Inleiding

Hier wil ik een paar hoofdfiguren uit de Reinaert de Vos aan u voorstellen. Het is geen samenvatting van de strekking van het verhaal. Iets anders geschreven staat het als een pop-up bij het verhaal over de Fluwelen Bezetting van het Antropologisch Instituut in de jaren zeventig. De tekst van de Reinaerd de Vos is in dit verhaal gebruikt om van de stafleden van het antroplogisch Instituut karikaturen te kunnen maken die aan wat er gebeurde een Middeleeuws gehalte meegaven en de personages voor ieder herkenbaar in het belachelijke trokken.

         

1. Nobel

De naam “Nobel”. is ontleend aan de Middeleeuwse dierenfabel van “Willem die Madoc maecte”, getiteld “Reinaert De Vos”. Nobel is hierin de naam van koning leeuw. Ik wil de volgende passage aanhalen om hem voor te stellen: “′t Was omtrent de Sinxendagen (Pinksteren, de geest komt over de apostelen). Over bossen, over hagen Hing het groene lenteloof. Koning Nobel riep ten hoov′Al wie hij, om hof te houden, Roepen kon uit veld en wouden. Vele dieren kwamen daar, Groot en klein, een bonte schaar……”

         

2. Canteclaer

Op de naam van deze persoon is hetzelfde van toepassing als op die van de naam Nobel, met dien verstande dat de rol van Canteclaer een geheel andere is. Vandaar dat ik een toepasselijke passage uit Reinaert De Vos, die zijn gedrag verheldert, hier wil aanhalen: “Van een berg af Canteclaer: Voor hem droeg men op een baar Ene hin (kip), geheten Coppe: Reinaert had die bij de krop ′t Hoofd moorddadig afgebeten: Dit moest nu de koning weten. Hare vader, Canteclaer, volgde al krijsend achterna, sloeg zijn vedren op en aan……”

         

3. Bruin

Ook voor deze naam geldt wat gezegd is met betrekking tot de vorige twee noten. Hieraan toegevoegd moet worden de volgende opmerking. Bij Reinaert De Vos is sprake van een complot van Bruin de Beer tegen koning Nobel (pag 156):“ ′k Kende Bruin voor vals en kwaad, Voor een dier vol overdaad. Wordt hij, dacht ik, onze heer, Onze vorst, zo vreze ik zeer, Dat wij allen gaan verloren……” In ieder geval lijkt een toevoeging op zijn plaats, om meer inzicht te verkrijgen in de motieven, de drijfveren, van Bruin (pag 70): “Sprak hij (Bruin): Koning edel heer! Wreek mij, om mijn eigen eer, Over Reinaert, die mij vangen En mijn schone berenwangen Door zijn list verliezen deê, Ja mijn oor en klauwen mee,— Die mij maakte wat gij ziet!— ′k Mag verdoemd zijn, wreek ik ′t niet!”.