Bakroe.

Een Surinaams toneelstuk voor en van kinderen.

Inleiding

In de bespreking van het ontstaan van humor had Anansi een veel grotere plaats moeten innemen dan hij doet. De Anansi verhaaltjes blijken namelijk al heel erg oud te zijn. Gewoonlijk wordt er een verband gelegd met Mesopothamië, maar als de hieronder geschetste tocht die onderstaand verhaaltje heeft gemaakt, klopt dan zou de oorsprong nog verder weg gezocht moeten worden. De reden waarom Anansi toch weinig is aangehaald, is dat ongeveer twintig procent van de Anansi verhaaltjes die ik ken, ook Jeha (of Nasreddin) verhaaltjes zijn, hoewel altijd wel enigszins aangepast aan de omgeving waarin ze worden verteld. Tachtig procent van de verhalen is typisch Afrikaans (Ghanees), Surinaams en/of Caraïbisch (Jamaica). De oudste grappen vallen volgens mijn idee samen met de Jeha-verhaaltjes. Dit zou nader onderzocht moeten worden.

      

Een kleine rondgang langs Anansi verhalen laat zien dat de verhalen zich sterk hebben aangepast aan de omgeving, waarin ze nu worden verteld. Dat houdt in dat het oorspronkelijke verhaal, de basis van de moderne versie, hierin veel moeilijker is te onderkennen dan bij de Nasreddin- en Jeha-verhalen het geval is. Bovendien blijkt vaak in een op zich zelf staand deel van het verhaal de oorsprong nog te onderkennen en is het andere gedeelte van veel recentere datum. Zo heeft het verhaal “Anansi en de Teerpop” duidelijk overeenkomsten met het Jeha verhaal over de “Prinses die niet lacht en praat”, waarmee Jeha uiteindelijk gaat trouwen. Beiden, Anansi en Jeha, krijgen stokslagen bij het dingen naar de hand van de dochter van een koning/sultan. Het verhaal “Anansi verkleedt zich als Loekoeman” heeft overeenkomsten met het Nasreddin verhaal, waarin een dokter op basis van het onder het bed liggende paardentuig de diagnose stelt dat de man teveel paard eet en daar voortaan vanaf moet zien. In het Anansi verhaal staat de boel op z′n kop, omdat Anansi zich wel aan schaap te goed kan doen. Een deel van het verhaal, genaamd “Anansi leest gedachten van de hemelgod“, heeft overeenkomsten met het Aesopus verhaal, waarin een lelijke vogel zich tooit in de veren van alle mooie vogels die er zijn (Aesopus, De ijdele kauw/The vain jackdaw). Tenslotte, de dood van Anansi in het verhaal “Wat goed is voor jou, is ook goed voor je vrienden”, lijkt sterk op verhaal LX, La mort de Si Djeh′a in de verzameling van Kabylische verhalen over Jeha van Mouliéras, waarin zijn dood samenhangt met het bedrog van zijn beste vriend.

      

Het hier vertelde verhaaltje roept associaties op aan het oud Egyptische gebruik om beeldjes van helpers aan een overledene mee te geven in het graf. De helpers staan hem of haar bij na aankomst in het Hiernamaals. In Egypte werden ze Shabti′s genoemd; in Suriname heten ze Bakroe′s. Een shabti moest elke vraag van de overledene positief beantwoorden en zijn bevel uitvoeren. Als er een verband is, dan heeft dit verhaal waarschijnlijk een lange tocht over de wereld gemaakt: van Japan, China, India, Mesopothamië, Egypte, Ghana, over de oceaan naar Suriname. En misschien weer andersom via Japan, de Beringstraat, Canada via Noord Amerika naar de Caraïben? Het wonderlijke is dat er zoveel van de originele inhoud van het verhaal behouden is gebleven en niet is verdraaid.

      

Nu gaat het hier wel niet om een echt Anansi verhaal. Maar er zijn zoveel variaties op dit thema, dat ook een Bakroe verhaal wel hierin onder mag worden gebracht, denk ik. Er blijkt ook al weer een verband te liggen met de Lakota Indianen, waar een spin een hoofdrol speelt in grappige verhalen. Bij de Dakota-Sioux wordt hij “ikto-mi” genoemd.

      

Het toneelstukje.

(verteller B)

Ik had geen werk en wilde in de landbouw mijn geluk beproeven. Daarom besloot ik naar het platteland te gaan om een stuk grond te zoeken. Ik liep de stad uit, maar moest eerst nog een brug over. Nauwelijks had ik mijn voet op de brug gezet of ik hoorde een stem die riep:

(geest = kinderstem)

“Wie is daar?”

(verteller B)

Ik, door iedereen Baas Don genoemd, zag niemand, maar ik herinnerde me dat mijn vriend Frederik had gezegd dat bij bruggen Bakroes wonen. Een week geleden waren ze elkaar tegen gekomen bij de Willemsbrug en de Oosterkade op de hoek van Oudehoofdplein en de Maaskade. En ook daar zou zo′n geest huizen.

Ik riep toen hij dat vertelde uit:
“Geloof je dat echt, geloof je echt dat hier een Bakroe zit……?”

(verteller A, praat zachtjes)

“Hé, hé, niet zo hard schreeuwen, en vooral die naam niet hardop uitspreken, baas Don!”

(verteller B)

“En waarom dan niet?”

(verteller A, praat zachtjes)

“Luister goed, ik zal het zachtjes in je oor zeggen. Je staat hier dicht bij een plaats waar vroeger een brug was. Nu ligt er een koker. Bij bruggen, kokers en sluizen woont Bakroe.”

(verteller B, gewone stem)

“Heb je hem wel eens ontmoet en wat deed hij dan toen hij je zag?”

(verteller A, praat zachtjes)

“Het is veel te gevaarlijk om met hem in aanraking te komen. Het wordt al donker, laten we doorlopen man, dat is veiliger.”

(verteller B, gewone stem)

“Maar ik zou hem wel eens willen ontmoeten. Weet jij hoe hij eruit ziet,” drong ik aan.

(verteller A, praat zachtjes)

“Hij is een heel, heel erg kleine dwerg met een te groot hoofd.”

(verteller B, gewone stem)

“HiHi, een waterhoofd zeker?” lachte ik.

(verteller A, praat zachtjes)

“Dat weet ik niet, maar de helft van zijn lijf, is van vlees en de andere helft is van……hout!”

(verteller B, gewone stem)

“Eigenaardig.”

Frederik legde uit dat Bakroe zijn houten kant naar harde en scherpe voorwerpen draait.

(verteller A, praat zachtjes)

“Zo voelt hij nooit pijn. Als je hem wilt slaan, draait hij zijn houten kant naar je toe.”

(verteller B, gewone stem)

“Wat handig.

(verteller A, praat zachtjes)

“Bakroe is nooit bang, want hij is niet alleen, hij heeft een grote familie. Sommige mensen zijn bevriend geraakt met een Bakroe en die hoeven nooit iets uit te voeren. Bakroe en zijn familie werken voor die mensen. Je hebt toch wel eens van Wrokobakroe gehoord?

(verteller B, gewone stem)

“Werkezels,” zei ik.

(verteller A, praat zachtjes)

“Nee, werkgeesten… Ze komen bij je in dienst, maar als ze om werk vragen en je hebt niets voor ze te doen, dan doden ze je. Als je van ze af wilt, moet je ze een onmogelijke opdracht geven of hun naam raden. Je kent Oom Langa anoe Joesoe toch, Oom Jozef met de lange armen? Die heeft macht over Bakroes en eens zou hij bij misi Lolo, mijn buurvrouw, een Bakroe uitdrijven. Oom dacht dat de naam van de Bakroe Papa was. Bakroe antwoordde:

(geest = kinderstem)

“Ik ben geen Papa.”

(verteller A, praat zachtjes)

Oom Joesoe sprak hem aan met: Mamma. De Bakroe zei:

(geest = kinderstem)

“Ik ben geen Mamma.”

(verteller A, praat zachtjes)

Oom Joesoe probeerde: Brada, broer… Bakroe antwoordde:

(geest = kinderstem)

“Ook niet. Ik ben, ik ben: ik ben Sisa, zuster.”

(verteller A, praat zachtjes)

En omdat oom Joesoe de naam van de Bakroe niet had geraden, ging Bakroe niet uit misi Lolo. Hij zit nog steeds in haar!

(verteller B, gewone stem)

Terwijl ik aan het gesprek met mijn vriend Frederik dacht, stond ik nog steeds op die brug, op weg naar het platteland en de stem bleef aandringen:

(geest = kinderstem)

“Wie is daar, wie is daar?”

(verteller B, gewone stem)

Ik moet heel vriendelijk en beleefd blijven, anders kom ik misschien in moeilijkheden,” dacht ik. En zei: “Ik ben baas Don…”

(geest = kinderstem)

“Wat wil Ba Don?”

(verteller B, gewone stem)

“Ik ga een stuk grond kopen om in de landbouw te gaan,” legde ik uit.

(geest = kinderstem)

“Tienduizend mannen moeten baas Don helpen een stukje grond te zoeken,” beval Bakroe, want die was het.

(verteller B, gewone stem)

Ik geloofde mijn oren niet, maar er stonden al tienduizend mannen om me heen die aan me trokken om mee te gaan. Elk van hen wist een prima stukje grond dat ik moest gaan bekijken en voor zacht prijsje kon kopen. Zou het waar zijn? Waren dat nu Wrokobakroes? Ik twijfelde nog, maar zocht me een mooi stukje grond uit en de volgende dag trok ik erop uit om het stukje grond schoon te maken. Weer moest ik eerst de brug over en weer wilde Bakroe dat ik me meldde:

(geest = kinderstem)

“Wie is daar?”

(verteller B, gewone stem)

“Ik ben het, Baas Don”

(geest = kinderstem)

“Wat wil Baas Don?”

(verteller B, gewone stem)

“Ik ga mijn grondje schoonmaken”

(geest = kinderstem)

“Mannen ga Baas Don helpen zijn grondje schoon te maken.”

(verteller B, gewone stem)

Weer stonden er tienduizend mannen klaar om aan het werk te gaan, dus voordat je het wist was de grond schoon. Wat prettig dacht ik om een Bakroe als vriend te hebben, maar ik moet het wel geheim houden, anders komt iedereen hier langs en krijgen de mannen het zo druk dat zij geen tijd meer hebben om voor mij te werken. Dus vertelde ik aan niemand wat Bakroe voor mij deed; ik zei zelfs niets tegen mijn vrouw. En nu moet ik gaan planten, bedacht ik. Ik ging de volgende dag de brug over, meldde me en lichtte Bakroe over mijn plannen in:

“Ik ga bananen planten”

(geest = kinderstem)

“Tienduizend mannen gaan Baas Don helpen bananen te planten,” schreeuwde Bakroe.

(verteller B, gewone stem)

“Mooi zo,” lachte ik. Ik hoefde zelfs niet eens mijn schop in de grond te steken, want in een oogwenk was mijn grondje beplant. Mijn vrouw verbaasde zich erover dat Baas Don altijd zo vroeg terug was van zijn grondje. Zij bromde voor zich heen:

(vrouw)

“Volgens mij werken landbouwers harder en langer.”

(verteller B, gewone stem)

“Zorg jij nu maar voor het huishouden, ik weet wat ik doe,” antwoordde ik, en toen het tijd was om te oogsten, zei ik:

“Ik ga naar mijn grondje. Zul je zien dat ik rijk terugkom!” Daarmee dreef mijn vrouw de spot:

(vrouw)

“Je hebt zeker een geldboompje geplant?”

(verteller B, gewone stem)

Ik zei niets terug, maar dacht er het mijne van. Ik was alweer op weg naar de brug:

(geest = kinderstem)

“Wie is daar?”

(verteller B, gewone stem)

“Ik ben Baas Don!”

(geest = kinderstem)

“Wat ga je doen?”

(verteller B, gewone stem)

“Mijn eerste bos bananen kappen,” zei ik.

(geest = kinderstem)

“Tienduizend mannen moeten Baas Don helpen om zijn eerste bossen bananen te kappen,”

(verteller B, gewone stem)

luidde de opdracht van Bakroe. Enkele minuten later had ik tienduizend bossen bananen.

“Zo nu ben ik groothandelaar,” zei ik, en mijn vrouw kreeg tien bossen bananen en al mijn familieleden kregen vijf bossen bananen en toen had ik nog negenduizendnegenhonderd bossen bananen over om op de markt te verkopen. Mijn vrouw begreep er niets van. Ik was maar een uurtje weggeweest en kwam terug niet alleen met bossen bananen voor haar, maar ook nog een heleboel geld. De volgende dag zei ik tegen de Bakroe dat ik geen zin had in werken, ik had genoeg geld verdiend, en ging naar de winkel op de hoek om met mijn vrienden te drinken en kaarten. Dat kwam mijn vrouw goed uit, want zij was van plan naar het grondje te gaan om zien hoe ik het klaar speelde om daar zoveel bananen vandaan te halen zonder veel zwoegen, ploeteren en sloven. Nauwelijks had zij een voet op de brug gezet, die Baas Don ook altijd over moest, of zij hoorde een stem:

(geest = kinderstem)

“Wie is daar?”

(vrouw)

“Ik ben het de vrouw van Ba Don.”

(geest = kinderstem)

“Wat wil de vrouw van Ba Don?”

(vrouw)

“Bananen halen,” antwoordde ik.

(geest = kinderstem)

“Tienduizend mannen gaan de vrouw van Ba Don helpen bananen halen.”

(verteller B, gewone stem)

Mijn vrouw wist eerst niet wat zij met die tienduizend bananen moest doen, maar ook zij besloot ze op de markt te verkopen en ze kwam rijk thuis. En ze zei lachend tegen mij:

(vrouw)

“Nu ken ik je geheim: jij hebt een Bakroe.”

(verteller B, gewone stem)

“Hou je mond”, schrok ik, “zoiets moet je niet hardop zeggen.” De volgende dag wilde mijn vrouw weer naar mijn grondje. Ik vond het maar niets. Daarom liep ik maar met haar mee en toen zij bij de brug kwam, werd ze staande gehouden en de Bakroe vroeg:

“Wat wenst Ba Don?” Toen zei ik:

“Ik wil mijn vrouw een klap geven om haar haar nieuwsgierigheid af te leren.

(geest = kinderstem)

“Tienduizend man om Baas Don te helpen”

(verteller B, gewone stem)

Mijn vrouw wachtte het uitvoeren van die opdracht niet af, zij draaide zich om en rende voor haar leven. Negenduizendnegenhonderdnegenennegentig mannen lukte het niet om haar in te halen, maar één sloeg haar bont en blauw. Zij holde naar het huis van haar moeder.

(vrouw)

“Ik ga nooit meer terug naar mijn man, die schoft,” (huilde ze).

(verteller B, gewone stem)

Ik kon er niet van slapen, ik had spijt van mijn ‘grapje’ zoals ik het noemde, maar mijn vrouw bleef erbij dat ze mij nooit meer wilde zien. Toen ik weer naar mijn grondje ging en bij de brug aankwam, antwoordde ik op de vraag wat ik wilde gaan doen:

“Ik heb een stomme streek uitgehaald; ik wil mij voor het hoofd slaan.” En ik draaide me om en rende weg, achtervolgd door tienduizend mannen van wie twee mij inhaalden en mij om de oren sloegen en kopstoten verkochten. Ik lag weken ziek op bed en piekerde en piekerde hoe ik van Bakroe af moest komen. Ik lag maar te woelen en in mijn haar te krabben tot het gesprek met mijn vriend Frederik mij weer te binnen schoot… Ik had het! Ik voelde me direct een stuk beter en de volgende dag ging ik naar mijn grondje en op de brug riep ik, voordat Bakroe iets kon zeggen:

“Ik ben het, werk aan de winkel!”

(geest = kinderstem)

“Zeg het maar,” zei de Bakroe.

(verteller B, gewone stem)

“Hier,” wees ik naar mijn hoofd, “ik heb genoeg van al die krulletjes: maak ze steil!”

(geest = kinderstem)

“Tienduizend mannen moeten de krulletjes van Ba Don steil maken,” riep de Bakroe.

(verteller B, gewone stem)

“In een mum van tijd zaten ze op mijn hoofd aan mijn krulletjes te trekken. Elk van hen nam er één voor zijn rekening. Toen de haren mooi recht waren, lieten de mannen ze los. Srimmm-srap, riepen de haren schaterlachend en ze krulden zich weer razendsnel op.

(geest = kinderstem)

“Opnieuw,” gilde Bakroe naar zijn mannen.

(verteller B, gewone stem)

Tienduizend mannen zetten hun voeten schrap tegen de wortels van mijn haren en begonnen weer te trekken, totdat alle tienduizend krulletjes steil overeind stonden. Ze lieten de haren los en srimmm-srap rolden de krullen zich weer op!

(allen)

“Baas, we staken,” zeiden de mannen tegen Bakroe, “dit is onbegonnen werk.”

(verteller B, gewone stem)

“Is mijn haar al gestreken?” wilde ik weten.

(geest = kinderstem)

“Waarom wil je glad haar hebben? Het lukt niet, ik neem ontslag,” zei Bakroe.

(verteller B, gewone stem)

“Je bent waardeloos,” zei ik, “ik wil je nooit meer zien.” Zo verdween Bakroe uit mijn leven. Ik moest nu zelf de handen uit de mouwen steken en ik hoopte op die manier mijn vrouw terug te verdienen!