Door op je toetsenbord “Controle +” te klikken kun je de pagina vergroten om hem beter leesbaar te maken.
Naast Sigmund Freud is hij de grondlegger van wat de psychoanalyse heet. Als mensen jarenlang in therapie zijn bij een psychoanalytisch geschoolde psychiater, dan heb je meestal te maken met een volgeling van Jung. Er valt met deze aanpak veel geld te verdienen en uit te geven. Net als Freuds aanpak kan Jungs psychoanalyse bogen op successen, m.n. op wat in de psychiatrie “schizofrenie” heet, dat in zijn tijd nog “dementia praecox” werd genoemd.
Dat succes heeft dan te maken met wat het individuatieproces wordt genoemd. Het doel van het individuatieproces wordt door jungianen als volgt omschreven (De mens en zijn symbolen, M. –L. van Franz, pag 160, vert. mej. mr. drs. A. J. Blits):
……ons droomleven (schept) een zich slingerend patroon, waarin individuele draden en tendenties zichtbaar worden, dan verdwijnen, dan weer terugkeren. Indien men op deze zich slingerende tekening gedurende een lange tijdsduur let, kan men een soort verborgen, regulerende of dirigerende tendentie aan het werk zien, die een langzaam, onmerkbaar proces van psychische groei teweegbrengt ……Eén van de methodes waarop de psychiater te werk gaat tijdens een sessie om individuatie te bewerkstelligen heet amplificatie. Bij mijn interpretatie van klassieke grappen maak ik daar ook gebruik van. Ook maak ik gebruik van zijn idee van “archetypen” — een idee dat Jung ontleende aan kerkvader Augustinus.
Jung was twintig jaar jonger dan Freud. Veel van zijn ideeën zetten zich dan ook af tegen zijn “vader”. Freud zocht de oplossing in de persoon; door denkkracht kon de patiënt zijn psychische problemen in bedwang houden. Jung zocht de oplossing niet alleen in iemand, maar vooral buiten iemand. Hij vond dat iemand zijn droom moest waar maken, en de maatschappij kon daarbij een flinke hindernis zijn. Jungs opvatting over de “ziel” baseerde hij op bijvoorbeeld het bestaan van de klassiek Griekse “daimon”, een woord dat later vertaald werd met “demon”. Een mens stond er niet alleen voor; hij kon hulp verwachten van zijn “daimon”. Het probleem is alleen dat deze demon twee verschillende wegen in kan slaan: een positieve, waarbij iemand wordt gesterkt in zijn ontwikkeling, of een negatieve weg, waarbij iemands persoonlijkheid tot op de grond kan worden afgebroken. Omdat deze beslissing niet alleen door iemand wordt genomen, maar mede door de “demon”, mag je concluderen dat de persoon samen met zijn droomwereld groter zijn dan het individu. De maatschappij is groter dan, zoals psychiaters zeggen, het “ik”, of groter dan wat ze het “ego” noemen. Een psychiater kan je helpen de juiste weg naar individuatie te vinden, zodat “ego” zich in de maatschappij kan realiseren.
Nu is er nog een groot verschil met Freud. Zoals ik heb gezegd is Freud op taal gericht. Je zou ook kunnen zeggen: hij is auditief ingesteld. Jung daarentegen, is juist heel erg visueel ingesteld. Dat blijkt uit de manier waarop hij mensen dromen laat uittekenen, schilderen, boetseren. Jung is dan ook op het artistieke gericht, en niet alleen op het talige. Een voorbeeld van een kunstenaar die hij bewonderde is William Blake. Jung benadrukte dat door specialisatie een psychiater ten prooi kon vallen aan tunnelvisie. Hij wilde dit tegengaan door te benadrukken dat alles pas betekenis krijgt in zijn volledige context. Hij was een voorstander van een holistische benadering. Alleen de vertaling van dit begrip al in “totaalbenadering” doet vermoeden dat dit niet helemaal zuivere koffie is, omdat het meteen associaties oproept aan de Tweede Wereldoorlog. Ik kan er niet omheen hier te wijzen op de naam van de vertaler van het citaat uit De mens en zijn symbolen, Mevr. Blits (stom toeval, denk ik, maar oh zo jungiaans).
En hier begint dan ook mijn kritiek. Dat iemand zijn droom moet “verwezenlijken” (zeg ik, maar een jungiaan zegt “zijn droom realiseren”, omdat hij gelooft in de “moderne tijd”) is tot daar aan toe. Maar “dromen lekken”, volgens mij, zijn niet de diepste expressie van iemands zielenroerselen. In dromen komen invloeden van buiten voor, dwingende onbewuste beelden waarvan het alle schijn heeft dat je ze moet volgen. En dit heeft in de Duitse propaganda in de Tweede Wereldoorlog een grote rol gespeeld. Met alleen begrip van een “droom” kom je er niet. Je zou zelfs kunnen zeggen dat begrip en beheersing ervan tot manipulatie van massa′s kan leiden.
Dit was een korte inleiding op de psychologie van Jung, omdat zijn visie en (amplificatie-)methode van groot belang is voor de analyse van verhalen. In het volgende blog komt Jungs interpretatie van de Trickster aan de orde, zoals hij zich daarover uitlaat in On the psychology of the Trickster figure. Daarna is een volgeling van Jung aan de beurt, Karl (en niet Carl!) Kerényi in zijn essay getiteld: The Trickster in relation tot Greek mythology. Ten slotte komt een Nederlander aan bod: de antropoloog uit Leiden Josselin de Jong. En na vier keer, gaan we weer op een ander thema over. Dit alles in de verwachting dat steeds duidelijker mag worden, hoe essentieel de grap is voor het begrijpen van onze toekomst. Want dát is nog een groot verschil van Jung met Freud: Freud was op het verleden gericht, Jung op de toekomst. Beiden voorzagen de Tweede Wereldoorlog: in 1938 vluchtte Freud ervoor, en Jung bleef tot 1943, en vertrok naar de Verenigde Staten vlak na het definitieve omslagpunt in de Tweede Wereldoorlog, de slag om Stalingrad! Het “verliezen” en “winnen” vertaalde Jung in psychische complexen: het minder- en meerderwaardigheidscomplex. Je moet, volgens Jung, altijd in het midden uitkomen. Een beschrijving hoe deze complexen een maatschappelijke rol spelen, zou een positieve bijdrage aan de multiculturele maatschappij kunnen zijn, denk ik.
Au cours d′un long voyage, le mollâ Nasroddine avait suspendu à son cou, afin de ne point la perdre, une petite calebasse. La nuit, un plaisantin qui voyagait avec lui vint la lui prendre durant son sommeil et la mit à son propre cou. Le lendemain, le mollâ, s′apercevant que son ami portait sa calebasse en sautoir, lui tint ce langage: — Je suis sûr que tu es moi, puisque tu portes ma calebasse; mais, dans ce cas, moi, qui suis–je?