Spring hier naar de originele tekst van Plautus..

Noten bij de Aulularia van Hooft nav Latijnse tekst en Engelse vertaling

(1) De titel van het stuk “Aulularia” zou afgeleid zijn van een oud Latijns woord voor pot. Het verkleinwoord van “aula” (vertaling: “pot”) zou “aulula” (“potje”) zijn. Een recent meer gangbaar woord zou “olla” zijn. Ook hier heb ik weer mijn twijfels, omdat er geen verklaring is voor het laatste deel “aria”, wat ik wel heb.

         

Als ik er vanuit ga dat het Fenicisch sterke Arabische invloeden heeft ondergaan of andersom misschien wel de bakermat van het Arabisch is geweest, dan gaat een andere verklaring op. Als ik er verder vanuit ga dat Plautus grote invloed van zijn Fenicische buren heeft ondervonden, dan kom ik tot de volgende conclusie. Het eerste deel “Aulul” zou dan ”eerste” (het Arabische أول) betekenen, en “aria” zou je kunnen verklaren in twee stappen. De eerste stap heeft te maken met een verschijnsel waarover als eerste Westermarck in Marokko heeft geschreven: “l′ar”. L′ar houdt in dat men door een gift of vloek te doen bescherming krijgt van degene, aan wie de gift is gedaan of over wie de vloek is uitgesproken. Je zou het een vorm van chantage kunnen noemen: “Als je dat niet doet, dan …… (geen cadeau en wél een vervloeking)”. Een mooi voorbeeld hiervan in de recente literatuur is het boek van Gerrit Jan Zwiers “Allemaal projectie” (1980). Door de gift of de vloek claim je bescherming.

         

Een tweede stap in het verlengde hiervan, haalt de Romeinse huisgoden erbij met de naam Lares (uitleg na “Symbool als teken van participatie”). In de gecombineerde verklaring zou het laatste deel van Aulularia, –“aria”, op die huisgoden kunnen slaan, waarmee je een soort beschermingspact afsluit. De proloog van de Aulularia wordt door zo′n Lar (enkv.) uitgesproken. Hij heeft het over een pact dat hij heeft met de eigenaar van het huis, waar in het midden, in de haard, een schat begraven ligt. Tot nu toe heeft hij dit voor alle bewoners verborgen gehouden, omdat de bewoners hem te weinig eer bewijzen. Het midden van een Romeins huis werd een “lararium” genoemd: de plaats van de Lares. In dit woord zien we mogelijk het laatste deel van Aulularia terug: –arium (enk), –aria (mv). Omdat de dochter van Euclio, de eigenaar van het huisje, de Lares trouw iedere ochtend offers brengt en steeds aan de plichten jegens de Lares voldoet, heeft de Lar besloten aan de hoofdrolspeler Euclio, haar vader, de plaats van de schat te verklappen. Op die manier kan hij een goede huwelijkskandidaat voor zijn dochter vinden. Het tegenovergestelde vindt plaats: zij wordt verkracht zonder dat zij weet wie haar heeft verkracht, omdat het pikkedonker was. Je zou de verkrachting kunnen zien als de vloek om bescherming voor elkaar te krijgen (l′ar). Een vertaling van Aulularia zou dan ook kunnen luiden “Het eerste verbond”, en heeft dan betrekking op het pact dat de vervloekte Huisgod heeft met de huiseigenaar, die de Lares volstrekt geen eer bewijst; de vloek kaatst op Euclio, de huiseigenaar, terug en treft zijn dochter, die hem juist wel eer bewijst, waardoor de Lar zich ertoe verplicht voelt de plaats van de schat te verklappen.

         

Waarschijnlijk heeft Plautus de naam Aulularia gekozen, omdat beide betekenissen, de Latijnse en de Fenicische, in de titel doorklinken, zowel die van pot als die van eerste verbond. Het meisje trouwt uiteindelijk met haar verkrachter: een huwelijk met een goede (dus rijke) partij! Dat zal wel niet zo vaak zijn voorgekomen; wel de verkrachting door een rijkere man, niet het huwelijk. Wie erover nadenkt ontdekt in dit verhaal Nieuw Testamentische moralistische proporties en diepgaande kritiek op de Romeinse samenleving vanuit een sociaal, multicultureel standpunt. Vandaar weer míjn vertaling: een (oer)verbond met de familie als hoeksteen van de maatschappij.

         

(2) Het woordgebruik van Hooft in de vertaling van de Aulularia (door Hooft Pottery genoemd) doet aan dat van Griekse komedies denken, waarin lelijke vrouwen “ezels onder de apen” worden genoemd. Euclio scheldt in de vertaling van Hooft zijn slavin, Staphyla, regematig uit voor ezel of baviaan. Euclio (vertaling Welspraak) van Plautus wordt bij Hooft Warenar (Wartaal, het tegenovergestelde van welspraak), en Staphyla (vertaling Wijnbesje, met associaties aan Dionysus en warhoofdigheid) wordt bij Hooft Reym (Welspraak). Hooft draait de rollen om, maar niet de machtsverhoudingen, waardoor veel van het kluchtige verwordt tot karakter-blijspel. Maar is het wel zo′n groot verschil? Is de beschaving in de Renaissance wel zover voortgeschreden dat je de rollen kunt omdraaien? De klucht gaat terug op “onfatsoenlijke” grappen, en lijkt bij tijden een bijna heilige inslag te hebben door de wijze waarop de rechten en plichten worden aangeroepen.

         

(3) De Engelse vertaling luidt: Pray why are you beating me, wretched creature that I am? Hooft maakt er iets heel anders van. Door de vergelijking van teksten vallen de wijzigingen ten opzichte van elkaar op. Ze leveren een mooi beeld op van de tijd, waarin Hooft leefde. De Engelse vertaling volgt nauwkeurig de Latijnse tekst, die ik daarom hier niet geef. Hieronder is de Latijnse tekst integraal te vinden, als u het zou willen controleren.

         

(4) Vertaling van de Plautus′ tekst van Euclio: That you may be wretched, and that, curst (vervloekt) as you are, you may pass a curst ‎life, well befitting you. Hierin valt twee keer het woord vloek: zie noot 1!

         

(5) Nogmaals maar nu door Reym: That you may be wretched, and that, curst (vervloekt) as you are. you may pass a curst ‎life, well befitting you. Bij Hooft is de vervloeking uit de vertaling verdwenen. Daarvoor in de plaats is een lijfelijk (fysiek) straffen gekomen. Door de ene zin van Plautus op te delen over beide toneelspelers, krijgt de lijfelijke gerichtheid extra gewicht. Het lijfelijke was een van de aspecten die de Renaissance ontleende aan de klassieken; merkwaardig genoeg onder een heel erg preutse vermomming.

         

(6) Totebel: een Amsterdams scheldwoord dat nog steeds wordt gebruikt! Je vraagt je af waarom juist scheldwoorden vaak zo′n lang leven zijn beschoren.

         

(7) Voor het verschijnen van het woord “baviaan” in de tekst moet je bedenken dat “apen” met grote regelmaat in klassieke kluchten te berde worden gebracht: zie noot 2. Van de Griekse oudheid tot in de Renaissance valt een lijn te trekken met steeds de “aap” als voorbeeld van koddig gedrag. Over de rol van de “aap” valt meer te lezen in het commentaar van het blog van 29 augustus 2018: simio.

         

(8) Laatste zin gaat eigenlijk: I′ll quicken that tortoise pace for you. Waarschijnlijk heeft Hooft het belang van het verschijnen van de de schilpad in de Latijnse tekst onderschat. De schildpad werd een gunstig voorteken beschouwd. In Hoofts vertaling is dit verdwenen. Hooft kende die betekenis niet meer, omdat de Renaissance van dit soort geloof en bijgeloof afwilde.

         

(9) Betekenis: Niet te geloven, zo′n stuk ellende. ‎Volgens de toelichting uit 1868 op de vertaling van Hooft zou met “nikker” het Noorse “Nikr” zijn bedoeld. Dit was oorspronkelijk een watergod, die onder Christelijke invloeden verwerd tot een boze geest. Gezien de opkomst van de walvisvaart op het noordelijke Spitsbergen in de tijd van Hooft (1581 — 1647) is kennis van de Noorse mythologie waarschijnlijk.

         

(10) Alweer een woord dat ik niet kende, maar dat mij door de uitleg bij de vertaling van Hooft, uitgegeven door het Klassiek Letterkundig Panthéon in 1868, duidelijk werd. Met een “avager” zou een “navegaar” zijn bedoeld, een grote boor die in de scheepsvaart, dus ook op de walvisvaart (zie noot 9), werd gebruikt. Hooft volgt hier Plautus, die het ook heeft over het uitboren van ogen. Het belang van het “oog” in het afweren van ongeluk is tot op de dag van vandaag bekend.

         

(11) Alweer uitleg uit het Klassiek Letterkundig Panthéon: “terige”, betekenis ”geteerd“. Zie verder noot 12.

         

(12) Een “huik” is volgens de uitleg uit 1868 “een vrouwen–kap of –mantel”. Ik weet niet of het persé een kap of mantel van een vrouw moet zijn. Gecombineerd met wat in noot 11 staat, doet mij dit weer sterk denken aan de walvisvaart. Ik heb geen verklaring voor het zo vaak refereren in dit deel van de vertaling door Hooft aan de walvisvaart. Maar bij het slachten van walvissen hadden de (mannen?) kappen op en lange mantels besmeerd met teer. Een en ander is indrukwekkend verwoord in een verhaal van Theun de Vries, Traan op IJs (Eidola, Querido, 1979), te vinden in De Nederlandse en Vlaamse literatuur van Joost Zwagerman.

         

(13) Dit is het eerste anglicisme van twee in Hoofts vertaling: “bet” is duidelijk een verbastering van het Engelse “bit”, bedoeld wordt: een beetje (a bit) meer hiernaartoe. In noot 30 komt het tweede anglicisme aan de orde: “taeken”, dat daar staat voor: nemen, pakken. Nederland had in de tijd van Hooft vooral met de Engelsen te maken op zee, wat in 1667 uitliep op de Vrede van Breda. Naar mijn idee is dat een mogelijke verklaring voor het gebruik van deze anglicismen in deze vertaling. Een ander verklaring is dat het Latijn veel meer overeenkomsten heeft met Engels dan het Nederlands. Een vergelijking van dezelfde tekst in het Engels met die in het Latijn levert in geen van beide gevallen iets op waardoor wordt verklaart waarom Hooft deze anglicismes gebruikte. Dus zullen het wel de oorlogsomstandigheden zijn, waaruit de anglicismes zijn te verklaren.

         

(14) Hooft wil het volkse van Plautus in zijn vertaling brengen door de Amsterdamse tongval van die dagen na te doen. Je krijgt dan woorden als “zonger”, betekenis “zonder” en “mongt” voor ”mond”.

         

(15) In de Latijnse tekst staat hier “cruci”, aan het kruis. De galg wordt even verderop omschreven met “unam faciam litteram longam”, vertaling: dat ik mag hangen als “ de letter met een lang aanzien”, bedoeld wordt de letter ”I”. Deze letter suggereert de magerte van Staphyla. Plautus maakt nog een duidelijk verschil tussen de kruiziging en de galg. In de Renaissance bestond van deze twee straffen alleen nog maar de galg. En in Amsterdam stond die aan de overkant van ′t IJ, op het galgenveld. Rembrandt, een tijdgenoot van Hooft, maakte van zulke executies indrukwekkende tekeningen.

         

(16) Hoe Hooft aan de vijtig meisjes komt is mij een raadsel: Plautus rept er met geen woord over. Waarschijnlijk vertelt het meer over Hooft dan hem wenselijk is.

         

(17) De toelichting zegt: “argh” betekent “sluw”.

         

(18) Hooft vertaalt “Anu(s)” (oud wijf) met Droes, wat in het Nederlands niet helemaal hetzelfde is als in het Vlaams.‎ De invloed van het Vlaams op het Nederlands in de 17e eeuw is erg groot. Dat houdt in dat voor het begrijpen van de tekst eerder de Vlaamse interpretatie dan de Nederlandse moet worden aangehouden. Verder komt in deze regel het woordje “temen” voor, wat volgens de toelichting “(zeurderig) praten” betekent.

         

(19) Met de vloer wordt het midden van het huis, het lararium, bedoeld, zoals beschreven in noot 1.

         

(20) “Klikout” wordt niet toegelicht. Ik weet niet of de nadruk op “oud” of op ”kout” (koud) moet komen te vallen. Ik ken het hele woord niet. De vertaling in het Engels van de Plautus tekst levert ons op: Now I′ll go and see whether the gold is just as I concealed it, that so ‎troubles wretched me in very many ways (yaers?). Daaruit maak ik op dat de nadruk misschien op “oud” komt te liggen. “Klikout”‎ betekent dan zoiets als “Op slag oud van top tot teen”.

         

(21) In het Latijn staat er voor “miester”, of in het Engels “master” alleen maar “meo”: de mijne (dativus). Er is een subtiel verschil, omdat in het Nederlands en Engels wordt gesuggereerd dat Staphyla haar ondergeschiktheid accepteert, maar in de Plautus tekst is dat niet het geval! De 17e eeuw en de Romeinse tijd waren naar mijn idee toch wel anders dan wij meestal denken. En dat maak ik op uit één klein woordtje: “meo”. Terecht?

         

(22) “Geslaegen” ken ik vooral als een term waarmee in Noord Afrika een bepaald soort bezetenheid wordt aangeduid. “Geslagen” (“مضروب”) wordt geassocieerd met een stevige corrigerende klap, waarbij iemand zo in de war raakt dat hij even vergeet waar hij is en wie hij is. In een stuk over de psychologie van Aristoteles staan nog veel meer van zulke termen, waar ik een link naartoe (bijna op het eind van het stuk in het rood) maak, omdat ik denk dat het ook in de Nederlandse psychiatrie van pas kan komen de subtiele verschillen tussen de verschillende aanduidingen te kennen, alleen al omdat er gebruik van wordt gemaakt. In de Engelse vertaling van Plautus hebben ze het inderdaad over “possess(ed)” wat dicht in de buurt komt van wat bedoeld is. Bij Plautus zelf lijkt het op een dwangneurose, waarbij iemand steeds weer dezelfde handeling herhaalt, omdat hij er zeker van wil zijn dat hij gedaan heeft wat hij moet doen om zich veilig te voelen. In het Latijn heet het: “malae rei evenisse quamve insaniam”, wat daarna wordt toegelicht. In het Latijn staat niets over een “worm” (zie noot 23) of over “bezetenheid”. Het lijkt erop dat dit allemaal latere interpretaties zijn van de tekst.

         

In de Geschiedenis van Marokko door Herman Obdeijn ea (2002) is te vinden dat de Engelsen al vanaf 1587 contacten met Marokko onderhielden en dat er vanuit de Staten-Generaal druk werd uitgeoefend om ook de handelsbelangen van de Lage Landen met Marokko te gaan regelen. In Hoofts tijd bestond er een handelsrelatie met het sultanaat Marokko, en het lijkt erop dat Hooft sommige uitdrukkingen, zoals “Geslaegen” in de Warenar ontleend heeft aan dit contact. Het was namelijk geen gangbare uitdrukking in zijn tijd. Volgens het Middelnederlands woordenboek (1902) bestond al wel de uitdrukking door de jicht of door een verlamming “geslagen” te zijn, maar er is niets dat erop wijst dat dit in verband werd gebracht met een geestelijke toestand.

         

(23) Bij Plautus is dit nergens terug te vinden. Het is waarschijnlijk een aan zijn tijd aangepaste vertaling van Hooft. Misschien heeft hij hierbij inspiratie opgedaan bij het keisnijden zoals dat terug te vinden is op schilderijen van Jeroen Bosch. In de Renaissance was er al wel enige aandacht voor de mogelijkheid dat ziekten door ziektekiemen, zoals bacteriën verspreid werden. De Italiaanse arts , dichter, sterrenkundige en geoloog Girolamo–Frascastoro, van vlak vóór Hoofts geboorte was algemeen bekend in de Nederlanden. Hier kan Hooft het idee van de “worm” ook opgedaan hebben. Probleem is dan wel dat Frascatoro het nogal uitdrukkelijk had over ziektekiemen (in verband met Syphillis), die, zo dood als ze waren, je konden besmetten doordat je ze aanraakte. Maar de ontdekking van Anthonie van Leeuwenhoek van “kleine, bewegende – dus levende – ’dierkens‘ in regenwater (1677) en tandplak (1684)” vlak na de dood van Hooft zal toch wel niet zomaar ineens uit de lucht zijn komen vallen.

         

(24) Hoofts tekst beschrijft vrij nauwkeurig de kleermakerszit. Bij de kleermakerszit kruis je de benen over elkaar. Hooft heeft het dan ook over een kleermaker (snijder), en niet over een schoenmaker zoals in de originele tekst van Plautus. In de toelichting bij de Engelse vertaling van “claudus sutor” (manke schoenmaker) wordt ervan uitgegaan dat een manke schoenmaker in de tijd van Plautus schoenmaker was om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, omdat hij dit beroep zittend kon uitoefenen. (winkel = hoek van de straat)

         

(25) Nogmaals een anglicisme: Hooft gebruikt hier het woordje “of” in de betekenis van “van”. Het woordje “sles” blijft voor mij een raadsel; wordt ook niet in de toelichting uit 1868 uitgelegd, maar moet zoiets betekenen als “ook maar het minste geringste”. Uit de Engelse vertaling kun je hierover niets opmaken, en dus ook niet uit het Latijn. ‎. Nor can I imagine now by what means to conceal the disgrace of my master's daughter, whose ‎lying-in approaches near

         

(26) Buurt in het centrum van Amsterdam.

         

(27) Hier staat dan de uitdrukking, waarover ik het in noot 15 had: faciam litteram longam (letterlijke vertaling, “hangen als een lange I” (=ie). Hooft geeft er een andere grappige draai aan door de galg te vergelijken met de haak (van een uithangbord) bij een pastei-bakker (charcuterie in het Frans). Hij zet de vergelijking door: Reym moet watertanden als ze eraan denkt zichzelf op te eten in de vorm van een kalkoen. De magerte en armoede van Plautus′ Staphyla heeft bij Hooft van Reym een lekker vette kalkoen gemaakt.

         

(28) Geleidelijk aan komen we nu bij een klassieke grap terecht, namelijk de grap waarin een kind de voordeur op zijn rug neemt om een boodschap bij zijn moeder, die op een bruiloft is, over te brengen: Jeha……en de deur.

‎De moeder van Jeha gaat naar een bruiloft. En hij blijft thuis alleen achter. Zij zegt tegen Jeha: Hou de deur goed in de gaten! Jeha gaat thuis zitten wachten en wachten, maar zijn moeder komt niet thuis. Hij gaat zitten piekeren over wat zijn moeder hem heeft opgedragen: hou de deur goed in de gaten. Dat brengt hem opeens op een idee. Hij licht de deur uit de hengsels en neemt hem op z′n rug. Zó gaat hij naar het huis van de bruiloft.
Als zij hem zó ziet verschijnen op de bruiloft wordt ze boos op hem: Kwajongen, waarom ben je hiernaartoe gekomen met onze voordeur op je rug? Jeha antwoordt haar: Jij hebt me toch gezegd de deur in het oog te houden? Kijk, hier is hij, ik heb hem met me meegedragen, zodat ik h′m goed in de gaten kon houden.

         

Plautus, Hooft, de Engelse vertaling en zelfs ik zijn het erover eens dat er hier sprake van is dat niet zozeer de deur als wel het huis op de schouders wordt genomen. Geen werk voor een kind. De grap blijft in de rest van dit deel van het toneelstuk op de achtergrond doorklinken. Van deze grap bestaan tientallen variaties.

         

(29) De teksten doen hier aan een grap van de spin Anansi denken. In de Engelse toelichting staat te lezen dat Romeinen spinnen een gunstig voorteken beschouwden. Misschien is dat de reden waarom Euclio vindt dat je de spinnen en de spinnenwebben met rust moet laten. Het thema komt regelmatig voor bij Plautus. Het is ook terug te vinden in de Vrolijke Thuiskomst (Stichus), het eerst besproken toneelstuk van Plautus.

         

(30) Anglicisme: take, pakken nemen; zie noot 13. Verderop in de tekst staan nog meer anglicismen, zoals bijvoorbeeld “after”. Ik ga ze niet allemaal opsommen; de invloed van het Engels op de tekst van Hooft lijkt mij duidelijk. In een zekere zin zou je kunnen zeggen dat voor Hooft de Engelsen de rol krijgen toebedeeld van de Feniciërs bij Plautus.

         

(31) Hooft plaatst het toneelstuk in zijn tijd. De Paus was berucht vanwege de vervolging van de protestanten en met de koninng van Spanje wordt waarschijnlijk Phillip II bedoeld, die de Nederlanden veel te zware belastingen oplegde. In de Plautus tekst staan daarvoor als plaatsvervangers Jupiter en Darius genoemd.

         

(32) “Bij gans doot” is een vloek uit de tijd van Hooft. Ik denk dat “bij” en “gans” aan elkaar moeten worden geschreven, zodat je krijgt “bijgans dood”, met als betekenis “bijna dood”. Probleem is dat het dan niets betekent in de contekst. In de contekst geplaatst, moet het zoiets betekenen als “Laat ze dood vallen/Laat ze links liggen”. In de toelichting uit 1868 wordt nog een vloek genoemd uit Hoofts tijd: Gans sweep (betekenis Gods zweet); in dat geval moeten “bij” en “gans” los van elkaar geschreven worden, en dan betekent “bij gans doot”, zoiets als “Dat de dood je komt halen in opdracht van God”. Zie ook: noot 1.

         

Engelse vertaling: Say that thieves have come and carried them off. In fact, in my ‎absence, I wish no one to be admitted into my house; and this, too, do I tell you beforehand, if ‎Good Luck should come, don′t you admit her.

         

(33) Plautus Fortuna wordt letterlijk vertaalt met ′t Geluk. Het begaat hierbij om een personificatie, waarbij het geluk aangezien wordt voor een wezen, een persoon, dat geluk brengt, net zoals ′t Kwaad kwaad brengt. De Romeinen deden dit vaak net als Hooft. In het begin van de Aulularia treden in die hoedanigheid bij Hooft Miltheidt en Gierigheidt op. Dit komt in de plaats van de proloog die bij Plautus door de Lar wordt uitgesproken (zie noot 1).

         

(34) Hooft weidt hier erg uit; duidelijk een probleem uit zijn tijd!‎ De strekking is dat als Fortuna hier haar gezicht laat zien, ze een ziekte zal oplopen.

         

(35) Hooft past de vertaling aan aan zijn tijd. Als hij het over de Prinsenhof heeft, dan lijkt Hooft hier openlijk kritiek te hebben op de manier waarop de Hoge Heren het belastinggeld onder de mensen herverdelen en opnieuw investeren. Het probleem met het belastinggeld bestond ook al onder de Spaanse koning: zie noot 31. Hooft lijkt te zeggen: eigenlijk zijn we er niet veel op vooruit gegaan, of we nu onder de Oranjes of onder de Spanjaarden moeten leven. Vederop in de tekst “doelen”, waarbij de suggestie wordt gedaan dat er geld over de ‎balk werd gesmeten, verbrast. Het lijkt erop dat Hooft het omdraaien van de strekking van de tekst van Plautus doorzet. Niet alleen de rollen van Warenar en Reym zijn omgedraaid (zie noot 2), ook is er geen sprake meer van een aanklacht tegen overmatige zuinigheid en hebzucht, maar eerder van klagen over smijten en ondoordacht uitgeven van duur geld.

         

(36) Warenar is bang dat men zal ontdekken dat hij een schat in zijn huis verborgen houdt, als hij niet op de bedeling verschijnt waarbij er aan behoeftigen (lepels = bedelaars) geld werd gegeven om rond te komen. Als je daar niet voor kwam opdagen, zou dat een teken zijn dat je in goeden doen zou zijn en geen geld van de bedeling nodig had.

         

(37) Engelse vertaling: For as it is, while I am carefully concealing it from all, lest they should know, ‎all seem to know it, and all salute me more civilly than they formerly used to salute me; they come ‎up to me, they stop, they shake hands (Latijn: copulantur dextras: they couple right hands) ; they ‎ask me how I am, what I′m doing, what business I′m about. Now I′ll go there whither I had set out (Latijn: Nunc quo profectus sumito); afterwards, I′ll betake myself back again ‎home as fast as ever I can. ‎‎

         

         

         

De originele tekst.

Uit: Perseus.

Plautus: Aulularia.

Euclio en Staphyla