Voor de oorspronkelijke tekst, spring hier naar de Spaanse tekst van cobdiçia (Spaans, codicia = Begeerte).

“Hier spreekt hij over de zonde van de begerigheid.”.

Inleiding

 Je kunt hier dezelfde vraag stellen als in het vorige blog: waarom gaat de tekst over de Begeerte vooraf aan die van de eerste doodzonde “De Hoogmoed”? Naar mijn idee gaat het hier om stap twee in het propageren en populariseren van de “aanschouwelijke liefde”. De eerste was de stap die Salomon maakte door de vrouw op afstand te zetten (Ecclesiastes (7, 26): inveni etc..) In dit verhaal, stap twee, wordt de lijfelijk ervaren verliefdheid van zijn lichamelijkheid ontdaan en gesublimeerd in de verering van God. Freud zou zeggen dat de verliefdheid overgaat in het doen van bevredigende werken. In de tijd van Juan Ruiz (1330), was de verering van God ook nog “werken”. De “verering” kreeg nu glans door het het aureool van de “verliefde” op te zetten.

         

In het soefisme werd deze “verliefdheid” al jaren door Rumi bezongen. Maar ook in de christelijke mystiek zijn er volop voorbeelden, zoals Theresa van Avila, van het gelijkstellen van de verering Gods aan een gesublimeerde vorm van verliefdheid. Wat Juan Ruiz hier doet is de kwalijke kanten van de verliefdheid afzweren en de goede kanten ervan benadrukken. Dat kan in onze beleving een vorm van bedrog opleveren. Vandaar dat de “schelmenstreken” en “oplichterij” om de hoek lijken te liggen, als je hiernaar streeft. Bovendien had Rumi (alweer) ook een verband met schelmenstreken gelegd, door in zijn geschriften regelmatig te refereren aan de schelm Djoh′a.

         

De titel van dit deel van Libro de buen Amor is:“Hier spreekt hij over de zonde van de begerigheid.”. In de titel is “begerigheid”, in het Spaans cobdiçia, afgeleid van het Latijnse cupiditas. Gezien de titel van het boek is het niet ver gezocht om te denken dat hier wordt gezinspeeld op Cupido, want cupiditas=begeerte is afgeleid van hetzelfde woord als Cupido. Cupido is het engeltje dat door het schieten van pijlen mensen verliefd op, begerig naar elkaar kan maken, maar ook kan maken dat ze elkaar haten. (Slechte) liefde (=amor, regel 221) neemt hier een andere gedaante aan, niet die van de “IJdelheid” zoals in het vorige blog, maar die van de “Begeerte”. En daarmee is hier in de Spaanse tekst “amor” gelijk aan “Cupido”.

         

Er is een treffende overeenkomst tussen Juan Ruiz en Anna Bijns, beiden lijken weinig op te hebben met mystici en wijzen het huwelijk af. Tegelijkertijd lijken ze veel op mystici en doen ze boude uitspraken over het huwelijk. Beiden zou je dus ook als de eerste beleidsmakers kunnen zien die van “liefde” het concept “liefde” hebben gemaakt, zonder dat er sprake was van dweperigheid, zoals vaak wel bij mystici en soefi′s het geval was. De Libro de buen Amor is daarmee een aanloop op de kritiek van Luther op de Rooms Katholieke leer en kondigt het protestantisme aan.

         

Cobdiçia‎ heeft als dag van de week de Zondag: “erwten eten, gekookt in olie, niet op straat vertoeven.” Aan de ‎volgorde van de dagen van de week geassocieerd met de eerste twee doodzondes, valt ‎op te maken dat er sprake is van ambivalentie. Weliswaar is de maandag de eerste ‎werkdag van de week en staat dus aan het begin van een serie van zeven, maar de ‎zondag is uniek, ook al is het de laatste dag van de week. In de ogen van anderen is dan ook de ‎zondag eigenlijk de eerste dag van de week. Volgens de Marokkaanse en joodse telling is de ‎maandag duidelijk de tweede dag van de week en de zondag de eerste! De eersten zullen de laatsten zijn.‎

Noten bij Cobdiçia.

(1)In regel 219 staat een opsomming van de zeven doodzonden in willekeurige volgorde. Juan Ruiz ziet de Begeerte als de wortel van alle kwaad (regel 219). Uit het vervolg van de tekst blijkt dat hij in feite Begeerte en Verliefdheid op een lijn stelt. Zo komen we dus weer bij de titel van het boek Buen Amor, Goede Liefde. Juan wijdt echter wel heel erg graag uit over de achterzijde van de Goede Liefde, de Kwalijke of Slechte liefde. Dat doet hij nu weer: wat overblijft is de Goede Liefde waarnaar het raden is. Volgens mij: de aanschouwelijke liefde, dus.

(2)“Andermans goed stelen” staat er niet in het Spaans. Eigenlijk staat er “de ander bestelen”, wat veel meer open laat wat er dan wel gestolen wordt: kan ook de vrouw van een ander zijn bijv. Een typisch Nederlandse invulling van de Spaanse tekst.

(3)Spaans “lazraron” = dubbele associatie: Lazarus, die uit de dood —uit de grond: zie Nederlandse vertaling—opstaat (Johannes 11:1-54), of “lazarus”, die (dronken) arm en misschien melaats is (Lucas 16:19-31), maar in beide Bijbelverhalen komt de terugkeer uit de dood ter sprake, dus zou er sprake kunnen zijn van één verhaal dat door de twee evangalisten anders wordt uitgelegd; en associatie met het Spaanse “lazarillo”= blindenbegeleider, de naam van de bekendste Spaanse schelmenroman “Lazarillo de Tormes”. Weer is er in dit verhaal over de Zeven doodzonden een verwijzing naar “humor” en “oplichterij”. In Syrisch KLein Azië komen we in de grappenverzameling van Hebreaus de volgende grap tegen (Hebreaus, DLXXVI: vergelijk regel 221), die op het Lucasverhaal teruggaat:
          De zoon van een of andere dwaze oude vrouw stierf —z′n naam was Lazarus! — en de priester ging hem begraven. En toen hij het volgende stuk uit de bijbel reciteerde dat begint met (Johannes, XI, 14): Lazarus is gestorven, en het verblijdt mij…… Zei daarop de oude vrouw hem: “En waarom zou je je niet verblijden. Immers je hebt zijn kleren, en zijn bed, en alles dat hij bezat naar huis meegenomen.”

In regel 222 wordt de schelm en oplichter door Juan Ruiz ook echt ter sprake gebracht: de Begeerte wordt in deze regel “een schelm en een snode bedrieger” genoemd.

(4)Waarom Geers, de vertaler, kiest voor “wrede“ is onduidelijk, omdat er eigenlijk “vreemde“ staat, wat voor het ritme op hetzelfde neerkomt.

(5)Cupido wordt over het algemeen gezien als het zoontje van Venus. Dit verhaal over Troje maakt op die manier deel uit van de familiegeschiedenis van Venus en Cupido. Venus ( = Afrodite) kreeg de appel met opschrift van Paris, omdat hij haar de mooiste godin vindt. De concurentie bestond uit Hera en Athena. Aangezien Hera ook wel de koe–ogige godin wordt genoemd en Athene de krijgshaftige, lijkt mij de keuze niet erg moeilijk. Ik veronderstel dat krijgshaftig inhoudt een stevig gebouwde vrouw, waar niets mis mee is, maar die niet meteen op een schoonheidswedstrijd in de prijzen zal vallen, behalve als je Sandra Bullock heet.

(6)“Servir ” wordt telkens gebruikt om een relatie van een man met een vrouw aan te duiden, en wel in de zin dat de man de vrouw dient. Het woord is opmerkelijk, omdat het meestal de vrouw was die zich in alle opzichten dienstbaar ten opzichte van de man moest opstellen en niet andersom. Dit is weer zo′n omkering als de “nederigheid” die het wint van de “hoogmoed”.

(7)Waarschijnlijk bedoelt Ruiz de Egyptenaren die het joodse volk achtervolgden op de vlucht uit Egypte, en omkwamen bij de oversteek van de Schelfzee: Exodus 13,17-15,1. Let op het gebruik van het woordje “dienen” (servir)! De Israëli′s willen de Egyptenaren “dienen”.

(8)Hebreaus, DLXXXIII: vergelijk regel 226):
          Een of andere zot keek in een regenton, liep naar zijn moeder toe en zei: Er zit een dief in de regenton! En zijn moeder ging met hem mee naar de regenton, en keek erin en zag haar eigen gezicht weerspiegeld in het water naast dat van haar zoon. En ze zei tegen haar zoon, “Inderdaad er zit een dief in de regenton, en er staat naast die vervloekte kerel ook nog een hoer. Blijf jij nu maar hier staan, zodat ze er niet uit kunnen komen om te ontsnappen, voordat ik de buren heb kunnen halen”

(9)Hier komt Stap 1 (zie Inleiding) die hij hiervoor onder Vanidat (IJdelheid) heeft aangekaart aan de orde!

(10)Juan Ruiz gebruikt hier het woordje “guiso” dat in het commentaar bij IJdelheid in verband wordt gebracht met “aguisado” “stoofpotje” dat zou kunnen verwijzen naar een bij ons momenteel onbekend spreekwoord met als strekking “ergens recht op hebben”.

(11)En hier gebruikt Ruiz een ander woord voor “begeren” “cobdiçiar”. De reden waarom Juan Ruiz twee verschillende werkwoorden gebruikt, kun je opmaken uit het verschil in betekenis: “ergens recht op hebben” en “iets begeren”. Veel nuances zijn in de vertaling verloren gegaan, waardoor de tekst in het Nederlands zo af en toe niet te volgen is. Ik kan natuurlijk een eigen vertaling maken, maar zal daarbij zo leunen op de vertaling van Geers dat ik dit fraude zou noemen. Daarom dus deze gebrekkige vertaling.

         

‎Dag van de week is Dinsdag: “eet zemelenbrood en verzadig u niet daaraan. Een derden ‎of twee derden van uw brood moogt gij eten, de rest beveel ik om Gods wille helemaal te ‎laten liggen.” Hier maakt Juan Ruiz dus een duidelijk onderscheid tussen Begeerte (dit blog) en Hebzucht (zie volgend blog), die in de Berberversie nog bij elkaar horen. Begeerte heeft als dag de ‎zondag; hebzucht heeft als weekdag de dinsdag. Je zou kunnen concluderen dat volgens hem Hebzucht met al dan niet ergens recht op hebben verband houdt, terwijl Begeerte een individueel verlangen is dat niet in recht ligt verankerd.‎

De Spaanse tekst van Cobdiçia.