(1) De nauwgezette vertaling van dr. Rein Ferweda en dr. Jan Eykman is gedeeltelijk in mijn vertaling overgenomen. Ik heb er vooral een lopend verhaal van gemaakt, zodat duidelijker uitkomt hoe humoristisch dit verhaal bedoeld is. Dat houdt in dat ik er allerlei woordjes in heb gevoegd, die niet in de Griekse tekst staan, maar waarvan uit de contekst valt op te maken dat dat de bedoeling is. De letterlijke vertaling levert een verbrokkeld verhaal op dat soms van de hak op de tak lijkt te springen. Dat ligt niet aan de vertalers, maar aan Diogenes Laërtius.
(2) Hier staat een schilderij van John Collier waarop een priesteres staat afgebeeld op een gouden Drievoetige (Offer–) schaal. Het schilderij van de vrouw met de Drievoetige Offerschaal doet denken aan een vrouw op een barkruk zonder toog. Ik denk dat dit verhaal over zo′n “barkruk” gaat, omdat het om een redelijk groot voorwerp moet gaan waarmee heen en weer werd “gesleept”. Het is ook een aanwijzing dat aan Thales en de overige wijzen nog steeds eigenschappen van een Ziener (een sjamaan?) werden toegeschreven. Daarnaast had bijv. in Delphi en Didyma professionalisering plaatsgevonden. Maar er bestond een vorm van wedijver tussen deze Zeven Wijzen en de officiële orakels. Dat de priesteres in een Offerschaal zit, lijkt erop te wijzen dat de tijd van mensenoffers minder ver weg is dan vaak gedacht.
Het schilderij is interessant, omdat het een goede alternatieve interpretatie biedt, van wat op de Wikipediapagina hierover valt te lezen. Daar hebben ze het over de hallucinerende werking van ethyleen die de priesteres benevelden, zodat zij vreemde uitspraken ging doen. Ethyleen is erg onwaarschijnlijk, omdat je er dood aangaat. Nu is bekend dat veel priesteressen inderdaad niet oud werden. Op het schilderij lijkt van deze gang van zaken ook sprake te zijn, getuige de scheur in de grond. Maar zoiets kon je niet bewerkstelligen, als er weer eens iemand met een lastige vraag kwam die de Pythia moest beantwoorden. Volgens de laatste inzichten ging het dan ook iets anders. Onder de Apollotempel is namelijk een ruimte gevonden waarop in een offerschaal takken van de oleander(?) werden verbrand. Op het schilderij lijkt de priesteres een oleandertak in de hand te hebben. De damp van de verbrandende oleandertakken steeg door een kier in de grond op naar de priesteres op de Drievoet (barkruk). De damp van de oleander heeft de eigenschap iemand in een epileptische aanval te kunnen brengen. En epileptici zijn soms de waarzeggers van de Oudheid. (Merkwaardig weinig is over het verband tussen epilepsie en waarzeggerij geschreven, ook al had Plutarchus zelfs geschreven dat Julius Caesar waarschijnlijk af en toe een epileptische aanval kreeg. Een klein overzichtje in hoofdstuk 3 over de voorgeschiedenis van de epilepsie in de negentiende eeuw is onder deze link te vinden.) In Delphi werd dat dus op verzoek opgewekt als de Pythia vragen werden voorgelegd, die zij moest beantwoorden. En dat gebeuren is op het schilderij van John Collier terug te vinden. Hij liep hiermee zo ongeveer een eeuw voor op de ontdekking van de kelder onder de apollotempel!
(3) Meandrius wordt soms Leandrius genoemd, maar het moet Meandrius zijn. Van Meandrius (Inscr. Gr. no. 2905) is bekend dat hij streekgeschiedenissen schreef. In zijn tijd werden er veel van zulke geschiedenissen geschreven o.a. over: Sicyon, Megara, Samos, Naxos, Argolis, Epirus en Thessaly, allemaal geschreven in de tijd van Alexander de Grote. Waarschijnlijk heette hij Meandrius, omdat Milete aan de river de Meander ligt.
(4) In de hele “Griekse” wereld zijn “navels” teruggevonden, niet alleen in Delphi. Die van Delphi is de bekendste. Één van die andere plaatsen is de berg Kasios in Zuidwest-Turkije, een streek bewoond door o.a. de Kariërs (die gepluimde helmen produceerden voor de Griekse oorlogsmachine in de antieke oudheid), de Lydiërs (die wegvluchtten naar Sardinië na de val van Croesus), de Grieken en de Phœniciërs, kortom de multiculturele streek van Thales van Milete. Deze andere “navel” heet tegenwoordig Jebel Aqra en ligt ten naaste bij aan de Syrische kust. Het strand aan deze kust stond bekend als het strand waar Zeus de Fenicische prinses Europa verleidde in de gedaante van een witte hemelstier. Hoewel niemand het zegt, denk ik in een goede antropologische traditie (“par deux couples d′opposition corrélatives”) dat hier sprake is van een oppositie van mannelijk ten opzichte van vrouwelijk. De navel aan deze kust kreeg namelijk de naam van de prinses waarmee Herakles was getrouwd: Omfalè, een merkwaardige vrouwelijke tegenhander van de mannelijke Omphalos te Delphi. De Grieken noemden de navel te Delphi het centrum van de wereld. Was er ook een centrum op de Syrische kust? Op het plaatje van de navel valt te zien, welke knooppunten je deden communiceren met het wereldgebeuren, zodat de gegeven antwoorden autoritaire uitspraken waren: diepe inzichten in het wereldgebeuren. Maar Diogenes vindt dat eigenlijk maar zo zo.
(5) In het Grieks staat hier: “We zullen over hem later te spreken komen. (In de lijst van de Zeven Wijzen door Eudoxus opgesteld, neemt Myson de plaats in van Cleobulus; Plato noemt hem (Myson) ook onder weglating van Periander”. Ik heb dit uit de hoofdtekst gehaald, omdat het een te grote inbreuk maakte op het verhaal.
Het is de moeite waard om te lezen wat onder de link “Periander” staat over het optreden van deze Wijze Mannen. Dat loog er niet om, tenminste ik schrok behoorlijk.
(6) Andron van Ephese staat erom bekend dat hij schreef ten tijde van Theopompus (of in ieder geval voor de sterfdatum van Theopompus), en hij wordt ervan beschuldigd plagiaat te hebben gepleegd over De Drievoetige Offerschaal, volgens Eusebius (?). Dit commentaar van Eusebius (welke?) heb ik nergens kunnen terugvinden.
(7) Zie noot 5.
Uit: Project Perseus, Diogenes Laërtius, Thales: 28-34.
Τὰ δὲ περὶ τὸν τρίποδα φανερὰ τὸν εὑρεθέντα ὑπὸ τῶν ἁλιέων καὶ διαπεμφθέντα τοῖς σοφοῖς ὑπὸ τοῦ δήμου τῶν Μιλησίων.
[28]φασὶ γὰρ Ἰωνικούς τινας νεανίσκους βόλον ἀγοράσαι παρὰ Μιλησίων ἁλιέων. ἀνασπασθέντος δὲ τοῦ τρίποδος ἀμφισβήτησις ἦν, ἕως οἱ Μιλήσιοι ἔπεμψαν εἰς Δελφούς: καὶ ὁ θεὸς ἔχρησεν οὕτως:
ἔκγονε Μιλήτου, τρίποδος πέρι Φοῖβον ἐρωτᾷς;
τίς σοφίῃ πάντων πρῶτος, τούτου τρίποδ᾽ αὐδῶ.
διδοῦσιν οὖν Θαλῇ: ὁ δὲ ἄλλῳ καὶ ἄλλος ἄλλῳ ἕως Σόλωνος. ὁ δὲ ἔφη σοφίᾳ πρῶτον εἶναι τὸν θεὸν καὶ ἀπέστειλεν εἰς Δελφούς. ταῦτα δὴ ὁ Καλλίμαχος ἐν τοῖς Ἰάμβοις ἄλλως ἱστορεῖ, παρὰ Μαιανδρίου λαβὼν τοῦ Μιλησίου. Βαθυκλέα γάρ τινα Ἀρκάδα φιάλην καταλιπεῖν καὶ ἐπισκῆψαι "δοῦναι τῶν σοφῶν ὀνηΐστῳ." ἐδόθη δὴ Θαλῇ καὶ κατὰ περίοδον πάλιν Θαλῇ:
[29] ὁ δὲ τῷ Διδυμεῖ Ἀπόλλωνι ἀπέστειλεν, εἰπὼν οὕτω κατὰ τὸν Καλλίμαχον
Θαλῆς με τῷ μεδεῦντι Νείλεω δήμου
δίδωσι, τοῦτο δὶς λαβὼν ἀριστεῖον.
τὸ δὲ πεζὸν οὕτως ἔχει: "Θαλῆς Ἐξαμύου Μιλήσιος Ἀπόλλωνι Δελφινίῳ Ἑλλήνων ἀριστεῖον δὶς λαβών." ὁ δὲ περιενεγκὼν τὴν φιάλην τοῦ Βαθυκλέους παῖς Θυρίων ἐκαλεῖτο, καθά φησιν Ἔλευσις ἐν τῷ Περὶ Ἀχιλλέως καὶ Ἀλέξων ὁ Μύνδιος ἐν ἐνάτῳ Μυθικῶν.
Εὔδοξος δ᾽ ὁ Κνίδιος καὶ Εὐάνθης ὁ Μιλήσιός φασι τῶν Κροίσου τινὰ φίλων λαβεῖν παρὰ τοῦ βασιλέως ποτήριον χρυσοῦν, ὅπως δῷ τῷ σοφωτάτῳ τῶν Ἑλλήνων: τὸν δὲ δοῦναι Θαλῇ.
[30] Καὶ περιελθεῖν εἰς Χίλωνα, ὃν πυνθάνεσθαι τοῦ Πυθίου τίς αὑτοῦ σοφώτερος: καὶ τὸν ἀνελεῖν11 Μύσωνα, περὶ οὗ λέξομεν. <τοῦτον οἱ περὶ τὸν Εὔδοξον ἀντὶ Κλεοβούλου τιθέασι, Πλάτων δ᾽ ἀντὶ Περιάνδρου.> περὶ αὐτοῦ δὴ τάδε ἀνεῖλεν ὁ Πύθιος:
Οἰταῖόν τινα φημὶ Μύσων᾽ ἐνὶ Χηνὶ γενέσθαι
σοῦ μᾶλλον πραπίδεσσιν ἀρηρότα πευκαλίμῃσιν.
ὁ δ᾽ ἐρωτήσας ἦν Ἀνάχαρσις. Δαΐμαχος δ᾽ ὁ Πλατωνικὸς καὶ Κλέαρχος φιάλην ἀποσταλῆναι ὑπὸ Κροίσου Πιττακῷ καὶ οὕτω περιενεχθῆναι.
Ἄνδρων δ᾽ ἐν τῷ Τρίποδι Ἀργείους ἆθλον ἀρετῆς τῷ σοφωτάτῳ τῶν Ἑλλήνων τρίποδα θεῖναι: κριθῆναι δὲ Ἀριστόδημον Σπαρτιάτην, ὃν παραχωρῆσαι Χίλωνι.
[31] μέμνηται τοῦ Ἀριστοδήμου καὶ Ἀλκαῖος οὕτως:
ὣς γὰρ δή ποτ᾽ Ἀριστόδαμόν φασ᾽ οὐκ ἀπάλαμνον ἐν Σπάρτᾳ λόγον
εἰπεῖν: χρήματ᾽ ἀνήρ, πενιχρὸς δ᾽ οὐδεὶς πέλετ᾽ ἐσλός.
ἔνιοι δέ φασιν ὑπὸ Περιάνδρου Θρασυβούλῳ τῷ Μιλησίων τυράννῳ πλοῖον ἔμφορτον ἀποσταλῆναι: τοῦ δὲ περὶ τὴν Κῴαν θάλασσαν ναυαγήσαντος, ὕστερον εὑρεθῆναι πρός τινων ἁλιέων τὸν τρίποδα. Φανόδικος δὲ περὶ τὴν Ἀθηναίων θάλασσαν εὑρεθῆναι καὶ ἀνενεχθέντα εἰς ἄστυ γενομένης ἐκκλησίας Βίαντι πεμφθῆναι:
[32] διὰ τί δέ, ἐν τῷ περὶ Βίαντος λέξομεν.
Ἄλλοι φασὶν ἡφαιστότευκτον εἶναι αὐτὸν καὶ δοθῆναι πρὸς τοῦ θεοῦ Πέλοπι γαμοῦντι: αὖθίς τε εἰς Μενέλαον ἐλθεῖν καὶ σὺν τῇ Ἑλένῃ ἁρπασθέντα ὑπ᾽ Ἀλεξάνδρου ῥιφῆναι εἰς τὴν Κῴαν θάλασσαν πρὸς τῆς Λακαίνης, εἰπούσης ὅτι περιμάχητος ἔσται. χρόνῳ δὲ Λεβεδίων τινῶν αὐτόθι γρῖφον ὠνησαμένων καταληφθῆναι καὶ τὸν τρίποδα, μαχομένων δὲ πρὸς τοὺς ἁλιέας γενέσθαι τὴν ἄνοδον ἕως τῆς Κῶ: καὶ ὡς οὐδὲν ἤνυτον, τοῖς Μιλησίοις μητροπόλει οὔσῃ μηνύουσιν. οἱ δ᾽ ἐπειδὴ διαπρεσβευόμενοι ἠλογοῦντο, πρὸς τοὺς Κῴους πολεμοῦσι. καὶ πολλῶν ἑκατέρωθεν πιπτόντων ἐκπίπτει χρη-
σμὸς δοῦναι τῷ σοφωτάτῳ: καὶ ἀμφότεροι συνῄνεσαν Θαλῇ. ὁ δὲ μετὰ τὴν περίοδον τῷ Διδυμεῖ τίθησιν Ἀπόλλωνι.
[33]Κῴοις μὲν οὖν τοῦτον ἐχρήσθη τὸν τρόπον:
οὐ πρότερον λήξει νεῖκος Μερόπων καὶ Ἰώνων,
πρὶν τρίποδα χρύσειον, ὃν Ἥφαιστος βάλε πόντῳ,
ἐκ πόλιος πέμψητε καὶ ἐς δόμον ἀνδρὸς ἵκηται,
ὃς σοφὸς ᾖ τὰ ἐόντα τά τ᾽ ἐσσόμενα πρό τ᾽ ἐόντα.
Μιλησίοις δέ: ἔκγονε Μιλήτου, τρίποδος πέρι Φοῖβον ἐρωτᾷς;
καὶ ὡς προείρηται. καὶ τόδε μὲν οὕτως.