WAT KUNNEN WE LEREN VAN DE CLODIUS′ ‎GESCHIEDENIS?‎

         

Harris weet nogal suggestief overeenkomsten tussen de tijd van ‎Cicero en nu aan te reiken. In werkelijkheid zijn de verschillen ‎natuurlijk veel groter. Dat ligt zo voor de hand dat ik daar verder ‎niet op inga. Waarom hij die overeenkomsten suggereert, is eerder ‎een punt van zorg dan van belang. Je kunt uit deze ‎overeenkomsten geen enkele conclusie trekken! De tekst in ‎vertaling kan evenmin dienen voor een literaire analyse, omdat de ‎vertaling gewoon te mager is.‎

Af en toe had ik de indruk dat een grappige noot in het Engels in ‎de vertaling verloren is gegaan. Want, je kunt echt niet beweren ‎dat de Harris’ tekst in vertaling bol staat van de grappen. De ‎oorspronkelijke Plutarchus tekst is veel grappiger dan zijn ‎hertaling naar de huidige tijd. Toch wil ik wel benadrukken dat ik ‎onder de indruk ben van het vermogen van Harris om zo’n ‎ingewikkelde tijd tot leven te brengen. In Nederland heeft Vestdijk daar een gooi naar ‎gedaan, maar zijn verhalen spreken lang niet zo aan als die van ‎Harris. Ik denk zelf wel over het inlevingsvermogen om je te ‎verplaatsen naar een andere tijd te beschikken, maar niet over het ‎schrijftalent waarmee je de opgeroepen gebeurtenissen kunt ‎vertalen naar voor deze tijd aanspreekbare beelden. Prachtig! ‎

         

Je zou Vestdijk kunnen waarderen, omdat hij een probleem heeft ‎aangekondigd in de beschrijving van het Dienstmeiden-complex ‎waar we nu de wrange vruchten van plukken. Ik bedoel hiermee ‎de onbewust aangeleerde omgang met dienstverlenende vrouwen ‎en mannen in elitaire huishoudens door ouders aan hun kinderen ‎voorgeleefd. Deze omgang is zo vanzelfsprekend neerbuigend en ‎denigrerend dat het Oedipale contouren aanneemt, als ‎diezelfde ouders in een regering zitten. Er spreekt een ‎controledwang uit, die averechts werkt. Bij Brecht zegt Seeräuber ‎Jenny:‎

‎“Meine Herren, heute sehen Sie mich Gläser abwaschen, und ich ‎mache das Bett für jeden. Und sie geben mir einen Penny, und ich ‎bedanke mich schnell; Und Sie sehen meine Lumpen und dies ‎lumpige Hotel, Und Sie wissen nicht, mit wem Sie reden (2x)””

Vestdijk kaart dit complex aan in diverse romans en verhalen: o.a. ‎Else Böhler, een Duits dienstmeisje, en in Juffrouw Lot. Onder de ‎volgende link is te vinden, hoe vaak “de meid” een rol speelt in het ‎oeuvre van Vestdijk.‎

         

Complexen zijn rare dingen, ze hebben minimaal twee kanten. Van ‎de ene kant is dit het gedrag van de superieur die de dienstmeid in ‎de billen knijpt (MeToo). Aan de andere kant staat de onderdanige ‎dienstmeid die baat heeft bij het vleiende gedrag van de baas. Men ‎zoekt elkaar daarop uit, omdat het aanvullende functies zijn. Tiro, ‎de slaaf die het steno uitvindt, kan alleen met zijn talent iets als hij ‎zich ondergeschikt opstelt tegenover de grote redenaar Cicero. ‎Andersom, Cicero zou waarschijnlijk niet in onze ‎geschiedenisboeken voorkomen, als Tiro er niet geweest was, ‎omdat hij alles van wat Cicero zei snel heeft kunnen opschrijven. ‎De beide kanten van het Dienstmeiden-complex hebben elkaar ‎nodig, kunnen niet zonder elkaar. Maar er komen nog twee kanten ‎bij om het complex te compliceren: de ene kant is het ‎doorgeschoten Dienstmeiden-complex, de brutale dienstmeid, die ‎denkt alles te mogen omdat zij zich een machtspositie heeft weten ‎te verwerven. En het passief, gesmoorde Dienstmeiden-complex. ‎Dat is wanneer iemand geen enkele inbreng meer heeft in het ‎huishouden: de sloof, zoals die zo vaak bij Plautus voorkomt ‎en op het plaatje hierboven staat afgebeeld.

         

En dan komt de hamvraag: Is Clodius een trickster, iemand met ‎een doorgeschoten Dienstmeiden-complex? Hij wordt niet voor ‎niks bij Harris door Cicero steeds het “Schone Dametje” genoemd ‎‎(o.a. pag. 660). Als ik teruggrijp op een eerder commentaar van mij bij ‎een episode uit Het verhaal van Rodenko, Maroef in Al-Merika, dan blijkt het gedrag van Clodius erg veel weg te ‎hebben van een trickster. Het Dienstmeiden-complex verwijst niet ‎alleen naar de rol van Hermes, de trickster, van bediende in de ‎godenwereld, maar ook naar het verinnerlijken van ‎maatschappelijke tegenstellingen als een persoonlijk probleem. ‎Het is dat probleem, wat kan maken, dat een jongere in zijn ‎ontwikkeling wordt geremd. In het vorige blog waarin ‎Clodius zich laat ‘ontwijden’ door van patriciër plebejer te ‎worden, wat een belachelijke scène bij Plutarchus en Harris ‎oplevert, krijg je de indruk dat jongeren door de eeuwen heen ‎steeds met dezelfde problematiek worden geconfronteerd, in ‎tijden van afnemende welvaart.‎

Kortom, het Clodius′ verhaal kent de humor van de trickster, en ‎heeft niet ingeboet aan actualiteit. Maar grappig? Ja en nee. En wat ‎kun je hieruit concluderen? Niets!‎

         

(x)

Oorspronkelijke tekst: Plutarchus, Cicero, 33.3 tot en met 35.1.

[33.3] τῶν δὲ περὶ Λέντλον ὑπατευόντων καὶ τῆς στάσεως πρόσω βαδιζούσης, ὥστε τρωθῆναι μὲν ἐν ἀγορᾷ δημάρχους, Κόιντον δὲ τὸν Κικέρωνος ἀδελφὸν ἐν τοῖς νεκροῖς ὡς τεθνηκότα κείμενον διαλαθεῖν, ὅ τε δῆμος ἤρχετο τρέπεσθαι τῇ γνώμῃ, καὶ τῶν δημάρχων Ἄννιος Μίλων πρῶτος ἐτόλμησε τὸν: Κλώδιον εἰς δίκην ἀπάγειν βιαίων, καὶ Πομπηΐῳ πολλοὶ συνῆλθον ἔκ τε τοῦ δήμου καὶ τῶν πέριξ πόλεων, μεθ᾽ ὧν προελθὼν καὶ τὸν Κλώδιον [p. 168] ἀναστήσας ἐκ τῆς ἀγορᾶς ἐπὶ τὴν ψῆφον ἐκάλει τοὺς πολίτας.

[4] καὶ λέγεται μηδέποτε μηδὲν ἐκ τοσαύτης ὁμοφροσύνης ἐπιψηφίσασθαι τὸν δῆμον. ἡ δὲ σύγκλητος ἁμιλλωμένη πρὸς τὸν δῆμον ἔγραψεν ἐπαινεθῆναι τὰς πόλεις ὅσαι τὸν Κικέρωνα παρὰ τὴν φυγὴν ἐθεράπευσαν, καὶ τὴν οἰκίαν αὐτῷ καὶ τὰς ἐπαύλεις, ἃς Κλώδιος διεφθάρκει, τέλεσι δημοσίοις ἀνασταθῆναι.

[5] κατῄει δὲ Κικέρων ἑκκαιδεκάτῳ μηνὶ μετὰ τὴν φυγήν: καὶ τοσαύτη τὰς πόλεις χαρὰ καὶ σπουδὴ τοὺς ἀνθρώπους περὶ τὴν ἀπάντησιν εἶχεν ὥστε τὸ ῥηθὲν ὑπὸ Κικέρωνος ὕστερον ἐνδεέστερον εἶναι τῆς ἀληθείας, ἔφη γὰρ αὑτὸν ἐπὶ τῶν ὤμων τὴν Ἰταλίαν φέρουσαν εἰς τὴν Ῥώμην εἰσενεγκεῖν. ὅπου καὶ Κράσσος, ἐχθρὸς ὢν αὐτῷ πρὸ τῆς φυγῆς, τότε προθύμως ἀπήντα καὶ διελύετο, τῷ παιδὶ Ποπλίῳ χαριζόμενος, ὡς ἔλεγε, ζηλωτῇ τοῦ Κικέρωνος ὄντι.

[34.1] χρόνον δ᾽ οὐ πολὺν διαλιπὼν καὶ παραφυλάξας ἀποδημοῦντα τὸν Κλώδιον ἐπῆλθε μετὰ πολλῶν τῷ Καπιτωλίῳ, καὶ τὰς δημαρχικὰς δέλτους, ἐν αἷς ἀναγραφαὶ τῶν διῳκημένων ἦσαν, ἀπέσπασε καὶ διέφθειρεν. ἐγκαλοῦντος δὲ περὶ τούτου τοῦ Κλωδίου, τοῦ δὲ Κικέρωνος λέγοντος ὡς παρανόμως ἐκ πατρικίων εἰς δημαρχίαν παρέλθοι, καὶ κύριον οὐδὲν εἶναι τῶν πεπραγμένων ὑπ᾽

[2] αὐτοῦ, Κάτων ἠγανάκτησε καὶ ἀντεῖπε, τὸν μὲν Κλώδιον οὐκ ἐπαινῶν, ἀλλὰ καὶ δυσχεραίνων τοῖς πεπολιτευμένοις, δεινὸν δὲ καὶ βίαιον ἀποφαίνων [p. 170] ἀναίρεσιν ψηφίσασθαι δογμάτων καὶ πράξεων τοσούτων τὴν σύγκλητον, ἐν αἷς εἶναι καὶ τὴν ἑαυτοῦ τῶν περὶ Κύπρον καὶ Βυζάντιον διοίκησιν. ἐκ τούτου προσέκρουσεν ὁ Κικέρων αὐτῷ πρόσκρουσιν εἰς οὐδὲν ἐμφανὲς προελθοῦσαν, ἀλλ᾽ ὥστε τῇ φιλοφροσύνῃ χρῆσθαι πρὸς ἀλλήλους ἀμαυρότερον.

[35.1] μετὰ ταῦτα Κλώδιον μὲν ἀποκτίννυσι Μίλων: καὶ διωκόμενος φόνου Κικέρωνα παρεστήσατο συνήγορον. ἡ δὲ βουλὴ φοβηθεῖσα μὴ κινδυνεύοντος ἀνδρὸς ἐνδόξου καὶ θυμοειδοῦς τοῦ Μίλωνος ταραχὴ γένηται περὶ τὴν πόλιν, ἐπέτρεψε Πομπηίῳ ταύτην τε καὶ τὰς ἄλλας κρίσεις βραβεῦσαι, παρέχοντα τῇ πόλει καὶ τοῖς δικαστηρίοις ἀσφάλειαν.