Spring hier naar de originele tekst van Plautus..

Noten bij de Aulularia van Hooft

(1) Volgens een notitie bij de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren zou “lecker” een Brabantse (Vlaamse?) aanduiding zijn voor een “kwajongen”. Volgens mij bij benadering ook: een anagram voor “rekel”, jongen, bediende in de huishouding van Ritsert, verbastering van Richard. Is Richard een toespeling op het wrange toneelstuk Richard III van Shakespeare, een tijdgenoot van Hooft? Waarom het commentaar in DBNL zo′n nadruk legt op het Brabantse Nederlands van Hooft is mij onduidelijk. Het is zeker aanwezig, maar heeft naar mijn idee meer te maken met de intellectuele vorming van Hooft door een Vlaming, en het Vlaams lijkt iets op het Brabants, vandaar de Brabantse invloed op zijn Nederlands. Met Brabant zelf heeft Hooft nooit iets te maken gehad. Er is misschien een tweede schrijver van de Warenar: Coster. Maar ook Coster heeft geen duidelijke Brabantse banden.

         

(2) Karsten = Christen

         

(3) In het blog van 19 februari hebben we gezien dat Warenar de pot met goud onder een steiger verstopt, wat ik in een commentaar in noot 13 heb toegelicht.

         

(4) Hooft onderscheidt zijn personages ook van elkaar door ze een ander taalgebruik mee te geven. Het plat Amsterdams van de knechten en meiden van Warenar wordt benadrukt door het weglaten van de “g”: hier dus “eweest” in plaats van “geweest”. Iemand die deftiger is zoals Ritsert, spreekt de “g” wèl altijd netjes uit: “geweest” in plaats van “eweest”.

         

(5) De Libry is de Stadsboekerij, die in de tijd van Hooft nog in een vertrek in de Nieuwe Kerk te Amsterdam was.

         

(6) Met “molijk” wordt de afgod Moloch bedoeld. Het was de god waaraan de Feniciërs kinderen offerden zoals we over twee weken in de bespreking van Flauberts Salammbô zullen zien. Blijkbaar was het in Hoofts tijd ook een woord voor “vogelverschrikker” (noot 4 in Tekst Letterkundig Pantheon).

         

(7) Toelichting: geld doet je lijden, men is er steeds mee in de weer, sleept het van hot ‎naar her, daarom kun je gerust zeggen: het is niet gemakkelijk geld te bezitten. Hooft maakt een woordspeling met “gemakkelijk” en “gemak”. Het “gemak” was een aanduiding voor de WC. De associatie tussen geld en uitwerpselen zoals Freud die legde, is hier volop van toepassing. In de tekst is sprake van een “zettingh”‎, ook wel met een “s” geschreven. Met deze “zettingh” is de bepaling van de waarde ‎der muntstukken in een (gedrukte/gezette) krant bedoeld. Op 26 september 1615 was er één uitgevaardigd. De DBNL citeert ‎Dr G. D. J. Schotel in Het maatschappelijk Leven onzer Vaderen in de ‎Zeventiende Eeuw, 2e, verbeterde en geïllustreerde uitgave door Dr H. C. ‎Rogge, Leiden, z.j., blz. 439: ‘De prijscouranten zijn in den aanvang der ‎‎17de eeuw in gebruik gekomen. De oudste verordening nopens deze, ‎waarin ook van den wisselcours wordt gewag gemaakt is van 31 Jan. ‎‎1613’.

         

(8) Het is onduidelijk waar dit opslaat. In de eerdere tekst is niet terug te vinden om welk geld het zou kunnen gaan. Het zou ook kunnen gaan om een brief waarin voor een aanstaand huwelijk (met de vader van Ritsert? of Ritsert zelf?) ‎goedkeuring wordt verleend, omdat de bruidsprijs is ‎betaald. Of als tegenprestatie voor een huwelijk, is de bruidsschat ‎betaald door de vader van de bruid. Daarvoor zou er dan een specificatie kunnen zijn afgegeven aan Lekker. Maar wat ‎Lekker nu precies bij zich heeft, is onduidelijk. Hier dezelfde onduidelijkheid die ook in het oorspronkelijke toneelstuk van Plautus is terug te vinden: gaat het om een bruidsprijs of een bruidschat? Bestond dit verschil ook tussen zuid en noord Nederland? Hooft gebruikt deze onduidelijkheid om het hoofd van Lekker op hol te laten slaan. Vandaar dat hij meteen denkt dat men hem door heeft? ‎

         

(9) Ontlegh betekent verborgen houden.‎

         

(10) Lekker vult in dat het om geld moet gaan; het zou dus om een ‎bruidsschat kunnen gaan, die door Warenar is betaald om zijn dochter uit te huwelijken.

         

(11) Veel wisselgeld kan zwaar wegen. Normaal is dat je het tegen papiergeld gaat omwisselen. Ook op deze vraag komt geen duidelijk antwoord, want waarom zou wisselgeld nu handiger zijn dan papiergeld voor Lekker? Alleen als je kleine bedragen moet betalen is het handig, en aangezien Warenar zuinig is, zal hij zijn knechten wel opdragen overal het goedkoopste te kopen. En dan is wisselgeld wel handig.‎

         

(12) Lekker wil niet wisselen, omdat hij bang is zichzelf dan verdacht te maken. Immers hoe is hij aan zoveel geld gekomen?‎

         

(13) Uitleg: maar het zal me weleens te pas komen. Zie op het eind van noot 11 voor een mogelijke verklaring voor wanneer het te pas kan komen veel klein geld te hebben.

         

(14) Uitleg: dat durf ik te zweren.

         

(15) Om wat voor specificatie gaat het hier? Dat de bruidsschat betaald is?‎

         

(16)Een “taflet” is een kisje dat een marskramer, op zijn rug met zich ‎meedroeg en dat ook als een klein tafeltje dienst kon doen om koopwaar uit te stallen.‎

         

(17) Getrantel betekent gedrentel, getalm.

         

(18) Blijkbaar bestonden er ook taflets in zakformaat.‎

         

(19)‎ Bestaitjens zijn volgens DBNL: pasteitjes.

         

(20) Betekenis: Doe de mantel (jas) omhoog of open: je belazert de boel niet, je belazert mij niet. Momt′er lijkt een afleiding van “mombakkes”, een masker, m.a.w. laat je masker vallen.

         

(21) Heelen betekent ‎verbergen, verborgen houden. Waerden waren de herbergiers bij wie Ritsert, volgens DBNL, in het krijt stond! Zie vs. 847. Maar in dit vers worden mindere en betere kroegen en plaatsen van vermaak opgesomd, wat voor zover ik weet niet betekent dat hij daar schulden heeft. Vanwaar dan de conclusie van het commentaar in de kantlijn bij DBNL? Misschien moet je de opmerkingen in de kantlijn toch iets beter toelichten en zeggen dat deze toelichting gekleurd is door opvattingen van de 19e eeuw, die nogal hechtte aan fatsoen.

        

(22) Een “jouwentje” is een niemendaaltje, iets dat niets waard is. Omdat bij toeval er nu een tentoonstelling in de Fundatie te Zwolle is waarop La pièce te zien is, kon ik niet nalaten het bekendste niemendaaltje van de afgelopen tijd van Ger van Elk hier af te beelden. Want ook onze pot met goud heeft ondertussen een hele lange tocht door de geschiedenis afgelegd, en dat kun je er niet vanaf zien. Of toch wel? De dingen krijgen pas hun betekenis als je je erin verdiept! Lucebert zou het anders zeggen: Alles van waarde is weerloos (Rotterdam, Zuidplein). Is waarde tot getalletjes terug te brengen?

         

(23) Betekenis: Ick seg'er……: ik noem het een prulletje, zo zou je het kunnen noemen een ‎prulletje!

         

(24) ‎′t Boshuys: gebouw op de hoek van de Hoogstraat en de ‎Kloveniersburgwal, dat vroeger diende tot arsenaal (bushuys: buskruit-huis); in Hoofts ‎tijd was het een specerijpakhuis van de Oostindische Compagnie. Het ‎stond naast het gekkenhuis. De betekenis van dit vs. is dan wellicht: je bent ‎niet goed wijs! Geraept = gepakt, gedronken: je bent dronken.‎

         

(25) Hier komt het varken onder zijn maegen, letterlijke betekenis: nu komt het varken onder zijn soortgenoten (maegen = familieleden). Als je onder soortgenoten bent —is de veronderstelling— voel je je minder wantrouwig en kun je vrijuit spreken. Met ander woorden: nu zal de aap wel uit de mouw komen!

         

(26) De “heylighe wechs poort” is een houten poort aan de Herengracht, tegenover het ‎Koningsplein (toen ook nog een gracht), geheten de ‎Heiligewegsburgwal; afgebroken in 1636.

         

         

De originele tekst, met tussen haakjes af en toe een toelichting.

Uit: Perseus.

Plautus: Aulularia.

Strobilus (slaaf) en Lyconides (a.s. bruidegom/baas)

Strobilvs
Di ímmortales, quíbus et quantis mé donatis gaúdiis.
quadrilibrem aulam aúro onustam hábeo. quis me est ditior?
quis me Athenis nunc magis quisquam est homo cui di sint propitii?
Lyconides
Certo enim ego vocem hic loquentis modo mi audire visus sum.
Strobilvs
Hem,
‎5 érumne ego aspició meum?

zie ik daar mijn held?

Lyconides
Videón ego hunc servóm meum?

zie ik daar mijn slaaf?

Strobilvs
Ipsus est.
Lyconides
Haud alius est.
Strobilvs
Congrediar.
Lyconides
Contollam gradum.
credo ego illum, út iussi, eámpse anum adiisse, huius nutrícem virginis.
Ik denk dat hij naar de voedster van het meisje is geweest, zoals ik ‎hem heb opgedragen.
Strobilvs
Quin (?) ego illi me invenisse dico hanc praedam atque eloquar,
igitur orabo ut manu me emittat. ibo atque eloquar.
‎10repperi–

Ik zeg hem dat ik deze prijs (pot) heb gevonden en dat ik ‎daarom wil dat hij mij uit de slavernij (manu emittat) vrij maakt. Ik ga ‎naar hem toe en vraag het (eloquar). Ik heb gevonden……

Lyconides
Quid repperisti?‎
Strobilvs
Non quod pueri clamitant in faba se repperisse.

Het gaat hier om een spelletje genaamd ‎‎“Midas”, genoemd naar de ‎Frygische koning bij wie alles wat hij aanraakte, van goud werd. Ook ‎was het de koning die van Apollo ezelsoren kreeg, toen hij vond dat de ‎muziek van Pan beter ‎was dan die van Apollo. Alleen ‎de kapper wist daarvan, maar die kon het niet voor zich houden en ‎vertelde het aan een kuiltje in de grond. Waarschijnlijk gaat het spel ‎daarop terug, omdat het gaat om wormpjes die in peulen (bonen) ‎ritselen. Ze lijken je een geheim te willen verklappen. Als je zo′n boon ‎of peul vond, dan noemde je hem Midas. Het wormpje was, omdat het in de grond woonde, op de ‎hoogte van het geheim van Midas. In deze zin betekent het dat ‎Strobilus niet zomaar iets heeft gevonden, maar een echte pot goud. Het wormpje is interessant, omdat Hooft het gebruikt in zijn vertaling bij de vraag of iemand gek is.

Lyconides
Iamne autem, ut soles? deludis

hou je me voor de gek?

‎‎ Strobilvs
Ere (meester), mane (blijf), eloquar iam (ik zal me uitspreken), ausculta ‎‎(luister).‎
Lyconides
Age ergo loquere.
Strobilvs
Repperi hodie,
ere, divitias nimias

heel erg grote rijkdommen.‎

Lyconides
Vbinam?‎
Strobilvs
Quadrilibrem, inquam, aulam auri plenam

een pot vol met goud.‎

Lyconides
Quod ego facinus audio ex te? Euclioni hic seni subripuit

Merkwaardig: een verschil tussen de Engelse vertaling en het Latijn. ‎De Engelse vetaling schuift “subripuit” in de schoenen van Strobilus, ‎terwijl het in het Latijn bij Lyconides hoort. Het is ook in de derde ‎naamval: Hij heeft hem gestolen, niet Ik heb hem gestolen. L. heeft in ‎het vorige bedrijf van Euclio precies te horen gekregen waar hij de pot ‎met goud had verstopt; daaruit kan L. nu zijn gevolgtrekkingen doen. ‎Kortom de Latijnse tekst klopt, niet de Engelse vertaling.

‎ ‎15ubi id est aurum?‎
Strobilvs.
‎ In arca apud me

Ook hier een afwijking met de Engelse vertaling. De ‎‎“arca” (doos, kist) is in het Latijn bij (apud) Strobilus. En niet zozeer thuis, ‎zoals in de Engelse vertaling staat, of is hier sprake van een “apud me” ‎in de Franse betekenis van “chez moi”, thuis? Hooft zag het als een ‎kistje van een marskramer dat hij met zich meedroeg.

‎ nunc volo me ‎emitti manu.‎
Lyconides
Égone te emittám manu,
scélerum cumulatissume?‎
Strobilvs
Abi, ere, scio quam rem geras.
lépide hercle animum tuom temptavi

Ik weet wat je van plan bent.

‎ ‎iám ut eriperes apparabas

Problematische vertaling: Jij wil me dat afpakken waarvan jij denkt dat het jou toe‎komt. Waar slaat de verleden tijd op?

‎ ‎20quid faceres, si repperissem?

wat ga je doen als ik hem hou?

Lyconides
‎ Non potes probasse nugas.
i, redde aurum

geef het goud terug!

Strobilvs.‎
Reddam ego aurum?‎
Lyconides
Redde, inquam, út huic reddatur.‎
Strobilvs
Vnde?‎
Lyconides
Quod modo fassu's esse in arca.‎
Strobilvs
Soleo hercle ego garrire nugas.‎
Itá loquor.‎
Lyconides
At scin quo modo?‎
Strobilvs
Vel hercle énica,
‎25numquam hinc feres a me

Bij Hercules, dood me, maar ik ga het ‎goud nooit teruggeven. Geweldig dit einde, compleet open, waardoor ‎er volop improvisatie-mogelijkheden zijn! Later hebben allerlei ‎schrijvers er een eind aan willen schrijven, onder het mom dat Plautus ‎het stuk niet had afgeschreven. Ik denk dat Plautus op het standpunt ‎stond dat de toneelspelers beter tot hun recht kwamen als ze zelf er ‎een eind aan breidden en hij er ook geen echt concluderend slot aan ‎wilde verbinden. Kortom je kon er nog alle kanten mee op. Moderner ‎kan het niet. En bij Molière ontwikkelde het stuk zich in de richting van ‎een detective avant la lettre.

‎‎