De psychologie van Aristoteles.

“De idioot.”

Uit: De Zielkunde van Aristoteles, door Dr. P. van Schilfgaarde, uitg. E.J. Brill, 1938.

        

De tekst hieronder is geen samenvatting van een boek. Wél staat het begin van de dissertatie onder de link “zielkunde”, omdat ik van hetzelfde psychologisch getinte uitgangspunt uitga! Je kunt er komen door op de link te klikken. Uit het boek zijn vrijwel lukraak onderwerpen genomen die voor mijn Deel III van belang zijn. Het boek was in 1938 een promotie, die het maar met moeite haalde omdat het boek beoogt het belang van Aristoteles in de moderne kritische filosofie van Kant en Hegel aan te tonen. Behalve een enorme kennis van de Griekse teksten van Aristoteles, was het dus noodzakelijk kennis te hebben van wat de toenmalige moderne filosofie had beweerd. Ook nu zou dit als schier onmogelijk worden ingeschat, wat altijd resulteert in een afwijzing of een nog maar net slagen. Dhr. Schilfgaarde slaagde met de hakken over de sloot. Zijn dissertatie is in moeilijk Nederlands geschreven zoals wel zal blijken uit het enige citaat dat ik uit het boek heb aangehaald. Daarom heb ik er de voorkeur aan gegeven om zoveel mogelijk in eigen bewoordingen te zeggen, wat ik uit het boek te berde wil brengen.

Inleiding.

Aristoteles werd geboren op het moment dat Aristophanes stierf. Hoewel de een komedieschrijver was en de ander filosoof, lijkt Aristophanes Aristoteles te hebben beïnvloed in de wijze waarop hij zijn psychologie verwoordt. Het bekendste en invloedrijkste boek dat Aristoteles heeft geschreven heet “De categorieën”. Hierin categoriseert hij de geografie en biologie van de toenmalig bekende wereld. De Zielkunde van Aristoteles is weinig bekend en heeft lang niet die eeuwenlang diepgaande invloed gehad als “De categorieën”. In de Zielkunde staat een begrip centraal dat we kennen uit de Chinese humorale theorie, het begrip υλη, hout. Aristoteles was in ieder geval met het werk van Aristophanes bekend, door het schrijven van een literaire bloemlezing, de Poëtica, waarin de toneelstukken van Aristophanes gerangschikt worden in de categorie “oude komedie”.

Het begrip: ‘υλη

De kosmogonie van Aristoteles lijkt op die van Ptolemeus, zoals die in het stuk de humorale theorie wordt ‎uitgelegd. Hippocrates van Kos was de grondlegger van de humorale theorie, die aansluit op de kosmogonie van Ptolemaeus. Hippocrates van Kos was een ‎tijdgenoot van Aristophanes en net iets ouder dan Aristoteles. In zijn humorale theorie ‎spelen cirkels en vierkanten een grote rol bij het tot stand brengen van de hiërarchie van de 7 ‎hemelsferen. Bij Aristoteles wordt De Onbewogen Beweger van de hemelsferen, waardoor alles ten opzichte van elkaar in beweging is, voorgesteld ‎als de buitenste cirkel. In een cirkel (eig. een bol!) kan een beweging oneindig voortduren zonder dat ‎de cirkel van zijn plaats komt: de Onbewogen Beweger. De beweging van de vierkanten (eig. ‎een kubus!) t.o.v. elkaar is cruciaal om de menging van de verschillende eigenschappen tot ‎stand te brengen (mocht dit een vage opmerking zijn, lees dan het stuk over de Humorale theorie). Bij Lewis in de Discarded Image (pag. 113) wordt deze Onbewogen ‎Beweger het Primum Mobile genoemd, dat zijn beweging verkrijgt door Liefde, bij Aristoteles ‎Begeerte genoemd. Dit Begeren naar het Primum Mobile is bij de Soefi’s een Begeren naar ‎God geworden.‎

Het gaat echter niet zomaar om Begeerte, Liefde of Aanbidding. Aristoteles veronderstelt dat ‎aan het begin van alles de Materie staat. In het Grieks heet deze Materie ‎‘υλη , waarvan de ‎eerste betekenis "hout, boom, struikgewas" is en pas in laatste instantie "materie". De begeerte wordt in toom gehouden door ons verlangen alles vorm te willen geven. Wij willen ons van ‎alles een ειδος, een vorm maken. Door deze begeerte gedreven verandert de wereld: uit ‎‘υλη onstaat door onze wil de ειδος van onze maatschappij, volgens Aristoteles.‎ Het is dit ‎begrip, ‎‘υλη, dat aan het begin van het toneelstuk De Vogels van de eerder levende Aristophanes ‎staat.
(Klik voor de oorspronkelijk tekst (5) hieronder)‎

Hop: "Schuif dat struikgewas (‘υλην) uit elkaar, zodat ik mijn opkomst kan maken."

‎Of nu Aristoteles bij Aristophanes voor geschikt beeldend taalgebruik te leen is geweest, ‎of dat ook al voor Aristophanes “struikgewas” met “materie” is geassocieerd, maakt eigenlijk ‎niet uit. Van belang voor de interpreatie van het toneelstuk van Aristaphanes is dat het ‎toneelstuk De Vogels blijkbaar een scheppingsverhaal is, wat trouwens ook uit de afloop ‎blijkt door het stichten van de stad Wolkenkoekoeksheim. Maar, en dat is toch wel frappant, ook en vooral ‎een toneelstuk over de maakbaarheid van de wereld, lees maatschappij.‎

De begrippen “grens” en “humor”‎.

Bij Aristoteles spelen grenzen, raakpunten van bollen en kubussen, een belangrijke rol. De grens markeert het gebied waar ‎verschillende kwaliteiten elkaar ontmoeten. Op de grens vindt dan ook altijd vermenging van kenmerken plaats. Ook de eigenschappen van zintuiglijke prikkels vermengen zich in dit grensgebied. Aristoteles bepaalde het aantal zintuigen op vijf: zien (ogen), horen (oren), tasten (huidoppervlak), ruiken ‎‎(neus) en proeven (mond). De afgrenzing van wat we ervaren met deze zintuigen is erg moeilijk, omdat je wat je ‎ziet tegelijkertijd kunt ruiken, bijv. rozengeur. In de afgrenzing van de ‎gewaarwording van de prikkels die de zintuigen afgeven moet altijd vermenging plaats ‎hebben gevonden om tot een juiste conclusie te kunnen komen om wat het nu precies gaat: rozengeur of ‎de geur van een andere bloem. Het uiterlijk van de roos en de dahlia kan nog op elkaar lijken, maar zicht en geur samen laten er geen twijfel over bestaan wat rozengeur en wat de geur van een dahlia is. En dit geldt voor bijna alle zinnelijke prikkels van de 5 zintuigen.

Schilfgaarde, 233:‎

   

"Het vermogen waarmee dit (het differentiëren tussen kwaliteiten) geschiedt, is ′n ‎eenheid en wel op de wijze van een grens. De verwante kwaliteiten (zoals kleuren) zijn één ‎door overeenkomstigheid en naar getal (als behorende bij eenzelfde zintuig) en juist zó als zij, ‎verhouden zich tot elkaar heterogene (bijv. geur en kleur) kwaliteiten; want wat doet het ter zake, of men het ‎probleem nu stelt ten aanzien van ongelijksoortige kwaliteiten of van tegengestelde zoals wit ‎en zwart? Wanneer c (kleur) zich verhoudt tot d (geur) zoals a (wit) zich verhoudt tot b (zwart), dan geldt ‎ook de omgekeerde verhouding; wanneer dus cd (het ongelijksoortige: kleur en geur) ergens aanwezig is, zal dit zich verhouden ‎als ab (gelijksoortige: wit en zwart), en wel ′n ongedeelde eenheid vormend, zij het naar het zijn onderscheiden; en het ‎andere (ab) net zo. Dezelfde redenering geldt (voor andere ongelijksoortige kwaliteiten) als a het ‎zoete en b het witte is.‎"

   

Wat hier staat, lijkt op de uitleg bij de werking van een computer: bits en bytes die samengevoegd een beeld vormen, nullen en enen vrijgekomen van de snel heen en weer draaiende harde schijf over een felle, kleine lichtbron. “Licht” als computerkwaliteit, was “vocht” in de humorale theorie. Indertijd werkte de klok op een vloeistof, water. In feite was het een mechanische theorie in tegenstelling tot onze digitale techniek. De verschillende kwaliteiten (vuur, lucht, aarde en water) noemde Aristoteles in navolging van Hippocrates “humoren”, resultaat van de hoeveelheid vocht die in een kwaliteit aanwezig is (το χυμα / τα χυματα=vloeistof/vloeistoffen, niet ο χυμος/ οι χυμοι ‎want dat betekent “smaak”, een van de “zintuigen”). En in een grensgebied vloeiden deze “humoren” samen om te kunnen uitmaken met welke gewaarwording men te maken had en ‎om onze ervaring eraan in te kleuren. Onze “humor” is van dit Griekse ‎woord το χυμα afgeleid. Ook “humeur”, in de ‎humorale theorie gestuurd door de milt, gaat op hetzelfde Griekse woord terug. “Humor” is in een afgeleide zin ook van de sturing door de milt afhankelijk. In het Grieks bestaat er nog geen verschil tussen “humor” en “humeur”. Dat is pas in de negentiende eeuw ontstaan. Wat wij humor noemen heeft in de Romeinse tijd de meeste overeenkomst met wat de Romeinen “Hilaritas” noemden. Onze “humor” maakte deel uit van de algehele constitutie van ‎een mens (zie artikel: humor en de dood). Daarom dacht men dan ook dat lachen bijv. je gezonder maakte en het tijdstip van overlijden kon ‎uitstellen.‎ “Humor” is op het gehoor afgestemd net als de muziek van de harmonie der sferen. Het gehoor was toentertijd een belangrijker zintuig dan het zicht. Humor (= lucht, wind, ziel, lachen) was een manier om het teveel aan vocht (=huilen) te laten verdrogen, in de macro-kosmos teweeg gebracht door de harmonie der sferen; op micro-kosmische schaal uitgelokt door de lach. “Humeur” is het resultaat van het evenwicht van verschillende “humoren” (vuur, lucht, aarde en water). Het humeur is het tot stand komen van een evenwichtstoestand. De verschillende humeuren kunnen in temperamenten uitkristaliseren. Daarvoor bestaan o.a. de volgende categorieën: sanguinisch (= uitgelaten, vrolijk), cholerisch (= kwaadaardig), flegmatisch (= gelaten) en melancholisch (= depressief). Hiermee werden mensen getypeerd. Maar ook voor allerlei lichamelijke kwalen, spelen de “humoren” een cruciale rol. Men kende het onderscheid tussen geest en lichaam nog niet zoals wij dat kennen. Psychologie en fysiologie waren nog nauw met elkaar verweven: mens sana in corpore sano. De betekenis van “humor” verschilt van die van vandaag.

Het begrip “idioot”‎.

Op het begrip “idioot” is eenzelfde redenering van toepassing. Hoewel ons begrip ‎‎“idioot” in de betekenis van zwakzinnig van hetzelfde woord is afgeleid (zie ook: humor en ‎de dood), betekende het in klassiek Grieks iets volstrekt anders. In de zielkunde van ‎Arisoteles gaat het woord terug op ιδια wat zoveel als “specifiek” betekent in contrast met ‎het woord κοινη wat “algemeen of gemeenschappelijk” betekent. Daaruit volgt dat een ‎‎“idioot” (ιδιοτης) iemand is die zich van de gemeenschap (het gemeenschappelijke) ‎onderscheidt door ermee in oppositie te zijn. Een “idioot” was in de tijd van Aristoteles een ‎ambteloos burger, iemand die een particuliere bezigheid uitoefent, en over geen specifieke vakkennis ‎beschikt, maar juist wel over een talent, zoals het talent van de priester(es) om te kunnen profeteren. Net als een profeet boven de belangentegenstellingen moest staan door statenloos te zijn, waren ook andere “idioten” aan geen gemeenschap gebonden. Bij Aristoles in de Poëtica staat te lezen:

"De kluchtspeler heeft zijn naam , komos, te danken aan…… het zwerven door de komai, dorpen; kluchtspelers werden immers uit de stad geweerd."
‎‎

Kortom de kluchtspeler was een “idioot”. De “idioot” was een grensbewaker in ‎fysieke en geestelijke zin, omdat hij aan geen staat of stad gebonden was en vrij van geestelijke ballast in zijn levensonderhoud voorzag. Later splitst het begrip “idioot” zich op in een douanier en een gek. De betekenis van “idioot” bestaat nu alleen nog ‎maar in die laatste zin: de idioot is zwakzinnig. De beide functies gecombineerd (fysiek en geestelijk) zijn nog in oude grappen terug te vinden (Les fourberies de Si Djeh’a, Basset en Mouliéras, 1892, pag. 14):‎

(Klik voor de oorspronkelijk tekst (5) hieronder)‎

"Het lijkt slechts te gaan om de personificatie van naïviteit, die landen, steden of streken elkaar over en ‎weer toeschrijven (bij de Grieken Abdère en La Boétie, in Syrië H′ems, in Frankrijk De ‎heilige Jagu en Maixent, bij de Turken Sivri Hissar, bij de Zouaoua de Beni ‎Djennad)."

‎‎

Veel van deze namen zijn mij niet bekend. Ik heb ze ook niet opgezocht op het Internet, ‎omdat ze waarschijnlijk alleen maar in hun eigen tijd bekend waren en nu niet meer. De strekking van het citaat is echter duidelijk. De grappen zijn als de grappen van Nederlanders over Belgen, Hollanders over Friezen en andersom. Een principe ‎dat ik ook in Deel III heb proberen bloot te leggen.

Hoewel de oudste grappen ons suggereren dat de hoofdpersonen idioot (naïef) lijken, zijn ze dat in ‎feite nooit in de betekenis die wij aan het woord toekennen. Dat wordt ook gesteld in het ‎artikel over Jeha (Jean Déjeux, Djoh′a et la nâdira ,1995/3-4, pag. 44 ), maar dit geldt ook voor ‎Nasreddin, Pushkin of Tijl Uilenspiegel:‎(Klik voor de oorspronkelijk tekst (6 hieronder)‎

"Om iemand voor gek te verklaren zijn er in de Magreb talloze mogelijkheden, ‎zo wordt de door demonen bezetene “mejnun” (مجنون) genoemd, iemand van wie ‎het lichaam dient tot woning van een andere geest dan van hemzelf, wordt ‎‎“meskun” (مسكون) genoemd, iemand die een klap van een buitenaardse kracht ‎krijgt, wordt “mechiar” (ook jaloers, مغيار) genoemd, iemand die zijn verstand heeft verloren ‎wordt “mehbul” (محبول) genoemd, een zwak begaafde persoon zonder agressief ‎gedrag wordt “mebruk” (مبروك) genoemd, tot en met de persoon waarvan de ‎geestelijke huishouding door iemand anders volledig is overgenomen, die ‎‎“memluk” (ملوك) wordt genoemd of diegene die zich gek gedraagt en van wie ‎wordt gezegd dat hij “geschokt” “mekhalkhal” (مخخل) is of ook nog de gek in de ‎betekenis van “gek” bij ons, “ahmaq” (اَحْمَاقْ) wat in Marokko ook nog zoiets ‎betekent als gewoon dwaas, stommerik.‎
Maar Jeha is geen gek, wordt niet door een buitenaardse kracht geslagen, is ‎geen bezetene, is geen zwakzinnige. Ook is hij geen “gelukzalige” ‎‎(mejdub, مجذوب) in trance, maar eerder zoals Tobie Nathan heeft geschreven, ‎beweegt hij zich over de markt als “een gecodeerde waarheid verborgen ‎achter een laag humoristische schmink."

Ik zou daaraan willen toevoegen: zoals Brian in The Life of Brian van Monty Python. Net zoals in The Life of ‎Brian gebruik wordt gemaakt van het komische effect van het dubbelen van situaties en ‎personen, gebeurt dat in oude grappige verhaaltjes ook voortdurend. Maar omdat wij niet ‎meer kunnen weten welke persoon of situatie model heeft gestaan voor de grap, doorzien wij ‎dit niet. Des te sterker is, dat de grap overeind blijft en blijkbaar behalve een persoonlijk ‎aspect ook een veel algemener maatschappelijk aspect aan de orde stelt.‎ Essentieel is: het is iemand aan de andere kant van de grens. Wij spiegelen ons aan onze buurman, waardoor er een verdubbeling in situatie of persoon ontstaat. Die buurman is niet idioot in de betekenis die wij er nu aan toekennen. Hij is een “vreemdelking” die ons zijn talenten aanbiedt……tegen betaling.

Conclusie‎.