus. Het toneelstuk van Peter Weiss werd besproken door professor Manfred Haiduk aan de Wilhelm-Pieck Universität te Rostock in het boek “Der Dramatiker Peter Weiss”, Henschelverlag Kunst und Gesellschaft, Berlin 1977, blz. 39-43. Zijn leerstoel betrof het ontwikkelen van de esthetiek van strijdbare literatuur. In zijn college kreeg de figuur “Mockinpott” volop aandacht. In Algerije en Frankrijk wordt deze stroming vertolkt door Kateb Yazin en Rachid Boudjedra. Beide socialistische en ongehoord moedige schrijvers gebruiken de Djeh′a figuur in hun toneelstukken om de arbeider (en in die tijd ook de “gastarbeider”) ervan te overtuigen dat hij werd uitgebuit. In 1989 heb ik op de valreep van een tijdperk nog een laatste voorstelling van één van deze toneelstukken mogen zien in Marokko. Het publiek was erg enthousiast over het kluchtige toneelstuk genaamd Advokaat van de muizen, opgevoerd in plat Marokkaans Arabisch. In het Arabisch bestaat er een woordspel met “far” dat zowel “Force Armée Royal” als “muis” betekent. In de klucht werd de corruptie (de overal en altijd ergens aan knagende muizen) van het regiem aangeklaagd.

         

Kortom, de Liefdesverhalen van Rodenko passen in een kader. Maar ook de heksenjacht op de communisten komt niet uit de lucht vallen. Er stond meer op spel dan nu achteraf vaak wordt gedacht. Of er ook een echt verband is tussen het literaire charmeoffensief en Russische bemoeienis met het westen, is onwaarschijnlijk. Daarvoor waren het te veel en te vaak spontane en enthousiaste initiatieven van mensen die hoopten een bijdrage aan de vrede te leveren. Feiten en fake-nieuws zijn nooit weggeweest. Daar zullen we het de volgende keer over hebben.