Invidia, de vierde doodzonde, is volgens mij de basis waarop Freud zijn oedipuscomplex zou hebben kunnen bouwen. Invidia staat dan ook meestal in het strukturele centrum van de zeven doodzonden:
Over de pendanten zal ik het nog weleens uitgebreider hebben, omdat het typisch klassieke dubbelzinnige concepten zijn, bijv. recht is tegelijkertijd onrecht, geloof is tegelijkertijd bijgeloof etc.. Op die manier kun je een betekenisboom (verg. Chomski′s taalboom) maken, waaruit je het verschil met hoe wij na Wittgenstein met betekenis zijn omgesprongen kunt opmaken. Na Wittgenstein worden de begrippen ambigue en ambivalent belangrijk; voor de klassieken gaan ze eigenlijk nog niet op. Over deze dubbelzinnigheid die ten onrechte ambigue of ambivalent wordt genoemd, zal ik het in een ander verband hebben. Over Triestheid (zevende doodzonde) heb ik het al eens gehad, omdat ze mij deed denken aan wat wij depressief noemen. Dat het pendant Voorzichtigheid is, is naar mijn mening een vondst, die in de loop der tijden verloren is gegaan. Door voorzichtig te handelen, zal iemand niet zo gauw iets doen waar hij later zoveel spijt heeft dat hij daar in en in verdrietig van wordt. Kortom, het zou kunnen werken! Hierbij wil ik het wat de Triestheid betreft dit keer laten; voor de Invidia is van belang dat het als pendant Rechtvaardigheid heeft.
De Jaloezie (Invidia) wordt vooral gewekt, volgens deze teksten, doordat iemand over iets of iemand kan beschikken waar jïj niet over kunt of mag beschikken. Jaloezie hangt samen met je gevoel voor rechtvaardigheid, of je rechtvaardig behandeld wordt of niet. Oorspronkelijk bezat de Invidia dus duidelijk een sociale waarde, en niet alleen die van individueel (on-)verantwoordelijk gedrag. Merkwaardig is dan wel dat in de oudste versie die ik ken van de Zeven Doodzonden juist die individuele verantwoordelijkheid wél de boventoon voert. Ik weet niet waarom. Is het Juan Ruiz die de oude sociale waarde van het begrip weer naar voren haalt? Dat zou ik niet zeggen, om hem te citeren: “Jaloezie wordt telkens in je geboren uit jouw loutere nijd, doordat het vreest dat ′n ander dwaze woorden tot je liefste spreekt.” Opvallend is het verschil tussen Jaloezie (çelo ) en Nijd (enbydia). Nijd is onderdeel van bovenmenselijk geloof, terwijl Jaloezie iets menselijks is. De weegschaal staat in positie Nijd (verg. Humorale theorie) opgesteld, waar de jaloezie wordt afgewogen. Bij Juan Ruiz wordt het individuele karakter van de Nijd benadrukt, net zoals in de Marokkaans-Berberse versie van het bezoek aan zijn vierde dochter en niet het rechtvaardigen van de jaloezie. In het Latijn staat als onderschrift bij deze zonde:“Invidia horrendum monstrum, saevissima pestis.” En dan gaat het mij vooral om het woordje “pestis” omdat dit duidelijk een sociaal element in zich draagt: de pest was voor iedereen gelijk een even grote verschrikking. Op de Wikipediapagina over Invidia staat:“But by far the most common usage in Latin of invidia occurs in contexts where the sense of justice has been offended, and pain is experienced at the sight of undeserved wealth, prestige or authority, exercised without shame (pudor); this is the close parallel with Greek nemesis.” Invidia stond in het verleden in contact met de rechtvaardigheid: de gemeenschap, beschermd (soms ten onrechte) door het recht, was belangrijker dan het jaloerse individu. Misschien is er aan de oudste versie zo gesleuteld dat het individuele karakter van Invidia op de voorgrond trad? Je zou je ook kunnen afvragen: is het oedipuscomplex, en in zijn voetspoor Invidia, wel zo′n individueel concept als ik en Freud het willen doen voorkomen? Tenslotte het individuele heeft een sociale component en omgekeerd.
(2)Het is een beetje ver gezocht. In de Spaanse tekst staat hier “Levantasles” gevolgd door een vergelijking met vissen, “peçes”. De demon van deze zonde is de Leviathan, de walvis die Jonas verslond. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Juan Ruiz hierop zinspeelt.
(3)Zie commentaar in noot twee. Ook ligt de associatie op de loer met de Nieuw Testamentische uitspraak van Jezus: “Ik zal u vissers van mensen maken……” (Matth. 4 vers 20). Volgens een christelijk-theologische interpretatie van deze bijbeltekst, zou uit het woord voor visnet in het Grieks “sagènè” ons woord “zegen” zich hebben ontwikkeld. In het Spaans staat er “rred” wat een woord is voor een (klein) net –zelfs een haarnetje!–, terwijl de betekenis van het Griekse woord juist een ruim, groot net is. Zit er in de tekst een Juan Ruiz-grap verstopt? Klinkt hier kritiek op de kerk door? Vond hij dat het niet zo gemakkelijk was mensen van hun jaloersheid af te helpen, of vond hij juist dat mensen veel te dik over jaloersheid doen en je er niet zo zwaar aan moet tillen? Wie weet?
(4)In de Spaanse tekst staat er: “Mongibel”. Hoe de vertaler, de heer Geers, op “Etna” is gekomen, valt te verklaren uit de naam die de Etna in de oudheid had als een vulkaan waaronder een jaloers monster (een Titaan) lag begraven, gestraft door Zeus vanwege zijn opstandige gedrag. Het Spaanse woord wijst niet naar de Grieks mythologische wereld, maar naar de voor een Spanjaard veel meer voor de handliggende Phoenicisch-Romeinse betekenis, omdat het woord deels Phoenicisch en deels Latijn is. Het woord bestaat uit “mon” wat volgens mij alleen maar het Latijnse “mons” kan zijn: berg. En het Phoenicische “gibel”, wat ook berg betekent. Eigenlijk staat er dus BergBerg in het Spaans. Volgens Wikipedia zou de naam Etna teruggaan op het Grieks αἴθω (aithō: branden, fonkelen), wat gearabiseerd werd tot dezelfde betekenis النار جبل Jabal al-Nār (berg van vuur). Zoals zo vaak bij het bespreken van de Siciliaanse geschiedenis wordt hier voorbij gegaan aan de Phoenicische overheersing van het eiland. Hoe het eiland onder het Phoenicische juk vandaan wist te komen, staat beschreven in de Huizinga-lezing (2014), waarvan een boekje met als titel “Denken over Carthago. De erfenis van Duillius” geschreven door Fik Meijer is verschenen. De geschiedenis van de Phoenicische overheersing heeft over het hele eiland diepe sporen nagelaten, waarover weinig wordt verhaald. Uit de combinatie “mon” met “gibel” valt volgens mij op te maken dat hier naar de Romeinen en de Phoeniciërs wordt verwezen en niet naar de Arabische overheersing die later plaats vond. De arabisering vond ook plaats, maar in dit geval verwijst het woord naar een eerdere overheersing door een volk met een taal, het Phoenicisch, dat al veel overeenkomsten had met het Arabisch. Omdat het Phoenicische schrift afwijkt, denkt men niet aan de veel grotere taalkundige overeenkomsten. De overweldigende invloed van het Oosten op onze cultuur blijft altijd onderbelicht. Ik zei dat het niet om de Griekse mythologie zou gaan, maar veel van deze Griekse mythologie is uit het Oosten afkomstig, en langs die omweg zou de naam “Mongibel” dus ook nog naar de Griekse mythologie kunnen verwijzen. Ook de naam Etna zou Phoenicisch kunnen zijn: net als in het Arabisch (en soms bij Juan Ruiz) kan in een Phoenicisch woord de eerste medeklinker beklemtoond worden uitgesproken. Het woord voor “vuur” wordt dan als “en-nar” uitgesproken. Valt de “r” weg, dan houden we over: en-na, wat naar mijn idee in het gehoor dichtbij “etna” ligt! De vraag is dus of het Grieks wel een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de naam Etna. Het zou kunnen zijn dat onder invloed van het Grieks, —de Grieken zaten tegelijk met de Phoeniciërs op Sicilië—, de “t” zijn intrede heeft gedaan in “en-na”, wat resulteerde in het verhaspelde Etna. Want etymologisch gezien: waar komt die “n” dan vandaan, als Etna uit Grieks “aithō” is ontstaan? Een “r” die op het eind wegvalt, is gemakkelijker te verklaren dan het tussenvoegen van een “n” in een Grieks werkwoord. Waarom zou Juan Ruiz dan “Mongibel” gebruiken en niet Etna? Dit zou ermee kunnen samenhangen dat met de komst van de Arabieren op Sicilië oude Arabisch aandoende benamingen weer meer naar voren werden gehaald, misschien zelfs met opzet gemanipuleerd! Dit is dan wat Wikipedia de arabisering noemt van de naam Etna, maar die is veel later dan het ontstaan van het woord Mongibel. Mongibel was waarschijnlijk de oude uit het Phoenicisch-Romeins door de Spanjaarden overgenomen woord voor Etna, van voor de komst van de Arabieren. Zó klinkt het verhaal over de Etna toch ook wel iets anders dan op Wikipedia, waar de Phoenicische geschiedenis buiten beschouwing blijft!
(5)Oude Testament beschreven: OT 25, 21: “Nu bad Ishaak (= hij die lacht?) den Here voor zijn vrouw (Rebekka = zij die huilt?) want zij was onvruchtbaar; en de Here liet zich door hem verbidden en zijn vrouw Rebekka werd zwanger……(25)En de eerste kwam tevoorschijn, rossig, geheel als een harige mantel; en men gaf hem de naam Esau. En daarna kwam zijn broer te voorschijn, wiens hand Esau′s hiel vasthield; en men noemde hem Jakob.” Later in het verhaal weet Jacob het zo te spelen dat zijn blinde vader niet in de gaten heeft aan wie hij zijn zegen geeft, waardoor Jacob uitverkoren wordt boven Esau, de als een ezel roodharige. Behalve dit teken kreeg Esau op zijn hiel een vlek, waardoor het duidelijk was dat hij zijn broer bij de geboorte voorrang had moeten verlenen. Vanaf zijn geboorte was Esau bestemd onder te moeten doen voor Jacob. Eigenlijk is dit niet zo′n goede beurt van de aartspriester, omdat het verhaal niets met Nijd te maken heeft, ook niet in de betekenis die de bijbel het verhaal meegeeft. Tenzij je de instantie, de positie van Nijd, in een goddelijk universum plaatst: de afgunst is goddelijk geïnspireerd om Jacob ertoe te brengen zijn broer naar het leven te staan. Ineens krijgt voor mij de joodse uitdrukking “Ik ben een jaloerse God” een nieuwe betekenis! Zie ook Inleiding boven de noten: humorale theorie.
(6)In het Spaans staat er: “Jhesuxristo”, Jesus Christus, maar Christus staat wel zo gespeld dat het je meteen aan het Grieks doet denken, en de betekenis ervan is dan ook de “gezalfde”. De “h” achter de “J” zorgt voor de juiste uitspraak van de J. Een Spanjaard zou anders Gesoes zeggen. Deze J is nou weer niet uit het Grieks maar uit het Hebreeuws of Aramees afkomstig. Opvallend is hoe men in deze tekst zich nog bewust is van de herkomst van allerlei woorden.
(7) In het Spaans staat hier het woord “conquisto”, wat “overwonnen” betekent. Met het woord “veroveraar”,“conquistador”, wordt Christus regelmatig aangeduid. Dat Juan Ruiz hier voor de omgekeerde betekenis kiest is opvallend.
(8) Zoals gezegd in noot 1 komen in de verhandeling van elke doodzonde elementen van de andere zes hoofdzonden terug. In dit geval wordt er gerefereert aan de Begerigheid. Omdat er twee soorten van zijn, Avaritia, de officiële tweede hoofdzonde, en Begeerte (cobdiçia, een vorm van verliefdheid) is het van belang te weten welke van de twee hij bedoeld. Uit de vertaling valt dat helemaal niet meer op te maken, maar het gaat hier om een hoofdzonde die Juan Ruiz zelf heeft geïntroduceerd: cobdiçia! Dit geeft het belang aan dat hij aan zijn nieuwe concept hecht.
(9) Het zou hier alweer om een grapje van Juan Ruiz kunnen gaan door het bekende spreekwoord “ No hay grano sin paja” (geen koren zonder kaf) te verhaspelen tot “Como con los paveznos contesçió a la graja”. De letterlijke vertaling wijkt nogal af van de Nederlandse vertaling van Geers. De letterlijke vertaling luidt: hoe de kalkoenkuikentjes strijden met de kraai (om eten)“ Hoe Geers aan zijn vertaling komt, is mij duister. Ditzelfde spreekwoord kan onderwerp zijn geweest van een Jeha en Nasreddin–grap, die onder de titel “De domme zakkenvuller”.
(10)Zie noot 2, in regel 284 wordt opnieuw, ietsje gewijzigd, het woord “levántasle” gebruikt, nu gecombineerd met “baraja”: ruzie maken.
(12)Alweer een merkwaardige vertaling van Geers, waardoor veel van de humor van Juan Ruiz teniet wordt gedaan. In het Spaans staat er “wenkbrauw” (çeja) en niet “voorhoofd”. De grap is natuurlijk dat een kraai, behalve bij de muppets of in de fabeltjeskrant, geen wenkbrauwen heeft, een mens wel. Maar hoe kan een kraai zijn wenkbrauwen plukken als hij ze niet heeft? Een mens heeft de gewoonte al heel lang om alle haartjes van zijn voorhoofd en zijn wenkbrauwen te epilleren. En Juan Ruiz maakt hiervan gebruik om een grappige draai aan zijn fabel te geven en de overeenkomst met de mens ervan te benadrukken.
(13)“Verpauwde” als vertaling voor “enpavonada” vind ik een mooie vondst. In het woord wordt als het ware de strijd om het behoud van de eigen identiteit verwoord zowel in het Nederlands als in het Spaans. De “pauw” kan in deze teksten symbool staan voor twee dingen. De eerste is de klassiek Griekse, waarin Hera, de echtgenote van Zeus, vaak gesymboliseerd werd als een pauw. Waarom Hera, een struise dame, op die manier werd gesymboliseerd, lijkt mij duidelijk. Voor dit onderdeel van de Zeven Hoofdzonden, de Jaloezie, is deze suggestie van belang, omdat Hera bekend staat om haar eeuwige jaloezie om de slippertjes van Zeus. In de tweede plaats staat het symbool voor mystiek. Ook de kerk in die dagen had een belangrijke stroming die niet zozeer het kerkelijk leven als wel het streven naar het goddelijke als basis van zijn roeping kende. Deze mystieke stromingen lieten zich soms symboliseren door de pauw. De reden hiervan is mij onbekend. Volgens de Joodse website Jechida zou er een samenhang kunnen zijn met het wegvliegen naar grotere hoogten.
(14)In noot 13 had ik het al over de innerlijke strijd om het behoud van de eigen identiteit. Dat komt in deze regels nog eens nadrukkelijker aan de orde. Ik wil hier wel kwijt dat ik denk dat identiteit niet alleen maatschappelijk gedefinieerd is, maar ook biologisch. Een vriend toonde dit laatst aan door mij er op te wijzen, hoe een in Nederland geboren klein kind (hooguit 4 jaar) moeiteloos mensen met eenzelfde afkomst in zijn omgeving weet te traceren, zonder hulp van ouders. Mijn vriend werd door het kind op het eerste gezicht herkend als iemand die uit hetzelfde vaderland afkomstig is als zijn ouders, terwijl het kind er zelf nooit was geweest. Het verbaast me telkens, hoe weinig wij van elkaar willen weten: het is gemakkelijker elkaar niet te kennen! Kinderen kennen die regel nog niet.
Als we daar deze doodzonde, de vierde, bij betrekken, zien we ook meteen, waarom de identiteitskwestie zich moeilijk laat beschrijven. Blijkbaar speelt jaloezie tussen mensen van verschillende afkomst al heel vlug een grote rol. Al vlug denkt men buitengesloten te worden, niet onbewust, maar met opzet. Het onbewuste blijkt echter ook al vroeg op de proppen te komen. Daarvan is men zich niet bewust, omdat men de dingen heel bewust wil doen, en dat is alleen mogelijk als men zo weinig mogelijk denkt aan eventuele onbewuste bijbedoelingen. Maar die zijn er toch automatisch! Ik kan niet nalaten kort hierover iets te melden, omdat het mij belangrijk toeschijnt. Wat in deze noot aan de orde komt, moet natuurlijk veel verder uitgezocht worden.
(15)Dag van de week: zaterdags zult gij bonen eten en niets meer. Vis zult ge niet eten. (Als gij u) een weinig kwelt, zult gij uw zondige ziel aldus redden. De jaloezie wordt niet op de woensdag, zoals te verwachten zou zijn omdat het de vierde dag van de week is, “gefêteerd”, maar op de zaterdag. Is dat nou de laatste dag van de week of de één na laatste dag van de week? Als zaterdag de laatste dag van de week zou zijn, dan zou de donderdag een geschikte kandidaat zijn om te boeten voor deze zonde. Maar het is de zaterdag. Waarom? Waarom er geen vis mag worden gegeten, zou kunnen samenhagen met de demon, die wordt geassocieerd met deze doodzonde: Leviathan (zie noot: 2).