Ma′roef in Al–Merika.

Uit: De gestolen minnaar en andere vrijmoedige liefdesverhalen uit 1001 nacht, Paul Rodenko, Ooievaar, 1960: 144-151.

         

Spring hier naar de de Arabische brontekst..

         

         

Commentaar.

(1) In de Arabische tekst hieronder staat met de gele kleur aangegeven de passage waardoor Rodenko zich liet inspireren. In de vertaling van Richard van Leeuwen is zelfs sprake van een travestiet. Een aantal woorden kan ik niet meteen thuisbrengen en ik denk dat daar ook Richard van Leeuwen mee te kampen had. In mijn tekst staat ألجنك (alzjanak), een woord waarvan ik de betekenis niet heb kunnen achterhalen. Een travestiet heet in het Arabisch een ألخنثئ (alganatha), met als meervoud, ألخناث. In slordig geschreven Arabisch kunnen het enkelvoud van het eerste woord en het meervoud van het tweede woord erg veel op elkaar lijken. Interessant is dat het woord voor travestiet in het Arabisch, ook het woord is voor hermafrodiet. En zoals we de vorige keer zagen speelt deze figuur in de Oudheid regelmatig een belangrijkere rol in verhalen, soms als Hermes, soms als een grappenmaker of clown. En dat is dus wel een figuur die je kunt verwachten in de stoet artiesten om Maroef bij zijn huwelijk te vermaken. In de vertaling van Nienke van Hichtum heet het —en dat komt het dichtst bij wat ik ervan kan maken: “Tamboerijnen werden geslagen, de (heerlijkste) spijzen werden opgedragen (opgediend), kunstenaars (acrobaten), dansers, goochelaars (clowns) en zangers (dichters) kwamen de gasten opvrolijken en koopman Maaroef, (die) gezeten (was) op een troon (hoge zetel, stoel) ……”. Het blijft frappant dat als je denkt dat Rodenko zijn fantasie de vrije loop heeft laten gaan, er juist sprake is van een overeenkomstige passage in het Arabisch.

         

(2)

"Hei molentje, molentje, hoog in de wind,
wat sta je weer dapper te draaien.
Je doet of je 't uiterst noodzakelijk vindt
het licht van de zomer te maaien. ‎

         

Je kijkt naar de zon en je denkt: wat een schat,
wat een schat, laat ik daadlijk beginnen.
De zon is van goud, maar het licht is te glad
Je haalt er geen hallem van binnen. ‎

         

De wieken bewegen en vliegen en vegen.
Hun schaduwen tegen de grond.
De stenen die dreunen en draaien en steunen
en komen al kreunende rond. ‎

         

Maal verder, maal verder, maal stevig en straf.
Je werken blijft toch onbegonnen.
Het licht van de zomer, dat maai je niet af
Het licht van de zomerse zonne. ‎

         

Tekst Jan Prins / Melodie B. Verhallen "

         

(3) Rodenko had in Parijs psychologie gestudeerd. Waarschijnlijk maakte hij hierbij kennis met Freud en Jung. Het woordje “verdrongen” dat hij hier terloops laat vallen, lijkt mij een verwijzing naar Freud, die aan het verdringen van verschrikkelijke gebeurtenissen in iemands leven groot belang hechtte om het psychische leed van zijn patiënten te kunnen begrijpen. Maroef had natuurlijk ook heel wat averij opgelopen tijdens zijn huwelijk met Hajbaj dat hij eerst nog moest verwerken om een zinvolle relatie met Marilyn op te bouwen. De volgende dialoog is echter meer de manier waarop Jung dacht dat je kon genezen van een trauma. Zoals in het vorig blog beweerd, ging het er bij Jung om de vele stemmen, die in je huizen, eenstemmig te laten klinken. Rodenko weet daar heel mooi vorm aan te geven. Ik vermoed dat Rodenko ook een opvoedkundige bedoeling had met het schrijven van deze verhalen. Aangezien veel van deze Arabische verhalen staan in de zogenaamde adab-boeken met de bedoeling op te voeden, kwam zijn bedoeling overeen met die van de Duizend en Een Nacht. Om dat pedagogische doel te bereiken maakt hij zelfs gebruik van een soort brabbeltaaltje om de ervaringen uit de kindertijd met die van een volwassene in overeenstemming te brengen.

         

(4) In een eerder blog heb ik aandacht besteed aan de overeenkomst tussen het liefdes– en oorlogsbedrijf. Deze scène zou bijna letterlijk overgenomen kunnen zijn van het Turkse verhaal met als titel De uitgeklede Cadi dat onder deze link van het aangehaald blog valt te lezen. Maar zover hoef je niet te zoeken, want alweer liegt de Arabische tekst er niet om, tenminste volgens de vertaling van Richard van Leeuwen (Deel 14, pag 482):


Ma′roef stond op, trok zijn gewaden uit en ging op het bed zitten. Hij begon haar te liefkozen en te strelen, en legde zijn hand op haar knie. Zij ging op zijn schoot zitten en duwde haar lippen in zijn mond. Dit was het moment waarop een mens zijn vader en moeder vergeet. Hij omhelsde haar en drukte haar tegen zich aan. Terwijl hij haar tegen zijn borst klemde, zoog hij aan haar lippen, zodat de honing uit haar mond droop. Hij legde zijn hand onder haar linkeroksel en hun delen verlangden naar de vereniging. Hij streelde haar tussen haar borsten en zij spreidde haar benen en om klemde hem ermee. Hij verrichtte de twee handelingen en riep:‘O jij met de twee sluiers!’.
Hij strooide het kruit uit en onstak het lont, hij richtte zich op de kompas, vuurde en bestormde de burcht van vier kanten. Zo gebeurde datgene waarnaar niet gevraagd wordt en klonk de onvermijdelijke kreet.

In mijn Arabische Duizend en Een Nacht ontbreekt net als bij Nienke van Hichtum deze passage. Rodenko′s bewerking doet hij op basis van de tekst die Richard Burton hanteerde: Duizend en een Nacht, vol 10, pag. 20. Hierop kan Rodenko zich beroepen, als hem gevraagd wordt hoe hij het oorspronkelijke verhaal heeft bewerkt. Bij Mardrus zal de scène nog wel pikanter uit de doeken worden gedaan. Vanwege dit soort scènes werd de Duizend en Een Nacht eeuwen lang niet tot de wereldliteratuur gerekend. In feite gaat het hier om sexuele voorlichting, precies zoals verwacht werd van de Adab-literatuur. In het Oosten heeft het taboe op de sexualiteit zoals het Westen dat kent, pas later zijn beslag gekregen. Vandaar dat de passage in mijn tekst en in die van Nienke van Hichtum ontbreekt. De vader en moeder die erbij worden gehaald, moet psychologen als Freud en Jung erg hebben aangesproken.

         

         

         

De originele tekst.

Oorspronkelijke Arabische brontekst.

Uit: دار ألكتب ألعلمية ، بيروت لبنان ، ألصفحة: ٦٨٤.