Toelichting en Franse teksten.

         

         

(1) Hier wordt een duidelijke toespeling gemaakt op riviergeesten. Veel geesten (Ar. Djinoen: حين جنون ) leven in rivierbeddingen. In een bijlage bespreek ik de afbeelding van een Djinn die in het Algerijnse Djanet zou zijn gevonden door de heer Pottier in de vorige eeuw (1939). Het is de enige afbeelding van een Djinn die ik ken. Soms worden ze als erg mooi beschreven, zoals de verleidelijke Aisha Qandisha (naar beneden scrollen), meestal als lelijk. In dit Algerijnse verhaal wordt de suggestie gedaan dat Djha getrouwd is met een Djinn en dus zijn hele leven vrijgezel zal blijven. De vrouw die in het verhaal voorkomt, bestaat dus helemaal niet. Zoals in de bijlage is beschreven, zou het verhaal een Romeinse oorsprong kunnen hebben. Het gaat dan niet zozeer om een Djinn, maar om een sater, die bij de Dionysus–spelen een belangrijke rol speelde. Bertrand Russell zag in deze spelen mystieke ervaringen die van groot belang zijn geweest voor het ontwikkelen van de Christelijke godsdienst. Ik ben er nog steeds niet uit of hij deze bewering deed als min of meer grappig of echt meende. Het verband tussen Humor en Mystieke ervaring is in dit blog al verschillende keren aan de orde geweest: bijvoorbeeld in het stukje over Rumi.

         

(2) Zoals uit de link naar een eerder blog over de grappen van Freud blijkt, is de lelijke vrouw een vast onderwerp van grappen en grollen. Het heeft dan altijd te maken met de bemiddeling door een huwelijksmakelaar (een koppelaar of koppelaarster) bij een gearrangeerd huwelijk. Een vergelijkbaar grappig verhaal treffen we aan in de Canteburry Tales: Verhaal van De vrouw van Bath, pag. 281-‎‎292. Dit bespreek ik in een later blog. ‎

         

(3) Rivieren in Noord Afrika staan erom bekend dat zij levensgevaarlijk zijn. Jaarlijks verdrinken bij overstromingen enige tientallen mensen. Het gevaar schuilt in de bij regen onverwacht snel opkomende vloedgolf die zich door een rivierbedding denderend, alles met zich meesleurend voortplant. In dit geval is daar duidelijk geen sprake van. Maar na zo′n stortvloed blijf het waterpeil maandenlang hoog. De vele oleanders die in de rivierbeddingen groeien, steken dan hun takken boven het water uit. Aan zo′n tak grijpt de dienstmeid van de cadi zich vast om behaaglijk op de oever van de rivier te gaan liggen. Rivieren hebben een kwalijke reputatie in Noord Afrika, niet alleen omdat ze bevolkt worden door Djinoen, maar ook omdat zij nog altijd vaak de wasplaats van kleren zijn. Het wassen van kleren wordt gedaan door dorpsvrouwen. Aan deze oevers werden en worden vele geheime afspraakjes tussen geliefden gemaakt, vaak min of meer oogluikend toegestaan. Maar juist daardoor kan het ook flink uit de hand lopen.

         

         

La femme de Djha plus rusée que le diable!, Nora Aceval, voorwoord Leïla Sebbar, tekeningen Sébastien Pignon, uitgever Al Manar (Alain Gorius), Parijs 2013, pag 21-22.

         

De rivier-vrouw La mariée de l′oued.

         

La mariée de l′oued.‎ Célibataire endurci, Djha se jouait de son entourage qui n′avait qu′une ‎idée en tête, le marier. Le cadi, l′imam, les voisins, les amis, la famille, ‎tous s′y étaient mis. Décidément, il fallait que Djha fût marié! Sans ‎cesse on le rappelait à l′ordre:‎ “Djha! Ce serait un blasphème que de demeurer dans le célibat.”‎ Devant tant d′obstination, Djha, poussé dans ss derniers ‎retranchements (on peut en douter bien sûr!), annonça ‎mystérieusement:‎ “J′attends!”
“Mais que peux-tu attendre? Le temps passe.”
“J′attends que les eaux de l′oued m′offrent une femme.”
L′assistance pris ces propos pour l′une de ses facéties coutumières. ‎Mais il se trouvait qu′une célibataire passait par là. C′était la servante ‎du cadi. Une vieille fille au physique si ingrat que personne n′en ‎voulait. ‎ “Une belle opportunité que voici,” pensa-t-elle.‎ À quelque temps de là, elle se mits on plan à exécution. Précédant les ‎bergers qui conduisaient leurs troupeaux au bord de l′oued, elle choisit ‎un endroit sans danger et se jeta à l′eau. Pendant que le courant la ‎transportait doucement vers le rivage, elle hurlait: ‎ “Au secours! À moi! Je me noie!”
Puis elle s′agrippa à une branche de laurier rose, se hissa et se laissa ‎choir sur la rive. Les bergers, qui la croyaient noyée, alertèrent les ‎villageois et très vite une foul s′agglutina autour d′elle. Elle ouvrit enfin ‎les yeux et se mit à geindre, répétant à qui voulait l′entendre:‎ “Grace à Dieu l′oued má ramenée sur la rive! Hamdoullah l′oued m′a ‎rejetée sur la rive….. Et d′aucuns se souvinrent des propos de Djha. Les ‎flots de l′oued apportaient la femme tant espérée. Sans plus tarder, on ‎transporta ‘la victime′ au village et on annonça la bonne nouvelle à ‎Djha:‎ “L′oued t′a offert la femme que tu attendais! Et ça tombe bien, elle est ‎à marier. Et curieusement, l′imprévisible Djha, capable de passer entre ‎gouttes de pluie pour se soustraire à une situation défavorable, ‎accepta de se marier.‎ C′est ainsi que cette celibataire rouée devint la célèbre “Mart-Djha” ‎‎(femme de Djha).‎

         

Alfred Mörer, 200 Contes Choisis, illustrés, Nasreddin Hodja, Galeri Minyatür, Istanbul, 1980, pag 139.

Montres-toi à qui tu voudras, mais pas à ‎moi!‎ Selon une coutume ancienne, l′on se mariait souvent sans se connaître ‎ni se voir auparavant. ‎ Ainsi, l′on abusa de la confiance de Nasreddin Hodja, au cours d′une ‎m′diation en faveur d′une femme dont on lui vantait la beauté et les ‎mérites. ‎ Le jour de mariage, le Hodja eut la surprise de constater qu′elle était ‎aussi laide que possible. Il se trouvait en face d′une horrible mégère, ‎bigle, boiteuse, ignoble. Mais ce qui était fait était fait. Il ne dit rien: se ‎résigna.‎ Le lendemain, sa femme lui demanda:‎ “Hodja, je ne connais personne de ta famille. À qui dois-je me montrer, ‎et à qui ne le dois-je pas?”
Nasreddin Hodja de répondre:‎ “Pourvu que tu ne te montres pas à moi, tu pourras te montrer à qui ‎bon te semble!”