Commentaar en teksten.

         

         

         

(1)

Oorspronkelijke tekst

‎[218]Etenim cum duo genera sint facetiarum, alterum aequabiliter in ‎omni sermone fusum, alterum peracutum et breve, illa a veteribus ‎superior cavillatio (plagerij, spot, ironie, hatelijkheid; later: ‎woordenzifterij, spitsvondigheid, sofisme), haec altera dicacitas‎‎(sarcastische humor, spotternij) nominata est. Leve nomen habet ‎utraque res. Quippe; leve enim est totum hoc risum movere.‎
‎[219] Verum tamen, ut dicis, Antoni, multum in causis persaepe lepore ‎et facetiis profici vidi. Sed cum illo in genere perpetuae festivitatis ars ‎non desideretur (natura enim fingit homines et creat imitatores et ‎narratores facetos adiuvante et vultu et voce et ipso genere sermonis) ‎tum vero in hoc altero dicacitatis quid habet ars loci, cum ante illud ‎facete dictum emissum haerere debeat, quam cogitari potuisse ‎videatur?‎

         

(2)

Oorspronkelijke tekst

Μετέλλου Μετέλλου δὲ Νέπωτος εἰπόντος ὅτι πλείονας καταμαρτυρῶν ἀνῄρηκεν ἢ συνηγορῶν σέσωκεν, ὁμολογῶ γάρ,’ ἔφη, πίστεως ἐν ἐμοὶ πλέον ἢ δεινότητος εἶναι.’

         

(3)

Oorspronkelijke tekst

τὸ μὲν οὖν πρὸς ἐχθροὺς ἢ ἀντιδίκους σκώμμασι χρῆσθαι πικροτέροις δοκεῖ ῥητορικὸν εἶναι: τὸ δ᾽ οἷς ἔτυχε προσκρούειν ἕνεκα τοῦ γελοίου πολὺ συνῆγε μῖσος αὐτῷ.

         

(4)

Oorspronkelijke tekst

μέλλεις γὰρ αὔριον ἰδιώτης εἶναι’ Πόπλιον δὲ Κώνσταν νομικὸν εἶναι βουλόμενον, ὄντα δ᾽ ἀμαθῆ καί ἀφυῆ, πρός τινα δίκην ἐκάλεσε μάρτυρα: τοῦ δὲ μηδὲν εἰδέναι φάσκοντος, ἴσως,’ ἔφη, δοκεῖς περὶ τῶν νομικῶν ἐρωτᾶσθαι.’ Μετέλλου δὲ Νέπωτος ἐν διαφορᾷ τινι πολλάκις λέγοντος τίς σοῦ πατήρ ἐστιν,’ ὁ Κικέρων σοὶ ταύτην’ ἔφη τὴν ἀπόκρισιν ἡ μήτηρ χαλεπωτέραν ἐποίησεν.’
ἐδόκει δ᾽ ἀκόλαστος ἡ μήτηρ εἶναι τοῦ Νέπωτος, αὐτὸς δέ τις εὐμετάβολος. καί ποτε τὴν δημαρχίαν ἀπολιπὼν ἄφνω πρὸς Πομπήϊον ἐξέπλευσεν εἰς Συρίαν, εἶτ᾽ ἐκεῖθεν ἐπανῆλθεν ἀλογώτερον. θάψας δὲ Φίλαγρον τὸν καθηγητὴν ἐπιμελέστερον ἐπέστησεν αὐτοῦ τῷ τάφῳ κόρακα λίθινον καί ὁ Κικέρων: τοῦτ᾽,’ ἔφη σοφώτερον ἐποίησας: πέτεσθαι γάρ σε μᾶλλον ἢ λέγειν ἐδίδαξεν.’

         

(5) In een variatie van hetzelfde verhaaltje (Laoust, Contes Berbères du ‎Maroc, Le fils de cardeuse, pag. 165) is een ding anders. ‎In onze versie is de hoofdrolspeelster een wasvrouw, een beroep dat ‎ook in Nederland tot in de negentiende eeuw heeft bestaan (Multatuli, ‎Woutertje Pieterse). In het verhaal van Laoust gaat het om een wol–‎kaardster (het kaarden van schapenwol werd ook vaak aan de oever ‎van een rivier gedaan). En ook daarbij werd zeep gebruikt. ‎Waarschijnlijk is de wol–kaardster versie ouder. Ook de onderzoeker ‎deed beter zijn werk, want een woord dat hij niet begreep heeft hij ‎integraal in de tekst opgenomen: “umm–que–rson” vert. umm = moeder ……. Omdat hij of zij ‎niet alles goed gehoord heeft, is het laatste deel (rson) onbegrijpelijk. ‎Het kan komen van “rsum” (‎رسم‎), tekenen, patronen ontwerpen, wat ‎erop zou kunnen wijzen dat de vrouw vol henna–tekeningen (tattoo′s) ‎zat, een manier om het “boze oog” af te weren. Een methode die ook ‎de Romeinen al kenden! Het zou ook kunnen zijn dat ze na de wol gewassen te hebben zich aan het weefgetouw zette om kleden met patronen erin te vervaardigen. Waarschijnlijk ‎echter is dat het gaat om een woord afgeleid van “risha” (‎ريشة‎), een ‎borstel en misschien een woord voor kaarde. Het tweede rare woordje is “que”: dit zou Latijn of Frans kunnen zijn. In het ene geval betekent het “en”; in het Frans is het een betrekkelijk voornaamwoord, die of dat. We hebben nu dus als vertaling: de moeder, die patronen maakte of kaardde (Frans). Of, de moeder en (met) de tekening of en (met) de kaardeborstel. Naar betekenis maakt het niet uit of je “die” of “en” vertaalt. “Moeder” kun je in dit geval met Vrouw vertalen, zoals dat terug te vinden is in de Titel van het verhaaltje.

In het Turks en het Arabisch heet dit verhaal: “Noodzaak om de ‎Voorzienigheid (God) aan te roepen.” Het is duidelijk dat hier gezinspeeld wordt op de rol van de raaf als boodschapper van god(en). Dat levert een interpretatie op van het verhaaltje. De gestolen zeep wijst dan op het onvermogen zich schoon te kunnen wassen van opgelopen schulden. In de christelijke traditie noemen we dat zonden. De hoofdpersoon wordt zijn schulden niet kwijt gescholden en dat wordt als een ramp ervaren door de een en als een zegen door de ander. Hiermee kun je het verhaaltje in verband brengen met het (laatste) oordeel in een rechtszaak, omdat een rechter uitspraak doet over wie het bij goede eind en wie het bij het verkeerde eind heeft.

         

(6)Eén van de variaties op dit thema is te vinden als Franse tekst, nummer 12, onder deze link. Zoals gezegd in bovenstaande noot wijken de verschillende versies een klein beetje van elkaar af.

         

(7)

Oorspronkelijke tekst

……ut, cum Scaurus non nullam haberet invidiam ex eo, quod Phrygionis ‎Pompei, locupletis hominis, bona sine testamento possederat, ‎sederetque advocatus reo Bestiae, cum funus quoddam duceretur, ‎accusator C. Memmius "vide," inquit "Scaure, mortuus rapitur, si potes ‎esse possessor."‎