Samenhang tussen Functie en Oorsprong van een verhaal.

      

Om mijn verhaal te kunnen doen, wil ik eerst iets vertellen over de man, die voor mij het functiebegrip in de analyse van Volksverhalen introduceerde: Vladimir Propp. Hij gaf een andere betekenis aan het woord “functie” dan gebruikelijk. In de sociologische betekenis staat “functie” min of meer gelijk aan “doel”, “bedoeling” of “taak”. Die betekenis heeft het bij Propp ook, maar dan op het niveau van de tekst zelf. Niet de functie van de tekst, maar z′n functie in de tekst: de betekenis die woorden krijgen door hun verband met de rest van de tekst. Voor Propp staat “functie” voor de reden waarom een bepaald stuk tekst in een verhaal voorkomt. Zo′n stuk tekst heeft de bedoeling ons in staat te stellen het hele verhaal te kunnen vertellen. Als je het over de “functie van het verhaal” hebt, heb je het daarentegen over de bedoeling, het doel van de hele tekst. Die bedoeling kan zijn een klas te onderwijzen, een preek voor een kerkgemeente etc. De beide onderscheiden functies van tekst lijken telescopisch in elkaars verlengde te liggen, waarbij de “functie” van Propp de kleinste elementen zijn waaruit het verhaal is geconstrueerd.

      

Zou je je de “functie” van Propp als een Matroesjka kunnen voorstellen waarbij in een grote pop steeds kleinere poppetjes zitten? Nee, omdat het meer weg heeft van onderdelen van een mechanisch poppetje waarvan de onderdelen samenwerken om het poppetje als een verhaal tot leven te brengen. En ja, het lijkt wèl op een Matroesjka, in zoverre dit mechanische poppetje zich in een ander poppetje ophoudt. De elementen vormen samen een poppetje, en dit poppetje houdt zich op in een grotere pop, die op zijn beurt uit vergelijkbare elementen is opgebouwd. De poppen omsluiten elkaar in een genealogie van moeder en kind. De verhalen maken stuk voor stuk deel uit van één grote verzameling. Deze verzameling heette bij Vladimir Propp de verzameling Volkssprookjes van Afanas′ev.

      

Propp studeerde tijdens de eerste Wereldoorlog Duits en Russisch in Rusland. Aan de Russische universiteiten werd de studie van volksliteratuur ernstig verwaarloosd. Propp wijdde zich aan het bestuderen van de verzameling sprookjes van Afanas′ev, en kwam toen tot zijn opzienbarende conclusie, dat elk sprookje steeds 31 opeenvolgende handelingen bevatte. Deze 31 handelingen, die hij functies noemde om het abstractieniveau aan te geven van de handelingen,-- deze 31 opeenvolgende (helden-) daden, acties, vormden de morfologie van het sprookje. De term “morfologie” was volgens De Meyer(Forum der letteren: Xl, 1970, p. 145-159) afkomstig uit Goethe′s Schriften zur Morphologie. De citaten van Goethe in het boek van Propp, Morphologie du Conte (Poétique, Paris, 1965) zouden het perspectief, waarin Propp zijn eigen studie zag, moeten aangeven, namelijk “het idee van gemeenschappelijke algemene wetten voor de natuur en het menselijk gedrag” (De Meyer:146).

      

De literaire stroming, waartoe Propp behoort, wordt aangeduid als het formalisme. De formalisten hadden bij de bestudering van literatuur als uitgangspunt niet de tekst zelf, maar de vraag, wat deze teksten tot literatuur maakt, de literariteit van een tekst. Hun belangrijkste onderscheid was tussen materiaal (teksten) en procedé, kunstgreep, toegepast op de tekst, waardoor de tekst tot literatuur werd. In tegenstelling tot wat de Fransen de “structuur” noemen, kan men bij de formalisten beter spreken van “constructie”, omdat dit laatste begrip duidelijker maakt dat de formalisten sterk geïnteresseerd waren in het proces, waarbij een tekst tot stand komt zowel door de geschiedenis heen, als wat de opbouw van een tekst betreft.

      

Het formalisme was een literatuur-theoretische en literair-kritische beweging, die begon binnen de Linguïstische kring te Moskou (1914-1915) en het toenmalige St.Petersburg (1916). Deze beweging had nauwe contacten met de literaire avant-garde, onder anderen de futuristen. Vanaf Stalins aantreden als staatshoofd in 1924, kregen aanhangers van deze literaire opvatting opdracht meer praktisch werk te doen, behalve Propp, die in 1928 zijn eerste versie van de Morfologie van het Sprookje publiceerde. In 1946 publiceerde hij De historische wortels van het Toversprookje; in 1955 De Russische epische poëzie, en in 1963 een boek over De Russische Boerenfeesten. In 1970 overleed Propp.

      

Beroemd is Propp geworden om zijn 31 achtereenvolgende handelingen, waaruit een sprookje bestaat. In films wordt van deze ontdekking nog steeds gebruik gemaakt om de lijn van het verhaal vast te stellen. In mijn betoog over het patroon dat aan deze grappen ten grondslag ligt, heb ik het over een variant op de 31 functies van Propp. Greimas, in het kielzog van Propp (Morphologie, Mélétinski:205), onderscheidt slechts 4 elementen waaruit elk verhaal in ieder geval moet bestaan: actie- een eerste reactie- een tweede reactie als antwoord op de eerste reactie- en een slot als resultaat van deze acties. Propp heeft nog een andere, misschien nog meer intrigerende uitlating gedaan.

      

Propp zag zijn manier van werken als een methode om de oorsprong van het Russische volkssprookje vast te stellen. Hij zag een overeenkomst tussen het verhaal, ons gedrag en de werking van ons lichaam. Een verhaal zat precies zo in elkaar als ons lichaam: de verschillende lichaamsorganen werkten samen op de manier waarop de verhaalfuncties samenwerkten. Hij had daarbij de ordening van Linnaeüs van het planten- en dierenrijk voor ogen. De ordening van Linnaeüs was de voorwaarde om te komen tot de door Charles Darwin geschreven evolutietheorie (Het ontstaan van de Soorten). Net als Darwin wilde Propp de oorsprong van het verhaal en zijn transformaties door de tijden heen bloot leggen.

      

De vraag is of hij daarin is geslaagd. Propp stelt dat je het begin van het Russisch Volkssprookje in de religie moet zoeken (Morphologie du Conte: p. 179 e.v.). Na een sprong in de tijd is het sprookje uit de religie ontstaan. Er bestaan weliswaar aanwijzingen voor dit idee, maar net zoals er in de evolutietheorie “ontbrekende schakels“ zijn in de overgang van aap naar mens, zo is er een “missing link“ in de overgang van religie naar het sprookje. Propp laat de overgang van religie naar sprookje samenvallen met de overgang van een mystiek-religieus bewustzijn naar een toenemend besef van wat reëel is, echt bestaat, -- een ontwikkeling die in het sprookje tot uiting komt.

      

Propp illustreert dit o.a. door het volgende verhaaltje aan te halen, waarin het grappige genie Pushkin (zie deel Inleiding, Onze grappenmakers) een vergadering van (religieuze) hoogwaardigheidsbekleders in vergadering bijeen tot zwijgen brengt (Morphologie: 181. Klik op de tekst voor het origineel: nr. 18):

Dat was nog eens een Gouden Richtlijn. Hier kletste men niet, maar dacht men:
Alle waardigheidsbekleders dachten lang na. Arzamor, een man op leeftijd en met erg veel ervaring, stond op het punt zijn mond open te doen. (Het grijze hoofd wilde duidelijk een advies kwijt.) Hij hoestte luid, toen bedacht hij zich. En, in stilte, beet hij zich op de tong. (etc. Alle leden van de adviesraad zwegen, en toen vielen ze in slaap.)
      Bij Afanas’ev (bijv. sprookje 140) komt hetzelfde voor:
“Hij vroeg het een keer, de grootgrondbezitters (boyars) zwegen, hij vroeg het een tweede keer, zij gaven geen antwoord, een derde keer, niemand liet een woord vallen.”
      We worden hier geconfronteerd met iets dat vaak voorkomt, een situatie waarin het slachtoffer zich tot anderen richt met een vraag om hulp en dit verzoek wordt drie keer herhaald.

      

Propp komt vervolgens bij een misschien nog beroemdere uitspraak van hem dan zijn uitspraak m.b.t. de 31 functies:

      

(Klik op de tekst voor het origineel: nr. 18)

……de rol van de werkelijkheid in de transformaties van het verhaal is heel erg belangrijk. Het echte leven kan de algehele structuur van het verhaal niet stuk maken. Men treft er delen in aan van het oude patroon, die verschillende keren door iets anders zijn vervangen……De interpretatie van het sprookje gaat terug op iets dat vooraf gaat aan een rationele interpretatie……De theoretische basis vanuit dit gezichtspunt is de band tussen verhalen en religies.

      

De scène met Pushkin doet denken aan de scène uit de beroemde film Iwan de Verschrikkelijke van Eisenstein, waarin een schaal vol gouden munten uitgegoten wordt over het hoofd van de aanstaande jonge tsaar van een voor het eerst verenigd Rusland. Een symbolisch ritueel om de tsaar te heiligen. Net als in de film raken in het grappige verhaal van Pushkin realiteit en symboliek elkaar. Propp haalt net als Eisenstein het gevoel voor de reële verhoudingen naar voren: het sarcasme waarmee de held de slapende hoogwaardigheidsbekleders bekijkt. Maar “drie” is ook een heilig getal. Het drie keer iets vragen staat symbolisch voor de heilige noodzaak op de vraag een antwoord te krijgen. Drie keer iets vragen heiligt de vraag. En daar hebben de hoogwaardigheidsbekleders blijkbaar geen boodschap aan.

      

De functies (hier het driekeer iets vragen) van Propp dienen voor het terugvinden van de religieuze oorsprong van het Russische volkssprookje. De functie, handeling, bij Propp heeft een hoog symbolisch gehalte. Eén ander voorbeeld is de functie die door Propp met A (= wandaad; bijv. A₆: verminking) wordt aangeduid. In A staan alle elementen die bij Freud leiden tot de constatering dat de basis van menselijk gedrag is gelegen in het Oedipus complex: symbolisch in sprookjes voorgesteld met bijv. het vermoorden van de schurk. Ik noem dit ′n voorbeeld, omdat het bij Propp bij het benoemen van de functies wemelt van vergelijkbare symboliek uit de psycho-analyse. De Amerikaanse psycholoog Bruno Bettelheim ging zelfs zover om in bijna alle sprookjes hetzelfde mythische Oedipus-motief terug te vinden, en te verklaren dat dit kinderen hielp om risico′s te nemen in hun latere leven als volwassene. Propp had als formalist maar weinig op met symboliek, en toch staat zijn analyse ermee vol. Ik ga voortbordurend op de symbolische eigenschappen van wat bij Propp de “functie” van een stuk tekst heet, ervanuit dat symboliek de C-14 methode (zie Deel 1 Interpretatie) is voor het terugvinden van de oorsprong van de grap. Ik gebruik echter symboliek als een gegeven op zich, los van wat bij Propp “functie” heet. Zijn “functies” gebruik ik in de zin die Greimas hieraan heeft toegekend (zie hierboven). Ik doe dat om vast te stellen dat grappen een vast patroon volgen waarop ze worden verteld. De reden waarom ik de vier functies in een grap onderscheid, is verschillend van die van Propp.

      

De mogelijke symbolische duiding van de functies wijst op de ‎aanhoudende zoektocht van Propp naar de religieuze wortels ‎van het sprookje. Het vaststellen van de 31 functies was ‎voor hem een voorwaarde om de oorsprong te ontdekken. Zoals ‎Linnaeüs het planten- en dierenrijk in soorten en geslachten ‎had gedetermineerd wat uiteindelijk uitliep op de ‎evolutietheorie van Darwin, zó wilde Propp dit doen voor ‎het Russische volkssprookje: determineren en de weg van ‎magisch-religieus denken naar reëel bewustzijn in kaart brengen. Om de oorsprong van de grap te vinden gebruik ik daarentegen het symbolisch taalgebruik van de grap, en laat daarbij achterwege het vaststellen van de 31 achtereen volgende functies, om de doodeenvoudige reden dat een grap geen 31 functies kent. Ik laat de koppeling “functie”-symboliek los.

      

Wat voor Propp de determinatie en duiding van de 31 functies ‎is, is voor mij in de Humor en zijn Schaduw de interpretatie ‎van de symboliek in Klassieke grappen (Deel Interpretatie). ‎Bij mij spelen de 4 functies van Greimas alleen een rol voor ‎het vaststellen van het patroon van de grap. Het patroon ‎heeft als materiaal de symboliek. Je zou het patroon, de ‎structuur, van de grap kunnen analyseren zoals volgens mij ‎Jung doet met archetypen (Deel Inleiding).‎‎