Dit is de vertaling van het levensverhaal van Aesopus, zoals dat te lezen is in de Fables de La Fontaine uitgegeven in Parijs in 1842. Over La Fontaine is het een en ander op Wikipedia te vinden, dat u ter informatie hier kunt aanklikken: La Fontaine (Geb. Château–Thierry (Champagne), 8 juli 1621 — Parijs, 13 april 1695). Ook over Aesopus is het een ander op het Internet te vinden. Daarnaast heb ik al eerder een blog met commentaar aan Aesopus gewijd.
Het belang van het levensverhaal van Aesopus verteld door La Fontaine is gelegen in de rol die bevrijding uit slavernij hierin speelt. La Fontaine benadrukt die rol niet zomaar. Hij kan zich beroepen op de eerste vertaler van Aesopus in het Latijn Phaedrus (fabulae tertius, pag. 33-37): “Waarom de mensen (genus) fabels hebben uitgevonden, wil ik kort uitleggen. Het kwam slaven goed uit (obnoxia), omdat zij niet durfden te zeggen wat ze wilden zeggen. Daarom verstopten ze in fabels hun eigen gedachten, en daarmee ontweken zij aanvaringen door het vertellen van grappen.”
Paul Schulten zegt in zijn boek Het was maar een grapje daarover (pag. 114): “Deze verklaring (van Phaedrus) legt al meer de nadruk op het grappige van veel van de verhalen. De schrijver van de Laat-Romeinse tijd, Avianus, geeft aan dat Aesopus zijn gids is geweest. Deze had volgens hem de raad van Apollo gevolgd om grappige verhalen te schrijven zodat zijn lessen meer indruk zouden maken. In het algemeen werden fabels evenals de satire dus gebruikt om de waarheid met een lach te zeggen.”
Ik vond de La Fontaine–versie vooral indrukwekkend omdat er accenten in voorkomen, die ik nog nergens elders was tegengekomen. In het deel van vandaag wordt je duidelijk gemaakt dat aan de bevrijding uit slavernij, de vrijheid van het woord vooraf gaat. En dat was ik nog nergens in de tijd van van La Fontaine (17e eeuw) tegengekomen, niet bij Boccaccio, niet bij Chaucer of Rabelais.
(1)In de inleiding heb ik kort aangegeven, waarom ik dit verhaal van La Fontaine van belang vind: het gaat over de bevrijding uit slavernij. De slavernij in de Oudheid (Rome) was verschillend van de slavernij in het Westen later. Toch dienden de gruwelijke praktijken van latere datum zich ook al in de Oudheid aan. Van Griekse slaven is bekend dat zij voor vemaak zich moesten afbeulen in het openbaar om de betere standen te vermaken. Dat La Fontaine niet weet of Aesopus van huis uit slaaf was, komt omdat in die tijd het nog goed mogelijk was dat men dat niet van huis uit was, zoals op Wikipedia uitgelegd in de hierboven gelinkte site.
(2)Zoals bekend hechtten de Grieken uit de Oudheid aan lichamelijke schoonheid. Lichaam en geest werden als een eenheid beschouwd. Het verhaal over Aesopus benadrukte dat dat lang niet altijd het geval was. Op de verschillende bloggen staan stukken waarin het duidelijk niet om moeders schoonsten gaat, zoals Socrates en de Cynici.
(3)Dat hier sprake is van een “villa” is een anachronisme. De Romeinse villa is een Romeinse uitvinding, die in het Klein Azië van Aesopus echt nog niet bestond. Het is geen anachronisme dat La Fontaine erin brengt: dit is een gevolg van de vrij letterlijke vertaling die La Fontane maakt op basis van de tekst van Planudes, zoals hij zelf heeft gezegd.
(4)Ook hier treffen we een anachronisme in het verhaal van La Fontaine aan: Diana was niet bekend bij de Grieken; was eem Romeinse godin van de jacht. In the Golden bough van Frazer wordt aan de Diana–verering aandacht besteed, omdat Frazer wil begrijpen wat er achter dit mysterie schuil gaat.