grappen van vroeger

Wilt u terug naar de eerste Beginpagina van deze website: klik dan <--

Zoeken met Google op het web:

Inleiding.

Door te klikken op een van de volgende drie onderwerpen, springt u ernaar toe:
  1. Wat eraan vooraf ging.
  2. Onze grappenmakers langs de Zijde-route.
  3. Oorspong van klassieke grappen.

1. Wat eraan vooraf ging.

 In 1980 studeerde ik af als antropoloog met als doktoraalscriptie Jeha en zijn Schaduw (2 delen: een deel teksten en een deel verantwoording). Dat was het begin om deze website te gaan schrijven, waarbij mij ‎steeds vaker voor ogen stond om de oorsprong van deze verhaaltjes te ‎achterhalen.‎ Een van de belangrijkste verzamelingen Nasreddin- (een soort Jeha-) verhalen uit 1878, deelt ons mee dat speculatief zoeken naar de oorsprong van de grappen tijdsverkwisting is (Decourdemanche, Sottisier de Nasr-eddin-Hodja, Bouffon de Tamerlan, 1878, pag. xi: “en pure perte de temps”). Maar om de een of andere reden bleef Jeha mij bezig houden.

Telkens als zich een onverwachte samenhang voordeed, gaf dat mij een prikkelend nieuw inzicht in het ontstaan van humor en de redenen waarom humor soms terecht en soms volstrekt ten onrechte gevaarlijk wordt gevonden. Bij zo′n ontdekking (er staan verschillende echte ontdekkingen in dit relaas) verwonderde ik me erover hoe de ontdekking ervan nu nog in deze tijd mogelijk was, en niet op de laatste plaats ook over waarom anderen vaak de consequenties ervan niet zagen, er blind voor waren of er blind voor wilden zijn. Mij leek de ontdekking en zoektocht naar de oorsprong van humor zelfs betekenis te geven aan mijn leven. Als het mij geholpen heeft mijzelf beter te leren kennen, dan hoop ik dat dit voor anderen op dezelfde manier mag uitpakken.

Reageren?

 Delen van de website zijn in de vorm van een boekje verschenen met hulp van EZBook. Er bestaat echter een groot verschil tussen het boekje en de website qua tekst; niet wat de uiteindelijke strekking betreft.Wilt u meer weten, dan kunt u het boekje “Klassieke Humor & zijn Schaduw” kopen en meer informatie vinden over dit onderwerp op de website met dezelfde naam. U kunt het boekje bestellen op de website door mij een berichtje te sturen via het gastenboek. Ik neem dan contact met u op. Verder kunt u in het gastenboek opmerkingen, eigen vondsten en meningen kwijt.

        

2. Onze grappenmakers van de Zijde-route.

Inleiding

In dit hoofdstuk wil ik u aan de belangrijkste hoofdrolspelers in Klassieke Humor voorstellen. Ik doe er een klein portretje bij en een grapje dat past bij deze figuur. Ik heb ze de grappenmakers van de zijderoute genoemd, omdat langs deze handelsweg van China (misschien wel vanaf Japan?) tot in Klein Azië, we steeds dezelfde figuur aantreffen in grappen, die onder de noemer trickster-verhalen of trickster-grappen vallen. Het lijkt erop dat er ook een weg in tegengestelde richting van de zijderoute was naar de Verenigde Staten van Amerika over de Beringstraat. De allereerste bewoners van de VS, die we lange tijd betiteld hebben met de naam Indianen, maar nu in het Engels First Nation peoples heten, kennen namelijk ook bijna allemaal trickster-verhalen en -grappen.

Er is nog een andere karavaanroute waarlangs vergelijkbare tricksters zich ophouden. Dat is de weg van Sodom naar Egypte, Kanaän en de Jordaanoevers. Langs deze weg vluchtten Abraham en Lot, toen God besloot Sodom te vernietigen vanwege sexuele mistoestanden. Bij Rabelais wordt gerefereert aan de vrouw van Lot die in een zoutpilaar verandert, omdat zij naar het brandende Sodom omkijkt. De zonen van Lot worden in het Arabisch Loeti ( لوطي) genoemd. Met dit woord worden migranten (zoals de Roma), sodomisten en grappenmakers aangeduid. Het gaat om rondtrekkende toneelspelers en muziekanten die er een vrijere levensstijl op nahouden dan door anderen wenselijk wordt gevonden. Een bijbetekenis van Loeti is die van pederast (dat is niet hetzelfde als pedofilie!), waarmee deze rondtrekkende reizigers een duidelijk Klassiek cachet meekrijgen, dat in opvoedingsboeken (adab) is terechtgekomen. Waarom er dus nogal eens een sexuele bijbetekenis in deze verhaaltjes zit, kan hieruit worden verklaard.

Ik heb uiteindelijk gekozen voor 8 voorbeelden, maar ik kan u verzekeren er zijn er veel meer. Dat er geen voorbeeld is van een grap uit de Griekse of Romeinse tijd, wil niet zeggen dat de Romeinen en Grieken ze niet kenden. We komen ze in het klassieke Griekenland in allerlei toneelstukken tegen, net zoals ook in Romeinse toneelstukken veel verwijzingen naar deze grappen staan. De naam van zo′n hoofdfiguur wordt alleen niet meer genoemd. De vraag is ook, hoe oud de namen van deze grappenmakers zijn. De naam Trickster zou je met Oplichter of Grappenmaker kunnen vertalen, en dan heet de hoofdpersoon eigenlijk doodgewoon “grappenmaker”.

  1. De Amerikaanse trickster: prairiewolf, coyote.
    Devils Tower

    Bij de Indianen van Noord Amerika heet hij Coyote, bij ons vertaald met Prairiewolf. De Prairiewolf is o.a. bekend door een essay van Dr. Josselin de Jong.

    Op een dag waren de Bluebirds mais aan het malen. De Coyote (prairiewolf) kwam bij ze langs en zei dat hij ze wilde helpen bij het malen van de mais. De vogels wisten dat hij dat niet kon, maar ze lieten hem toch zijn gang gaan. Midden op de dag werd het heel erg warm. “Laten we naar de top van die mesa (tafelberg) gaan om er heerlijk helder koud water te drinken,” zeiden de vogels tegen elkaar. “Maar wat moeten we doen met onze vriend hier? We kunnen hem hier niet alleen achterlaten,” vroeg een van de vogels. “Hij heeft geen veren. Hij kan niet naar boven vliegen. We moeten hem van onze veren geven.” Dus gaven ze hem veren en leerden hem te vliegen.

    Ze vlogen alle naar de tafelberg toe om er te drinken. “Laten we zorgen er eerder te zijn dan Coyote,” zei een van de vogels. “Hij heeft altijd van die viezigheid rond zijn mond. Daarmee zal hij het water vervuilen.” En ze kwamen er eerder aan dan Coyote om voor hem te kunnen drinken. Toen pas kwam Coyote aanvliegen. “Laten we hem onze veren weer afnemen,” zei een van de Bluebirds, ” en Coyote hier achterlaten.” Dat vond iedereen wel een goed idee. Ze pakten hem hun veren af en vlogen er vandoor. Coyote liep heel de dag onrustig heen en weer op zoek naar een manier om van de berg af te komen. Hij verzamelde uiteindelijk al zijn moed en sprong op een naar zijn idee geschikte plaats naar beneden. Maar het was te steil. Hij viel op de bodem en was dood, het leek wel zelfmoord. Later op de dag begonnen de Bluebirds zich af te vragen of Coyote wel van de mesa af had kunnen komen. En ze vlogen er naartoe om polshoogte te nemen. Toen zagen ze dat hij dood was en de schrik sloeg hun om het hart. Zij waren bang dat hij hun met zwarte magie zou beheksen. Daarom besloten ze hem uit de dood op te wekken. Sinds die dag doen ze dat steeds weer, telkens als Coyote weer eens is dood gegaan.

  2. .1.De Marokkaanse trickster: Jeha.

    Op een dag laat een man een dichte doos bij Jeha achter. Hij spreekt met hem af:“Ik laat deze doos bij je in bewaring achter, en als ik terugkom, dan geef je hem mij weer.” “Goed, ” zegt Jeha. Als er tien dagen verstreken zijn, is de man nog steeds niet bij hem langs geweest. Jeha wil eens kijken wat er in de doos zit. Hij maakt haar open en ziet dat er honing in zit. Zijn mond valt van verbazing open. En van het een komt het ander: hij proeft van de honing. De honing is heel erg lekker. Telkens als hij thuis komt, neemt hij een likje van de honing, telkens als hij uitgaat, neemt hij ook een vingertje honing. Tenslotte is de doos leeg. In plaats van honing stopt Jeha mais in de doos. Op een dag komt de man de doos halen. Jeha geeft hem de doos dicht terug, maar de man vindt de doos nu wel heel erg licht. De man maakt de doos open en ziet dat er mais in de doos zit. Daarop zegt hij tegen Jeha: “Waar is mijn honing gebleven?” Jeha antwoordt hem: “Daar weet ik niks van, en ik wil het er ook niet over hebben. Jij hebt me gevraagd de doos voor je te bewaren, kijk hier is–ie!”

            

            

    2.2.De Turkse trickster: Djoha.

    Er bestaat in Turkije een verschil tussen Djoha en Nasreddin. De Djoha verhalen worden over het algemeen aan Djamal udDin Rûmi, de grote filosoof en spiritueel leider van de soefi′s, toegeschreven. De Nasreddin verhaaltjes zijn momenteel allemaal bedoeld voor kinderen. Daarnaast worden de Djoha verhaaltjes in Joodse kringen verteld, tenminste in Istanbul. Ik heb geen portret van hem, maar ik denk dat je hem je moet voorstellen zoals hiernaast afgebeeld.

    Djoha leende een ketel van zijn buurman. Een paar dagen later gaf hij hem terug, samen met een klein keteltje met de woorden: “Beste buurman, vanochtend vroeg is jouw ketel bevallen van een kleintje!” De buurman nam alle twee ketels in ontvangst zonder ook maar een woord te reppen over deze merkwaardige gebeurtenis. De volgende keer leende hij zonder enig bezwaar opnieuw zijn ketel aan Djoha. Maar deze keer gaf Djoha hem niet terug. Hij kon niet nalaten ernaar te informeren: “Ik zit verlegen om mijn ketel. Wanneer kan ik hem terugverwachten?” Daarop antwoordde Djoha: “Helaas, beste buurman, maar dit keer is de ketel heengegaan, dood.” “Een ketel kan toch niet sterven!?” zei daarop de buurman, waarop Djoha antwoordde: “Alles goed en wel, je was er toch ook niet over verbaasd dat hij kleintjes kreeg, toen hij was bevallen?”.

    2.3.De Spaanse trickster: Yoha.

    Op een dag was Yoha naar de markt geweest om 10 ezels te kopen. Hij ging op weg naar huis op 1 ervan zitten. Onderweg telde hij de ezels om er zeker van te zijn of ze er allemaal waren. En hij telde er 9. Ongerust stapte hij van zijn ezel af en telde ze nog eens. Deze keer waren het er 10! Hij klom opnieuw op zijn ezel, en telde ze nog eens over. Nu waren het er negen! “Het is beter te voet verder te gaan, want dan heb ik er tien; als ik er op eentje ga zitten ben ik steeds eentje kwijt,” dacht Yoha.

  3.         

            

  4. .1. De Ghanese trickster: Anansi.

    Op een dag ging Kweku Anansi naar God om zich over zijn vrouw te beklagen. Voor hem was zijn vrouw alleen maar een extra mond om te eten te geven. Hij klaagde dat zijn vrouw zijn deel opat van de voedselvoorraad thuis. God vroeg daarop aan Anansi: “Wat zou jij willen dat ik doe om jouw probleem op te lossen?” “God, please, geef me een vrouw zonder mond in haar gezicht,” antwoordde Anansi. ”Oké,” zei God. “Morgen zul je een nieuwe vrouw aan je zijde vinden zonder een mond in haar gezicht.” Anansi was zo opgewonden bij dit vooruitzicht dat hij rechtstreeks naar de markt ging om yams, en bananen (plantain) voor de volgende dag te kopen. “Eindelijk,” dacht de gierige man, “ heb ik al het eten voor mij alleen om op te eten.” Toen hij de volgende dag wakker werd, scheen er een mooi weldadig zonnetje. Anansi zag zijn nieuwe vrouw in de keuken bezig met het bereiden van zijn ontbijt. De vrouw keerde zich naar hem om, knikte stilletjes erkentelijk naar haar echtgenoot, en vervolgde daarop de voorbereidingen voor zijn ontbijt op het fornuis. Er verstreken enige dagen en alles leek goed te gaan…… totdat Anansi een blik wierp op de voedselvoorraad in de keuken. De gierige man was heel erg verbaasd te zien dat bijna de hele voorraad eten was verdwenen. Anansi wist wel dat hij een stevige eter was, maar had hij echt al die 4 zakken rijst, 6 yams en 3 grote trossen bananen in zo korte tijd opgegeten? Hij stond voor een raadsel, omdat hij ervan uitging de enige te zijn die eten tot zich nam, omdat zijn nieuwe vrouw immers geen mond had om mee te eten. Anansi nam zich voor dit eens tot op de bodem uit te zoeken. De volgende weken hield hij de keuken extra goed in de gaten. Maar hoe hij het ook in de gaten hield, hij merkte niets ongewoons op. Zijn vrouw maakte zijn eten klaar, alleen voor hem. Anansi begreep niet waarom hij tweekeer zoveel eten iedere week moest aanschaffen dan hij opat. Waar ging dat eten heen? Op een nacht werd Anansi wakker, omdat hij dorst had. Toen hoorde hij iets ritselen in huis, en scharrelen. Vlug keek hij of zijn vrouw lag te slapen. Maar zij lag niet in bed. Hij sloop naar de keuken op muizenvoetjes en gluurde door de deuropening. Anansi kon zijn ogen niet geloven. Daar, aan tafel zittend, zat zijn vrouw. En zij zat een flink bord eten naar binnen te werken. Hij keek en keek en zag tot zijn stomme verbazing, hoe ze haar arm optilde, en dat ze de gekookte rijst en yams, stopte in een mond die in haar oksel verstopt zat. De volgende dag nam Anansi de vrouw mee terug naar God. en vroeg Hem waarom zij een mond had verborgen in de oksel van haar arm. God antwoordde: “Je vroeg om een vrouw zonder een mond in haar gezicht. En die heb ik je gegeven. Je vroeg niet om een vrouw zonder mond.” Anansi voelde zich beschaamd en vroeg God hem zijn eerste vrouw terug te geven, omdat hij een waardevolle les had geleerd. Van die dag af besloot Anansi een betere man voor zijn vrouw te zijn en minder egoïstisch. En misschien, wie weet, misschien werd hij zelfs iets ruimhartiger in het delen van eten.

    3.2. De Surinaamse trickster: Anansi.

    Ooit was Schildpad een van de snelste dieren van het bos en hield hij ‎met iedereen weddenschappen. Zo wedde hij een keer met Tapir: Wie ‎het eerst bij de katoenboom is en terug. Ze trokken een ‎streep in het zand voor de start en Anansi Superspin, die als ‎scheidsrechter optrad, riep: “Op uw plaatsen. Klaar. Af!” Schildpad ‎Sekrepatoe stoof er vandoor en won glansrijk. ‎“Het ligt aan mijn schoenen," klaagde Tapir Bofroe. “Onzin," zei ‎Schildpad Sekrepatoe, “ik ben nu eenmaal altijd eerst." “Ik heb ‎langzame schoenen,” hield Tapir Bofroe vol. “Als ik zulke snelle ‎schoenen als jij had, won ik ook elke wedstrijd. Wil je het zien?” “Hoe ‎dan?” wilde Schildpad Sekrepatoe weten. “Als we ruilen, kan ik het ‎bewijzen.” Schildpad Sekrepatoe aarzelde. ‎“Kom, Sekrepatoe,” zei Anansi, “leen hem jouw schoenen, jij bent toch ‎de snelste.” Met tegenzin trok Schildpad Sekrepatoe zijn race-‎schoenen uit. “Je mag ze vijf minuten aanhouden, dan wil ik ze terug.” “Ik heb ze maar een minuut nodig om te winnen,” zei Tapir Bofroe en ‎hij stapte in de schoenen van Schildpad Sekrepatoe en racete weg. Bij ‎de katoenboom draaide hij niet om, hij rende maar door. ‎‎“Hé! Stop!” riep Schildpad Sekrepatoe die amper vooruit kwam in ‎Tapirs langzame schoenen. “Kom terug, geef me m'n schoenen terug.” ‎Maar Tapir Bofroe was uit het gezicht verdwenen en hij is nog steeds ‎een van de snelste dieren. “Het is jouw schuld,” mopperde Schildpad ‎tegen Anansi, “jij zei dat ik het doen moest.” “Maar jij was toch altijd ‎eerst,” wierp Anansi tegen. “Konijn Konkoni en jij zijn de snelsten.” Dat ‎is zo, dacht Schildpad Sekrepatoe en hij schuifelde naar het huis van ‎Konijn en riep: “Konkoni, zullen we weer eens hardlopen? Wedden dat ‎ik van je win!” “Ik wed niet meer met jou,” zei Konijn Konkoni. “Ik heb ‎laatst van je gewonnen, maar je wou me niet betalen.” “Dan wedden ‎we toch om nieuwe schoenen!” zei Schildpad Sekrepatoe. Maar ‎helaas……Konijn wilde echt niet. Zodoende moest Sekrepatoe voor altijd ‎zijn snelle schoenen missen.‎

  5. De Kaukasische trickster: Pushkin.

    In het vaderland van Puschkin kregen de mensen steeds meer last van luizen. Het werd een echte epidemie. De dorpelingen konden ′snachts niet meer slapen en waren dan ook tenslotte niet meer in staat hun land te bewerken. Puschkin maalde bakstenen tot gruis, vulde daarmee een kleine buidel en ging naar de stad. Daar ging hij midden op de markt staan en prees zijn Middel tegen de Luis voor iedereen goed hoorbaar aan. De mensen stroomden van alle kanten van de bazaar toe en in korte tijd was hij uitverkocht. Maar de mensen hadden achterwege gelaten om naar de gebruiksaanwijzing te vragen. Men stuurde er iemand, die hard kon lopen, op uit om Puschkin hiernaar te vragen. Al van verre zag Puschkin de hardloper komen. En hij zette het ook op een lopen, zo snel zijn voeten hem konden dragen. Dat hielp hem niet verder. Spoedig had de hardloper hem ingehaald. Puschkin bleef staan en de man vroeg hem: “Zeg ons, alstublieft, hoe wij jouw Middel tegen de Luis moeten gebruiken?” “Dat is heel eenvoudig.” zei Puschkin, “Jullie moeten de luizen vangen één voor één en ze het poeder in de ogen wrijven. Als het goed is, moeten ze dan allemaal dood gaan.” Met deze nuttige informatie ging de hardloper naar de dorpelingen. Die waren daarmee heel tevreden, tot iemand opmerkte: “Waarom maken we de luizen niet meteen dood, nadat we ze gevangen hebben. Dat spaart ons geld uit voor het Middel.” Nu waren de mensen nog tevredener dan tevoren.

  6. .1. De Turkse dubbelganger: Nasreddin.

    Toen Nasreddin nog een kind was, zei zijn moeder eens tegen hem: “Mijn zoon, ik ga met mijn buren naar de oever van het meer om kleren te wassen. Er zijn de laatste tijd veel dieven: let goed op de deur!” De kleine Nasreddin antwoordde: “Goed”, en postte zich voor de deur. Iets later kwam een ‘buurvrouw’ naar hem toe, die hem zei: ”Mijn kind, vanavond komen we bij jullie op bezoek. Ga dat nu meteen tegen je moeder zeggen.“

    De kleine Nasreddin vroeg zich af hoe hij dit moest aanpakken. Na goed nagedacht te hebben, besloot hij de deur uit de hengsels te lichten en op zijn rug met zich mee te nemen naar waar zijn moeder kleren aan het wassen was. Toen zijn moeder hem zó zag aankomen was ze helemaal verbijsterd over wat ze zag. “Mamma, wat u heeft gezegd, heb ik gedaan: wees maar niet bang. Ik heb goed op de deur gelet, en ik kom u zeggen dat er buren vanavond op bezoek komen.”

    5.2. De Iraanse dubbelganger: Nasreddin.

    Een Armeniër die niet kon lezen en schrijven kwam molla Nasreddin vragen hem een brief voor te lezen, geschreven in het Armeens. “Die taal ken ik niet, ” zei de molla. Daarop nam de Armeniër hem van top tot teen op. “Als jíj niet kunt lezen, hoe durf je dan het hoofddeksel, die schitterende tulband, van hoogwaardigheidsbekleder te dragen?” Daarop nam de molla de tulband van zijn hoofd en zette hem op het het hoofd van de Armeniër. ”Goed, als het je te doen is om de tulband. Ik ben benieuwd: probeer nu dan zelf eens de brief te lezen!?”

            

            

    5.3. De Oeygoerse dubbelganger: Nasreddin.

    De Effendi (aanspreektitel voor Nasreddin) kende een rijke koopman, die naar verre landen reisde voor zijn handel. Op een dag toen hij op het punt stond voor een handelsreis op weg te gaan, kwam de koopman bij hem langs om afscheid te nemen. Op dat moment viel zijn oog op de gouden ring van de Effendi en zijn ogen begonnen te glimmen van hebzucht. “Beste Nasreddin,” zei de koopman, “wij zijn allang bevriend met elkaar. Dit keer zal ik lang wegblijven. Op zo′n reis voel ik me altijd zo alleen. Dit keer ga ik heel ver weg en wie weet wanneer ik terug zal komen? Misschien wel nooit! Om mij te helpen kun je mij jouw gouden ring geven. Als ik ernaar kijk zal ik aan jou denken. Alleen ernaar kijken is al genoeg om aan jou te denken. Ik zal het gevoel hebben dat je naast zit…….

    “Ik dank je, mijn vriend, zeer. Jouw woorden hebben me tot in ′t diepst van mijn hart geroerd,” zei de Effendi. “Jouw afwezigheid zal voor mij ook heel moeilijk zijn. Ik zal veel aan je denken. Maar de ring zal ik blijven dragen. Als ik ernaar kijk, zal ik me jou herinneren dat je erom gevraagd hebt en dat ik hem niet aan jou heb gegeven. Dat zal voor mij zijn alsof je nog steeds bij mij bent, zó zeer zal ik dat voelen.”

  7. 1. De Europese dubbelganger: Tijl Uilenspiegel (België).

    Eens, toen Uilenspiegel ongeveer vijf of zes jaren oud was, hadden zijne ouders, die naar het veld gegaan waren, hem alleen in huis gelaten om op hetzelve te passen. Een reiziger te paard, kwam daar toevallig voorbij gereden. Daar hij naar de weg wilde vragen, en niemand buiten op de weg zag, reed hij tot aan de woning van Klaas Tijl, welker deur zoo als meestal op het land in tweeën verdeeld was; de onderdeur was gesloten en de bovendeur stond open, om bij gebrek van een raam, lucht aan de kamer te geven. De ruiter bragt den kop van zijn paard in de opening der bovendeur, en zijn bovenlijf voorover buigende, om goed in het huis te kunnen rondzien, schreeuwde hij: “Is er niemand hier?” “Er is, anderhalf mensch en een paardekop,” antwoordde Uilenspiegel vaardig, want gij zijt met het halve lijf in huis en ik ben er geheel in”

            

    6.2.Tijl Uilenspigel (Nederlandse)

    Op een dag kwam Tijl in een stad en beweerde: “Ik kan iedereen alles leren!” “Die opschepper zullen wij eens een lesje leren,” zeiden de geleerden een beetje boos. Ze kochten een jonge ezel, brachten hem naar Tijl en vroegen: “Kun je deze ezel leren lezen?” “Maar natuurlijk!” antwoordde Tijl. ”Kom over twintig jaar maar bij mij terug. En ik wil natuurlijk wel voor dat zware werk betaald worden.” Dat vonden de geleerden best, ja, ze gaven hem zelfs een voorschot. Tijl vertrok naar de herberg, bracht de ezel naar de stal en kocht een boek met dikke bladzijden. Dat legde hij voor de ezel neer op een kist met haver. Hij strooide tussen de bladzijden haver, behalve tussen de laatste twee. Dat onthield de ezel. Om aan de haver te komen, sloeg hij met de tong de bladzijden van het boek om. Toen hij geen haver meer vond, balkte hij luid: “i–a, i–a, i–a……”. Dat oefende Tijl telkens opnieuw met de ezel, twintig jaar lang. Toen riep hij de geleerden bij zich. De ezel had de hele dag geen voer gehad. Vlug sloeg hij bladzijde na bladzijde om. En toen hij alle haver op had, riep hij luidkeels:“i–a, i–a, i–a……” ”Moet u horen: hij kan de i en de a al zeggen,” riep Tijl. Toen pas hadden de geleerden door dat ze waren beetgenomen.

  8. De Indonesische dubbelganger: Cepot (Djonaha).

    Op een dag begaf het dorpshoofd van Padangmatogoe zich naar de woning van Djonaha om deze aan te manen zijn schulden te betalen. Hij vond Djonaha niet thuis en daarom begaf het dorpshoofd zich naar de de sopo (café) in de hoop hem daar wel aan te treffen. En inderdaad, daar zat Djonaha tussen zijn vrienden en had het hoogste woord. Hij vroeg het dorpshoofd waarom hij gekomen was en deze deelde hem mede dat hij hem nog tweehonderd bitsang schuldig was én dat hij deze vóór de volgende morgen moest betalen. “Ik heb helemaal geen geld,” moest Djonaha bekennen. “Geef ons dan maar vast wat te eten,” zei het dorpshoofd. “Uitstekend,” zei Djonaha, terwijl hij opsprong. “Laten we eerst wat gaan eten.”
    De volgende ochtend wekte Djonaha zijn moeder in alle vroegte en zei: ”Hebt u gisteren niet gehoord hoe boos het dorpshoofd was, omdat hij en zijn dienaren geen vlees kregen? Maar vandaag zullen zij het hebben! Slacht zeven kippen en braad ze in potscherven. Houd ze goed warm op het fornuis en dien ze op in de potscherven op gevlochten onderleggers.” “Ik zal doen wat je vraagt, mijn jongen,” zei zijn moeder en ging meteen aan het werk.
    Djonaha ging intussen naar de sopo om het dorpshoofd en zijn gevolg voor die dag voor het eten uit te nodigen. “Ik ga nu vogels in het woud schieten. Heer,” zei hij, “ zou één van uw bedienden mij kunnen vergezellen?” Daar had het dorpshoofd niet het minste bezwaar tegen en zo trok Djonaha met zijn blaasroer, vergezeld door een bediende, naar het bos. Al gauw ontdekten ze een groep neushoornvogels die zich aan bessen te goed deden. Djonaha mikte met zijn blaasroer er op eentje, en riep daarbij: “Vogeltje lief, vlieg naar mijn huis, dan kan mijn moeder je voor mijn gasten braden.”
    Terug, raakte de bediende maar niet uitgepraat over de wonderlijke trefzekerheid van Djonaha, maar deze was al weer naar huis gegaan om zijn moeder te helpen met het bereiden van het gastmaal. Toen alles gereed was, ging hij zijn gasten ophalen. “Vrienden,” zei hij, ”ik hoop dat wat ik vandaag geschoten heb u goed zal smaken.” Het moet gezegd worden dat de gasten zijn tafel alle eer aandeden. Het gebraden gevogelte in potscherven smaakte overheerlijk en ook de rijstkegels en de verschillende soorten sajoer werden duchtig aangesproken. Na de maaltijd sprak het dorpshoofd zijn dank en tevredenheid uit. “Maar, ” liet hij er meteen opvolgen, ”vergeet niet, beste Djonaha, dat je mij nog tweehonderd bitsang schuldig bent. Ik wil je echter die schuld kwijtschelden, wanneer je mij jouw blaasroer geeft.” Met tegenzin gaf Djonaha hem zijn blaasroer.“Denk eraan dat de wind nooit in het blaasroer mag blazen en dat er ook nooit een vlieg overheen mag lopen, want dan is het met de toverkracht gedaan!”
    Een paar dagen later trok het dorpshoofd met het blaasroer het bos in. Al heel gauw zag hij een boom, waarin het krioelde van de vogels. Het was zeker geen kunst om er één te raken en daarom mikte hij naar een vogel hoog in de boom, terwijl hij riep: “Vogeltje lief, vlieg naar mijn huis, dan kan mijn moeder je braden.” Zo deed hij enkele keren achtereen en ging daarna naar huis. “Moeder,” vroeg hij, ”hoeveel vogels hebt u gebraden?” “Hoe kom je erbij,” zei zijn moeder, ”ik heb geen enkele vogel in huis, hoe kan ik die dan braden?” “Wel dan heeft Djonaha mij bedrogen!” riep het dorpshoofd woedend uit en hij ging hem meteen opzoeken. “Djonaha,” zei hij, “dat blaasroer van je is waardeloos.” “Heeft u het goed opgeborgen, zodat de wind er geen vat op had en er geen vliegen overheen konden lopen?” vroeg Djonaha hem. Nee, dat had het dorpshoofd niet gedaan. “Dan heeft er natuurlijk een vlieg overheen gelopen en blies de wind er zijn eigen deuntje op. Nu is de toverkracht verbroken,” stelde Djonaha. “Het spijt, maar ik kan het niet meer terugnemen.”

  9. 1. De literaire dubbelgangers: Libro de Buen Amor.

    In dit literaire werk uit de Middeleeuwen (ong. 1340) neemt het tricksterverhaal een afslag, waar het vroeger nog twee parallelle wegen betrof. Uit de analyse van de Egyptische Jeha verhaaltjes blijkt dat er waarschijnlijk al vroeg sprake was van zelfreflectie in deze grappen. Dat blijkt uit het vaak voorkomen van de reflexieve werkwoordsvorm bij het vertalen van de orale grappen naar het standaard Arabisch. Dat is natuurlijk veel later gebeurd, maar het veel vaker voorkomen van deze werkwoordsvorm kan toch niet uit de lucht komen vallen. In de Libro de Buen Amor, maken we in feite met een trickster kennis die voortdurend aan zelfanalyse doet. In het voorbeeld dat ik hier geef uit de Libro de Buen Amor, komt deze neiging tot zelfreflectie waar iedereen zich aan zou moeten overgeven, mooi tot uitdrukking.

    Meester de Raaf, hoog en droog op zijn tak,
    hield een pracht van een kaas in zijn snebbe.
    Meester de Vos, dien de geur daarvan stak
    zou ′t aldus met hem aangelegd hebben:
    ‎“Jonkheer de Raaf, goedendag!
    Wat zijt ge fraai, als ik u zo aanschouwen mag!
    Voorwaar, als uw stem zou blijken,
    met uw dos te zijn vergelijken,
    waart ge de feniksvogel van dit woudgebied.”
    Bij dat woord kent de Raaf bijkans zijn vreugde niet,
    spert hij zijn bek, zodat zijn roofbuit hem ontschiet.
    De vos, daar meester van, zegt: “Beste, leer van mij,
    dat wie gul is met gevlei,
    op kosten leeft van wie geloof hem schenken.
    Die les is wel een kaas waard, zou ik denken.”
    De raaf in schaamte en stil berouw,
    zwoer, wel wat laat, dat men hem niet weer nemen zou.‎

    8.2.De literaire dubbelgangers: Gargantua en Pantagruel.

    Hier neemt het trickster-verhaal weer een andere afslag. Het gaat er niet zozeer om dat het geen trickster verhaal zou zijn: in feite is de Gargantua en Pantagruel een grote verzameling tricksterverhalen. Het verschil zit hem hierin dat vroeger de politieke strekking overgelaten werd aan de toehoorder. Nu was het de schrijver, Rabelais, die de tekst vol verwijzingen naar de politieke situatie van dat moment zet, en wie het wilde horen, deelde in zijn protest tegen de misstanden in het Frankrijk van zijn tijd. Zie: het commentaar bij het blog van zaterdag 24 augustus 2019; het blog en commentaar van zaterdag 28 september 2019 (armoede); het blog en commentaar van dinsdag 29 oktober 2019 en het blog en commentaar van dinsdag 3 december 2019.

    Eén daaronder, Bon Joan, kapitein van de landmacht, trok zijn almanak uit de kontzak, en riep luid: ‘God is heilig. Als je God bent, spreek! Als je iets Anders bent: verdwijn!’ En hij verdween niet. Hiervan waren verscheidene bendeleden getuige, die zich daarop uit de voeten maakten. Onze acrobatische Gymnast merkte dat op en overdacht zijn positie. Hij deed alsof hij van zijn paard wilde afstijgen, maar met de voet in de stijgbeugel stond hij in een wip in een keer op het zadel van zijn paard.……Toen deed hij dezelfde luchtsprong met een weergaloze kracht en behendigheid naar rechts. Toen hij dit gedaan had, zette hij zijn rechterduim in het zadel en krikte zich ondersteboven met een zwiep omhoog. Z′n hele lichaam rustte nu nog maar op één spier en zenuw van de duim! En zo draaide hij driekeer in de rondte. Bij de vierde keer maakte hij een salto in de lucht en zonder iets te raken, zwaaide hij zich omhoog tot tussen de oren van het paard, maar nu stond hij ondersteboven vrijzwevend op de linkerduim. Hierop draaide hij rond als een molentje. Hij maakte een buiteling om met de rechterhand in het zadel terecht te komen, gaf zich een zet en belandde op het achterdeel van het paard in de amazonezit van jonkvrouwen, de benen bij elkaar. Terwijl hij zó zat, tilde hij z′n rechterbeen over het zadel heen en kwam in de herenzit schrijlings in het zadel te zitten.

    Onder het doen van deze strapatsen, zeiden de bandieten – tenminste de slappelingen onder hen: ‘Bij de moeder Gods, het is een kabouter of zo′n verdomde duivel. Here, verlos ons!’ In grote wanorde gingen ze ervandoor, omkijkend als een hond slepend met een te groot bot.

In “Satyricon” van Petronius Arbiter komen we een vrouwelijke trickster tegen: ‘Oenothea’ ‘Godin (thea) van de Wijn(oinos)’, maar ook een beetje verhaspeld ‘Godin van de Ezel (onos)’, de ezel die in deze grappen zo′n prominente rol speelt. Oenothea roept de tovenares Circe aan, die bekend staat als de expert in gedaanteverwisselingen. Circe was degene die de makkers van Odysseus veranderde in varkens. Bij Oenothea belanden we zó in de eerste mij bekende slapstick:

“Oenothea nam een stukje vlees en hing met de vork de zwijnskop –die evenveel lentes moest tellen als zij– weer aan de vleeshaak. Maar daarbij zakte de wrakke stoel, die haar lengte moest vergroten, in elkaar en deed het vrouwtje met haar volle gewicht op de geïmproviseerde haard storten. Daardoor brak de kookketel zijn nek en het vuur dat juist op kracht begon te komen, doofde uit. Zelf brandde ze haar elleboog aan een gloeiend stuk hout, terwijl de as opstoof en haar hele gezicht zwart maakte. Geschrokken kwam ik overeind en hielp het oudje niet zonder lachen op de been.”

Ik wil hier een voorlopige opmerking maken over vrouwelijke tricksters. Ik bedoel met “voorlopig” dat er maar weinig bewijs is voor onderstaande bewering over vrouwelijke tricksters. Mijn indruk is dat in tegenstelling tot het gros tricksters dat bijna altijd jong is en puberaal, de vrouwelijke trickster altijd oud is. Er is ook een familierelatie tussen de jonge en de oude trickster: die van zoon en moeder. Nooit is het voor zover ik heb kunnen nagaan, de vader die de zaak bedondert. Soms komt de vader in deze grappen voor als een onnozele hals die er tussen wordt genomen. Het zijn de moeder samen met de zoon die de zaak belazeren. De rol van de zuster is altijd ondergeschikt. Nu ik dit opschrijf, vraag ik me af in hoeverre mijn constatering berust op projectie. Ik denk dat de verhaaltjes geweldig voer zijn voor psychologen.

Al deze tricksters hebben een opvallend lichamelijk kenmerk gemeen: hun ogen zijn anders dan die van gewone mensen. Altijd zijn ze kleuriger gekleed dan wie dan ook. Soms hebben ook de andere zintuigen afwijkende vermogens. De Prairiewolf suggereert dat hij kilometers ver kan ruiken. Het sensuele speelt in al deze verhalen een sleutelrol, soms verhevigd door het gebruik van drugs. Het hoofddeksel benadrukt het belang van het hoofd, maar ook dat je het denken niet moet overschatten. Een onderliggende trek is de mystiek. Van Rabelais tot het allereerste tricksterverhaal over Mardouk, alle hebben ze de neiging geloof te willen overstijgen.

        

3. Oorsprong van de klassieke grappen.

De periode van de Klassieke Humor bestrijkt een tijdperk van ongeveer 5000 voor Chr tot 1600 na Chr. Mijn aanduiding “klassiek” is aanzienlijk ruimer dan wat men gewend is aan te duiden met “klassiek”: van ong 800 vChr tot 476 na Chr. De reden is eigenlijk nogal eenvouding. In die periode bestaan er duidelijk overeenkomstige humoristische kenmerken en varieert men voortdurend op oude schema′s. De Renaissance brengt de humor in het theater, en daarmee verandert de vorm van het grappige. In de Renaissace hoewel men altijd zegt dat ze teruggrijpt op de Klassieke Oudheid, verandert de Klassieke Humor fundamenteel van karakter. Geleidelijk aan is er van een steeds minder strakke opbouw van de grap sprake. De strak logische opbouw wordt verlaten en de intrige doet zijn ingang. Maar tot op de dag van vandaag komen achter de opgetrokken coulissen de grappen tevoorschijn.

In de Inleiding van The book of Noodles (Het boek met kronkels/grapjes) wordt het ontstaan van deze grappen geschat op ongeveer 1000 vóór Christus, waarbij het Boeddhisme en het Hindoeïsme van groot belang zijn geweest voor het op schrift stellen ervan. De meeste verhalen hebben al ‎verschillende bewerkingen ondergaan, voordat ze bij mij kwamen. In een enkel geval valt te bewijzen dat deze bewerkingen niet ‎zó ingrijpend zijn geweest als je in eerste instantie zou verwachten. Deze grappen zijn nog bijna identiek aan hoe we ze nu kennen. Het enige verschil is dat de hoofdpersoon van naam is veranderd of naamloos is. Naar mijn mening ‎is het mogelijk om uit de tot mij gekomen versies de originele bedoeling af te leiden.

In mijn zoektocht naar de oorsprong ben ik uitgekomen bij de kritiek en het belachelijk maken van religieuze praktijken, en meer specifiek bij de profetische traditie waarin machthebbers waarzeggers raadpleegden, als ze een risico aangingen zoals het ondernemen van een veldtocht. Later in de nasleep van de veldtochten werd de grap een geheugensteun om de grens tussen verschillende bevolkingsgroepen te markeren. Religieuze leiders en nomadische veldheren, gevolgd door marketensters en kooplieden lijken het twijfelachtige voorrecht op het ontstaan van de Klassieke Humor te hebben gehad. En dat vond voor het eerst ergens in Mesopotamië (Babylon-Assyrië) plaats, omdat bijna alle aanwijzingen in deze oude grappen in die richting wijzen. In het bij elkaar brengen van de Oosterse en de Westerse wereld speelden de oorlogszuchtige handelaren, de Phoeniciërs, een verbindende rol door het elkaar vertellen van grappen als een controle op betrouwbaarheid. Maar, volgens mij, zetten ze al vroeg deze grappen op papier en gingen ze functioneren als tesserae hospitalis. Welke rol dat precies is, is niet helemaal duidelijk, een aparte plaats was er in ieder geval voor de waarzegsters en sjamanen in het voorspellen van de afloop van allerlei ondernemingen. Sjamanen, profeten en profetessen hebben veel weg van “vogels”. Een grap uit het vroegere Klein Azië:

(Klik voor de oorspronkelijk tekst (17) hieronder op de vertaling)

De taal der vogels.

Toen Timour Lenk bij het vallen van de nacht terugkwam van een militaire operatie, kwam hij met zijn gevolg langs een oude, voor de helft vervallen toren, waarin een Oehoe (een grand-duc = hibou grand-duc) van zich liet horen, een melancholieke roep: oe-hoe-oehoe (in het Frans verdrietiger verklankt met: boehoe-boehoe).
—"Ha grappenmaker, deugniet!", wendde de Tartaar zich onverhoeds tot Nasreddin, "jij zegt altijd alles te weten. Dan moet je ook de vogeltaal begrijpen. Vertaal me dan maar eens de klacht van Zijne Hoogheid (een grand-duc is ook een Groot Hertog), de heer en meester van de ruïnes."
—"Maar dat is helemaal geen klacht," antwoordde de Hodja," integendeel het is een vreugdezang."
—"Dat kan toch niet waar zijn!"
—"Wel waar! Hij neuriet dat dankzij een zekere Timoer Lenk, hij binnenkort over de hele aarde zal heersen."
"

Een andere reden om de tijdsperiode op te rekken, is dat ik ook kijk naar de grappen van buiten de westerse hemisfeer. Ook al bestaat er een zekere eenvormigheid, dat wil niet zeggen dat er niet tussen 800 tot 600 voor Chr. in Klein Azië een alles bepalende verandering plaats vond in de opgeschreven grappen. Deze ontwikkeling begint met de grappen rond Thales van Milete en eindigt na de introductie van het protestantisme, een periode, waarin Tijl Uilenspiegel regelmatig opduikt. De verandering in Klein Azië is er eentje die ik nergens anders heb kunnen terugvinden, ook niet ver na die tijd in andere werelddelen. Waarschijnlijk hangt ze samen met de vlucht die het geschreven woord neemt, na de ontdekking door de Phoeniciërs van het alfabet. Misschien werden humoristische verhaaltjes gebruikt als oefenmateriaal om te leren schrijven in navolging van de manier waarop het spijkerschrift zich heeft kunnen verbreiden. Het schrift legde de dialoog en de dialectiek van het gesprek vast, zodat iemand er later op kon teruggrijpen. De verhaaltjes dienden ter herkenning van elkaar. Dit leverde hilarische taferelen op als iemand er zich aan wilde onttrekken. De belangrijkste verandering is dat humor zich lijkt te onttrekken aan de goddelijke machten, ongeveer 400vChr. De logica krijgt een alles beslissende rol in het beslechten van persoonlijke meningsverschillen. En het is die logica die zich in Klein Azië ontwikkelde en een opvallend verschil ging uitmaken in vergelijking met ontwikkelingen elders in de wereld.

Het kan zijn dat de oorsprong nog verder weg ligt dan de Phoenicische beschaving, maar dat kan ik niet beoordelen, omdat ik de talen- en geschiedeniskennis mis om dat te beoordelen. Je kunt hierbij denken aan Mongolië of China. Maar ook dan is het onwaarschijnlijk dat men vandaar naar hier is gekomen, in het voorbijgaan van de Phoeniciërs.

Rabelais zit op de bovengrens tussen moderne humor en Klassieke Humor (1532-1555): De verschuiving van het goddelijke naar het persoonlijke in de Noordelijke landen. Je kunt dus zeggen dat wat in Klein Azië begon, zich langzaam verder verspreidde over Europa. Maar onder invloed van Rome, o.a. Plautus, onderging de Klassieke Humor in Europa een tweede ingrijpende verandering door het beeldende en het symbolische te benadrukken. In de Renaissance werd de klassiek–logische struktuur onderuit gehaald, en er kwam een andere grammatica voor terug door meer op het publiek in te spelen. Het geheugen ging steeds minder een rol spelen, en het belang van humor nodig voor het onthouden van allerlei zaken op de wijze van de ars memorandi verminderde. Humor ligt aan de basis van de vermeende tegenstelling tussen rede en geloof. Humor vormt onze redelijkheid na de Renaissance, niet de rationaliteit, de rol die ze in de Klassieke Humor speelde. De ratio in humor wil ons bevrijden van onze materiële beperkingen en ons uit levensbedreigende knellende omstandigheden een keuze te bieden. De redelijkheid maakt misstanden belachelijk, met een knipoog.

Misschien gaat het ontstaan van sommige grappen, die we nu nog kennen, wel 5000 jaar terug in de tijd: hoe is dat mogelijk en waarom? Struktuur is een gedeeltelijk antwoord op die vraag. Waarschijnlijk zijn er nog meer verklaringen mogelijk, omdat het profetische van veel humor eigenlijk niet te verklaren is. Rakelings komt dit in deze bespreking af et toe aan de orde, maar dit biedt onvoldoende houvast om er nog meer over te zeggen. In deze bespreking is de geneeskunde niet als categorie meegenomen, maar op dit gebied bestaan ook heel erg oude grappen. Waarschijnlijk samenhangend met het verband tussen humor en de humorale theorie. Met name de Joodse invloed op het ontstaan van Humor is onderbelicht gebleven. Joden waren de geneesheren van het verleden, en er is dus een verband tussen het ontbreken van de categorie geneeskunde en de Joodse invloed op humor. In een vervolg zou de geneeskunde met als basis de humorale theorie meer systematische aandacht moeten krijgen. Verder lijkt de astronomie van betekenis. Dit kan samenhangen met het gegeven dat reizigers deze verhalen aan elkaar doorgaven. De sterrenhemel is altijd een baken geweest voor reizigers. Vandaar dat er naast wiskunde ook veel astronomische verwijzingen in de grappen voorkomen. Ook de astronomie zou meer systematische aandacht verdienen. Zijn er nog andere gebieden aan te wijzen die hier niet behandeld zijn? Ja, natuurlijk!