Wat heeft bovenstaande uitspraak in het rood te maken met de vervloeking van het leven en de relatie met een ander? Je denkt eigenlijk meteen aan “huis clos” (gesloten vensters) van Sartre met de beroemde uitspraak uit 1943: “l′enfer, c′est l′autre” (De hel!? Dat is de ander!). Of je kunt ook denken aan In de Strafkolonie van Frans Kafka (muzikaal gebracht door Frank Zappa en The Mothers of Invention). Tenslotte zou je ook nog kunnen denken aan “Who′s afraid of Virginia Woolf”, van Edward Albee?
Kun je het kwaad dat onvermijdelijk is, bezweren?
Ook nu weer een onderzoekje naar de mij bekende oudste bronnen, waarin sprake is van een vloek van de een over een ander, waarbij hij of zij de uitspraak doet dat de ander geen hoop meer hoeft te koesteren op een verbetering van zijn situatie. Als er nogal wat materiaal wordt aangedragen uit het Midden Oosten (o.a. Marokko en Turkije) wil dit niet zeggen dat in die landen dit vaker speelt dan bij ons. Het betekent alleen dat het in die streken beter bewaard is gebleven dan bij ons, waar wetenschap, kerk en staat er soms alles aan gelegen is om bepaalde verhalen weg te werken.
We beginnen met een uitspraak over de kwaliteit van toverkunsten in Marokko en eindigen met een verschijnsel uit Marokko dat op een vreemde manier weleens iets met de verering van de Heilige Maagd bij ons te maken zou kunnen hebben. Wat wel opvalt in dit deel, is dat we hier misschien met verhalen te maken hebben die minder actueel lijken dan kortgeleden in de jaren ’50 en ‘60. Al zou het liedje “Call my name….” van Ceryl Cole nog een verwijzing naar de uitspraak “ik bind je hoop, ik bind je lach” kunnen zijn.
Ik vond de volgende toverspreuk bij een Franse onderzoekster naar tovenarij in Marokko in 1928. Over haar bevindingen schreef dr. Legey het boek: Essai de Folklore Marocain, (1928). In hoofdstuk 10 over de “Liefde en het Het huwelijk” schrijft ze (pag. 125):
(Klik voor de oorspronkelijk tekst (3) hieronder):
"Het hele leven van de Marokkaanse vrouw wordt gedomineerd door de liefde. Om de voorkeur te verkrijgen boven een rivale, praktiseert de vrouw toverij van een buitengewone aard.……Ze denken dat de magische werking van een spreuk (vloek) van een tovenaar niet langer duurt dan 40 dagen. Maar dat van een tovenares is van onbeperkte duur. Men beweert zonder terughoudendheid: ‘Seher ma theni oud, ghelb ettolba ou l’lhoud,’ vertaling: ‘De toverspreuk (vloek) gedaan door een vrouw, wint het van die van de Islamitische priester of Jood.’"
Ik heb hier niet voor niets de letterlijke tekst onder de link aangeboden. De vertaling van mevrouw Legey klopt volgens mij niet. Ik kom tot de volgende Arabische tekst: سحر ما تحني عود ,غلب ألطلبة و أليهود, vertaling: ‘Toverij die vastpint, wint het van de Islamitische priester of Jood.’
De spreuk werd door de Franse onderzoekster Legey in 1928 vertaald met: “De toverspreuk (vloek) gedaan door een vrouw, wint het van die van een Islamitische priester of een Jood”. Hoe ze aan de vertaling “gedaan door een vrouw” (“fait par une femme”) is gekomen, blijft mij duister. De enige verklaring die ik ervoor kan vinden, is dat zij de werkwoordsvorm van “het vastpinnen” van de toverspreuk (vloek) als vrouwelijk vertaalt, wat in het Arabisch mogelijk is omdat de mannelijke persoonsvorm van het werkwoord anders kan worden verbogen dan de vrouwelijke. Maar het “vastpinnen“ verwijst in eerste instantie naar het opspannen van een weefgestouw (inderdaad een vrouwenbezigheid), in tweede instantie naar het persen van olijven met de “tahuna” (het woord in het arabisch verwijst ook naar dezelfde wortel ‘THN’), wat ook een vrouwenwerkje was, maar ook in derde instantie naar het opspannen van dierenhuiden om leer te maken, zoals o.a. de apostel Paulus deed, volgens Fik Meier. Overigens was volgens Gilles Quispel Paulus werkzaam in de textiel, waar het vastpinnen van een weefgetouw voooraf gaat aan het weven. Dat het om een vrouw zou gaan, daarvoor zou pleiten het gebruik van de “t” in “theni” (تحني;actief onv. teg. tijd), maar dat is hier niet van toepassing, omdat het hier gaat om “gebogen worden” (passief onv. teg. tijd): letterlijk “ toverij die aan een pin wordt opgespannen, etc”. Het passief brengt een bijna niet te missen seksuele associatie met zich mee in samenhang met “′ud/oud”, nl. het veroorzaken van impotentie (het ombuigen van de pin!)? Uit schaamte heeft dr. Legey toen het plaatsvervangende “vrouw” ervan gemaakt? Inderdaad bestaat in Marokko nog steeds in sommige buurten en streken het bijgeloof dat het draaien aan de “tahuna” de vruchtbaarheid van een huwelijk gunstig, maar ook ongunstig kan beïnvloeden (Crapanzano: Tuhami).
Het woord voor “hout” in het Arabisch wijst op een oude oorsprong van de spreuk, omdat het van dezelfde stam is als ons woord voor “hout” uit het Sanskriet. Het betekent ook nu nog “luit” (muziekinstrument gemaakt van hout, met een sterk gekromde snaarhouder) en heeft dan een symbolische bijbetekenis. Ook verraadt het woord “tolba” een oude oorsprong, omdat het nooit in Marokko gangbaar is geweest. Blijkbaar is de herkomst van de spreuk het Midden of Verre Oosten (Afghanistan, Pakistan), omdat daar dit woord nog steeds wel wordt gebruikt. Het op het toneel verschijnen van de Jood wijst ook op een oude oorsprong, omdat de Joodse gemeenschap al heel lang in Marokko woont. Waarschijnlijk hadden de eerste Joden contact met de Phoeniciërs of Kanaänieten. Dat zou erop kunnen wijzen dat de spreuk door de bruggenbouwers van de Middellandse Zee beschaving, de Phoeniciërs, naar Marokko is gebracht. Omdat wij heel erg weinig weten van de Phoeniciërs, hebben we ze uit onze geschiedboeken geschrapt. Daardoor is de invloed van het Midden en Verre Oosten op onze westerse beschaving altijd erg onderbelicht gebleven, lees: Jim Al-Khalili in De bibliotheek van Bagdad en het baanbrekende beroemde boek “Oriëntalism” van Edward Saïd. Maar hierover een andere keer.
Dit “vastpinnen” doet denken aan voodoo. De oorsprong van Voodoo wordt in het algemeen gezocht in het Afrikaanse Dahomey (Ghana, Senegal), het tegenwoordige Benin. En vandaar zou het met de slaven in Suriname, Haïti etc. terecht zijn gekomen. Van veel oudere datum is de Japanse Voodoo, ongeveer 800 na Christus en vroeger bij de Kibune tempel. En aangezien bijna steeds weer blijkt dat de oorsprong van de oudste grappen in Verre Oosten gezocht moet worden, heb ik de site over de Kibune tempel opgenomen, waar precies die toverij besproken wordt waarover we het hier hebben. Zelfs in de beroemde tekenfilms en games met de naam Pokémon heeft de voodooo een plaatsje gekregen: klik op het Pokémon-plaatje hiernaast.
Toverspreuken kunnen met rivaliteit om een man te maken hebben. Vaak gaat het er dan om wie met wie gaat trouwen. Er ontstaat een nieuwe band omgeven door allerlei onzekerheden en angsten, angsten die soms weer teruggaan naar de allereerste levenservaringen, zoals blijkt in de volgende pargraaf.
We gaan een stukje verder in onze analyse van grappen en vervloekingen waarin centraal staat het thema “huilen én lachen”. Het gaat om een Marokkaanse grap, die preciezer zal aangeven waarop deze grappen betrekking hebben. In de Romeinse en Griekse klassieke oudheid bestond het verschijnsel nog wel, maar vooral in West-Europa is het nu niet meer bekend. Vandaar dat ik de verhalen uit Marokko erbij moet halen. Veel van deze grappen refereren aan de kinderjaren:
“Er was eens een mamma-groula (een kannibaal, zoals de heks uit Hans en Grietje). Zij woont in het bos, als een wilde vrouw. Als zij iemand vangt, eet ze hem op. Op een keer weet ze Jeha te pakken te krijgen. Zij mest hem lekker vet gedurende een aantal jaren. Zij geeft hem veel te eten, opdat hij flink vet zal worden, en zij lekker van hem zal kunnen smullen. Als Jeha een beetje gezet is, zegt ze tegen hem: ‘Vanavond ga ik je opeten. Je bent nu vet genoeg, dus je tijd is gekomen. Ik ga de andere mamma-groula′s uitnodigen, om je gezamenlijk op te gaan eten. Als ik terugkom, en je lacht, dan ga ik je opeten. Als ik terugkom, en je huilt, ga ik je ook opeten. …’ Het komt erop neer: wat Jeha ook zal doen, zij zal hem altijd opeten. Jeha begint na te denken: ‘als je lacht, eet ik je op; als je huilt, eet ik je op’. Wat moet hij doen? Tenslotte komt hij op een goed idee. Hij pakt uien, en begint de ui te snijden. Op het moment dat de mamma-groula terugkomt van haar bezoek aan de andere mamma-groula′s, begint hij te lachen. Door de uien moet hij huilen en tegelijkertijd lacht hij. De mamma-groula staat perplex. Zij vraagt hem: Waarom doe je dat? En hoe speel je het voor elkaar? Ongelooflijk! Dan schiet haar te binnen wat ze gezegd heeft. En omdat Jeha niet huilt of lacht, maar allebei tegelijk, schenkt ze hem de vrijheid.”
Uit het Marokkaanse verhaal “Aïsha” in het boek van Daisy Hilse Dwyer, valt op te maken dat “huilen en lachen” met het gedrag van ouders bij het aanstaande huwelijk van hun kinderen te maken heeft:(Klik voor de oorspronkelijk tekst (5) hieronder):
"Een paar maanden later kwam Aïsha′s vader terug van Mekka. En weer benaderde de zoon van de Sultan Aïsha: ‘Je vader zal naar me toe komen huilend en lachend’, zei hij om haar te pesten, want zó doet een vader als hij zijn dochter ten huwelijk geeft. Aïsha stuurde haar vader naar hem toe huilend door het snijden van uien en lachend vanwege de zinloosheid van de tranen."
Ook daarna gaat dit verhaal nog door met cryptische raadsels, zoals vaak in Oosterse grapjes het geval is, maar die ook bij ons bekend zijn uit de verhaaltjes rond Tijl Uilenspiegel: “My father is growing water with water”, wat betekent dat hij de watermeloenen water aan het geven is. “My mother went to wake a soul from a soul”, wat betekent dat haar moeder als vroedvrouw helpt bij een bevalling. In het verhaaltje bij Dwyer komt de uitdrukking “huilen en lachen” voor evenals het vetmesten van een meisje (in een put!).
Dwyer legt de boodschap in het verhaal als volgt uit:(Klik voor de oorspronkelijk tekst (6) hieronder):
"Zoals het verhaal van Aïsha aanduidt, is het meisje van nature verantwoordelijk voor haar maagd-zijn en haar seksuele opwinding moet worden geprikkeld; een jongen is van nature op seks gericht en moet dus sociale verantwoordelijkheid bijgebracht worden.………Het is daarom logisch dat de ouders van een vrijgezel erop uitgaan en de gecompliceerde zoektocht naar een geschikte bruid doen."
De jongeren kunnen het zelf niet door hun geaardheid en moeten dus hierbij door hun ouders geholpen worden. Kortom, de eerste aanzetten tot seksueel gedrag worden gewantrouwd. Uit de verliefdheid kan geen verantwoorde keuze van een geschikte echtgenoot of echtgenote voortkomen. Om een goed huwelijk te sluiten zullen de ouders een levenspartner voor hen uitzoeken. “Huilen en lachen” lijkt vooral te verwijzen naar de eerste huwelijksnacht in landen met een gearrangeerd huwelijk. Het is het bezweren van de verliefdheid. Dit bezweren blijkt uit de symboliek die ook in andere verhalen zoals dat van Dwyer over Aïsha voorkomt. In onze grap is het het kind dat “lacht en huilt” en niet de ouders. Wat kan hier aan de hand zijn?
(“Het tegelijkertijd verliefd zijn op de ene ouder en de andere ouder haten, hoort tot de meest wezenlijke bouwstenen van de psychologische aandriften die we in petto hebben. Die aandriften vormen zich in de kindertijd en zijn later van het grootste belang om de symptomen van neuroses te onderkennen.”, S. Freud).
Op grond van het Oedipus complex zou je kunnen zeggen dat geliefden die (in een huwelijkse staat) met elkaar willen samenleven, allereerst de absolute invloed van hun ouders op hun seksuele aandriften zouden moeten leren beteugelen. In het bovenstaande verhaal wordt de verantwoordelijkheid voor dit leerproces bij de ouders gelegd. Zij zorgen ervoor dat ……“de onmacht der zedelijke roerselen van de mens die zich tegen het kwaad (de seksuele aandriften) verzetten” (S. Freud) ……wordt opgelost door hun bemiddeling bij de partnerkeuze.
In de alternatieve freudiaanse, aanvullende uitleg hieronder van de beide bovenstaande verhaaltjes, speelt de symbolische betekenis van woorden een belangrijke rol. Hoewel van sommige uitdrukkingen, zoals “huilen en lachen” niet meteen de symbolische betekenis duidelijk is, omdat de functie van sommige symbolen bij ons niet meer bestaat, blijkt de betekenis van de meeste symbolen universeel, constant en stabiel. Momenteel kennen we steeds minder symboliek aan woorden toe, maar bijvoorbeeld het symbool voor vruchtbaarheid “koren/graan” is over de hele wereld terug te vinden, en blijft dezelfde betekenis houden tot ze plotseling gewoon als symbool niet meer begrepen wordt. Een merkwaardig verschijnsel dat we in het deel “Interpretatie” bespreken.
Het Oidipous-complex (in de zin van de freudiaanse theorie) komt voor in het Jeha verhaal 109 over de opdracht te moeten “huilen en lachen” om niet te worden opgegeten. Het verhaal begint met een opdracht van een mamma-groula: als Jeha niet huilt en lacht, tegelijkertijd, zal zij bij haar terugkeer Jeha opeten. Nu staat de uitdrukking “huilen en lachen” voor de aankondiging van een huwelijk van een eigen kind. De ouders worden verondersteld te huilen en te lachen, wanneer het kind gaat trouwen. In het verhaal van Dwyer gaat het om de vader die zijn dochter, Aïsha, lijkt te willen uithuwelijken. In het Jeha verhaal 109 gaat het om een kind dat in handen valt van een heks, een mamma-groula (moeder), die kinderen opeet, tenzij hij tegelijkertijd kan “huilen en lachen”: een grappige omkering, niet de ouders, maar het kind “lacht en huilt”. Kennelijk heeft de jongen niet zo′n zin in het huwelijk en wil hij bij zijn moeder blijven, die hem daarom met de dood bedreigt. “Opeten” (Freud, Interpretation: 473) duidt in de freudiaanse zin vaak op de eerste omgang van ouders met hun kinderen. Ouders zeggen nogal eens, terwijl ze hun kinderen knuffelen: “Ik ga je opeten…” en geven dan kusjes over het hele babylijfje. En zeggen verliefde stellen later dit niet weer tegen elkaar (Freud: Interpretation: 472; Wolfman: 28 en 281) om zichzelf op hun gemak te stellen? En “lachen en huilen” de geliefden in het gearrangeerde huwelijk ook vaak niet, omdat ze al hun jeugdvriendjes achter zich laten, en zich neerleggen bij de keuze van de ouders?
De combinatie van beide verhalen wijst erop dat achter de formule “huilen en lachen”/“opeten” de seksuele gemeenschap uit de eerste huwelijksnacht schuil gaat, waarbij de angst voor de rol van de eigen ouders in het tot stand brengen van het huwelijk een rol speelt. Het “vet mesten” dat in beide verhalen voorkomt, moet misschien dan ook niet letterlijk genomen worden, maar symbolisch geïnterpreteerd als angst voor zwangerschap of juist de onvruchtbaarheid.
Een alternatieve, maar ook weer aanvullende interpretatie van de beide verhaaltjes komt uit de Bijbel. In de Bijbel tref je natuurlijk geen Arabisch aan, maar het Hebreeuws heeft grote verwantschap met het Arabisch en het Phoenicisch (Kanaänitisch). Vandaar dat er nogal veel woorden in beide talen voorkomen met dezelfde betekenis.
Bijbel (Oude Testament 18, 12): (het bezweren van de vloek van onvruchtbaarheid?)
"Abraham nu en Sara waren oud en hoogbejaard; het ging Sara niet meer naar de wijze der vrouwen. Dus lachte Sara in zichzelf , denkende: Zal ik wellust hebben, nadat ik vervallen ben, terwijl mijn heer oud is? Toen zeide de Here tot Abraham: Waarom lacht Sara daar en zegt: zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud geworden ben? Zou voor den Here iets te wonderlijk zijn? Ter bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkomen, en Sara zal een zoon hebben. Toen loochende Sara het: Ik heb niet gelachen, want zij was bevreesd; doch Hij zeide: Neen, gij hebt wèl gelachen."
Een generatie later. Het kind is vernoemd naar deze gebeurtenis “Hij die lacht” (Ishaak), en zijn vrouw, Rebekka, “raha bekka = zij die doende is te huilen, of zij die huilen veroorzaakt”, treft hetzelfde lot als Sara van Abraham. Het bezweren van dezelfde onvruchtbaarheidsvloek staat deze keer als volgt in het Oude Testament beschreven: OT 25, 21:
"Nu bad Ishaak den Here voor zijn vrouw (Rebekka) want zij was onvruchtbaar; en de Here liet zich door hem verbidden en zijn vrouw Rebekka werd zwanger….(25)En de eerste kwam tevoorschijn, rossig, geheel als een harige mantel; en men gaf hem de naam Esau. En daarna kwam zijn broer te voorschijn, wiens hand Esau′s hiel vasthield; en men noemde hem Jakob."
In de Bijbel heeft het thema “lachen” volgens Jeanine Drouïn de volgende lading:(Klik voor de oorspronkelijk tekst (4) hieronder):
"In de verhalen over heiligen is “lachen” niet zomaar hilariteit, of een gevoel van geluk of kwaadaardigheid. “Lachen” is een motief uit het Oude Testament, dat het lachen van Sara vermeldt bij de aankondiging van de geboorte van Ishaak, die op zeer oude leeftijd (zij werd niet meer ongesteld!) werd geboren, omdat God zich gunstig gezind betoonde. Er is een woordspel met betrekking tot de naam “Ishaak” in verband met het karakter van deze Bijbelfiguren, want het Hebreeuwse werkwoord “izhak” betekent: lachen, glimlachen, spotten met……"
Het verhaal lijkt te gaan over vruchtbaarheid. De onvruchtbaarheid en de vloeken (in de vorm van “lachen”) die hiermee samenhangen, moeten bezworen worden. Blijkbaar is lachen lang niet altijd goed, beter is het soms niet te lachen. Lachen verstoort de concentratie en leidt de gedachten af. Lachen is oneerbiedig. Het lijkt erop dat Sara God uitlacht……. De oplossing is de zoon naar deze gebeurtenis te vernoemen: Ishaak.
Bijschrift: De praktijk een kind te vernoemen naar de eerste gebeurtenis die zich rond de geboorte voordoet, bestaat ook bij de Sioux-Oglala Indianen in Noord Amerika. Heeft die praktijk vroeger ook in de Joodse gemeenschap bestaan? Er bestaan nog andere overeenkomsten met deze Indianen (in Midden- en Noord Amerika), die een verenhoofdtooi droegen in oorlogstijden net als de Kanaänieten (tijdgenoten van Abraham, Sara en Salomon) volgens de “God” tentoongesteld in het Louvre: Dieu à la plume ( La civilisation phénicienne: 423: zie plaatje hiernaast).
“Lachen en huilen”, “opeten” en “vetmesten” vormen een complex van symbolen. Door het eerste moet de verliefdheid worden beteugeld, daarna wil men seks hebben (eten) om kinderen te krijgen (vetmesten). Dit wordt nog aangevuld met de symboliek van de olijfoliemolen, geplaatst in de schoot van vrouwen, de “tahuna” (zie deel II), voor het hebben van seksuele gemeenschap. Het witte laken dat men toont na consummatie van het huwelijk zou even goed te maken kunnen hebben met de doek, waarmee nog niet gebakken wit brood wordt afgedekt, als met het succesvol gedeelde huwelijksbed.
Een complex van symbolen wijst vaak op het bestaan van nog iets anders. Samenhangend met dit complex bestaan er verschijningen van geesten en heiligen. Het gaat dan in dit geval natuurlijk om heel erg machtige “vrouwen”, die je bescherming kunnen bieden, die je kunnen vastpinnen. Zo’n machtige “vrouw” is Aïsha Qandisha, die ook nu nog steeds haar invloed laat gelden op Marokkaanse mannen: Aïsha eist eeuwige trouw.
(Onderzoek volksverhalen, Willem te Molder, veldwerkverslag, Rabat, 1980)
Aïsha Qandisha wordt een “djinnya”(Marokkaans dialect) of ook wel in standaard Arabisch, een “djinny”, een vrouwelijke geest (verschijning) genoemd. Bij de geboorte krijgt in de Marokkaanse volks-islam iedereen een “djinn”, een beschermgeest (geen engel, maar een geest). In de loop van je leven kunnen er meer geesten (“djinnoen”) in je gaan huizen. Aïsha Qandisha is er daar eentje van, en wel eentje met vergaande eisen: de eeuwige trouw aan haar. Waarop kan zij deze eis funderen?
Aïsha Qandisha beschermt de vruchtbaarheid van vrouwen in het algemeen en voorkomt dat mannen zich verliezen in verliefdheid. Daarmee is zij een geest, die vooral haar invloed laat gelden in landen met gearrangeerde huwelijken. Maar zoals uit de geschiedenis van haar naam valt op te maken zijn ook op haar weer invloeden van kracht geweest.
Volgens de hierboven ingevoegde hyperlink voor Aïsha Qandisha zou zij volgens Ayhano (pseudoniem) verwant zijn aan de Phoenicische godin Ashera (zie voor Ashera ook, Civilisation phénicienne). Ik wil daar wel bij opmerken dat ik geen enkele reden heb dit aan te nemen. Wel lijkt Aïsha Qandisha vroeger ooit eens een echte vruchtbaarheidsgodin te zijn geweest, maar daarvan waren er in die tijd (1000 v. Chr) erg veel. En er is geen enkele echte reden aan te nemen dat ze is voortgekomen uit de verering van Ashéra, volgens mij. Net als bij Ashera speelt de (vijge-)boom in de buurt van een grot een belangrijke rol in de rituelen rond Aïsha′s verering. Stukken kleding worden in de buurt van haar grot in de boom gehangen om een zieke te genezen (Vincent Crapanzano). Maar grotten en bomen spelen bij de verering van bergtoppen in Marokko bijna altijd een rol van betekenis. Deze kenmerken zullen wel voor heel veel Phoenicische godinnen hebben gegolden, en dus ook voor onze Aïsha mocht ze een onbekende vruchtbaarheidsgodin zijn geweest.
Aïsha Qandisha zou de vroedvrouw van de moeder van Adonis, een Phoenicisch-Griekse god, die door een ram aan een boom wordt gespietst, kunnen zijn, als we ervan uitgaan dat Aïsha en Ashera teruggaan op een gemeenschappelijke oorsprong. Volgens de Grieks-Phoenicische mythologie werd Adonis in het huidige Libanon geboren uit de incestueuze liefde van de prinses Myrrha (misschien de Phoenicische oorsprong van het Marokkaans Arabische woord voor “vrouw”: mra?) en haar vader, Ciny-ras (misschien een Grieks-Phoenicisch oorsprong: kunè (Gr.)=vrouw; ras= Ar. voor: hoofd, top; over hoe bijzonder het is dat Griekse en Arabische woorden samen een naam vormen: zie Deel II). Aïsha zou de vroedvrouw zijn, door wie dochter Myrrha werd gezoogd (zoals door Ovidius gezegd) in het gezin van vader, Cinyras. Toen Cinyras ontdekte dat hij met zijn eigen dochter had geslapen wilde hij haar doden, maar de goden veranderden haar in een mirreboom. Na negen maanden baarde de boom een beeldschoon jongetje, Adonis.
Haar voornaam “Aïsha” betekent in het Arabisch “levend”. Vandaar dat Aïsha geassocieerd wordt met levenskracht en de voornaam is van heel veel meisjes. In het Phoenicisch betekent Adonis “heer van het leven”, “adon” en “isha” (=“Aïsha”), en lijkt de naam te verwijzen naar de levensboom, een beeld dat met name door de Phoeniciërs werd gebezigd (Civ. Phén.). Als het om de Adonis gaat die na zijn dood, naar de aarde wordt teruggehaald, zoals menig Lentegod (bijv. Perséphoné) dat ook al deed, dan lijkt dit op het verschijnsel dat we in het stuk over Humor en de Dood hebben beschreven: de hergeboorte. Dit kan de verklaring zijn waarom Aïsha Qandisha net zo hardnekkig als de dood een man opeist: het kan niet anders dan dat zij hem als een deel van hem persoonlijk meeneemt naar het dodenrijk en ook weer samen met hem uit de dood zal opstaan. Alléén zij vergezelt hem daarnaartoe, niemand anders is daartoe gemachtigd. Vergelijk de mythe van Orpheus en Euridice, waarvan men een Indische en/of Japanse oorsprong veronderstelt. Kortom, we hebben te maken met reïncarnatie, of de wil/wens te worden herboren.
Het tweede deel van de naam “qandisha“ kan herleid worden tot het Arabische “qdsh = قدش” wat “vereren” betekent, waarbij de “n” onverklaarbaar blijft. Je kunt de naam dan vertalen met de Heilige Aïsha. Een andere filosofisch zeker zo leuke uitleg is dat Aïsha Qandisha ontleed zou kunnen worden in Aïsha- kan-d- ïsha: Leven komt van leven, een beetje vlot vertaald! In een voltooide vorm (kanet=was/is) wijst dit weer op een geheiligde staat van het leven: een Boeddha onder de vrouwen. Of zoals de Soefi′s zeggen: leven is leven. Waarschijnlijker is dat “qandisha” van een oud Arabisch woord voor kandijsuiker (قند) afstamt, omdat een van de meest gangbare cadeaus om haar gunstig te stemmen een groot conisch suikerbrood is. De vertaling van Aïsha Qandisha zou dan worden: De suiker-witte , als glazuur doorzichtige, Aïsha . Een beetje griezelig wel zo′n doorzichtige vrouw. Maar de “sha” in de naam blijft dan nog onverklaarbaar!
Er is een ander aspect van belang: zij kan een dwingende eis aan de man opleggen. Het dwingende zou kunnen teruggaan op een associatie met het Perzische “Asha” wat teruggaat op de wetten opgeschreven op conische zuilen, zoals die van Hammourabi. Ashera werd namelijk vereerd in de vorm van een conisch zuiltje, een suikerbrood waarop men een spreuk, een vloek, een gebod, of een wet schreef (Civ. Phén.). Als dat zo is, dan zou Aïsha′s macht over de man teruggaan op die geschreven vloeken, die als geboden zich voor altijd hechtten aan de man waarover ze werden uitgesproken. Hoewel er geen rechtstreeks verband met Ashéra kan worden gelegd, is er wel veel bijkomstig bewijsmateriaal dat in haar richting wijst. Maar ook Euridice, die door Orpheus uit het dodenrijk zou worden teruggehaald, zou aanspraak kunnen maken op overeenkomsten met Ashéra, in de zin dat de vertaling van haar naam oplevert: “zij waarvan de rechtvaardigheid wordt verbreid”. Kortom, zij claimt een recht op de man en verplicht hem hiermee haar uit het dodenrijk terug te halen. Dit suggereert dat de verhalen uit een tijd stammen dat men de dood nog niet als een eindpunt van het leven zag. Dat kwam pas echt in het individuele tijdperk dat volgde op het leven in gemeenschappen.
De antropoloog en psychiater Vincent Crapanzano heeft ongeveer hetzelfde verhaal over Aïsha Qandisha opgeschreven, als waarvan ik er enkele op de cassette heb opgenomen in 1980 tijdens mijn veldwerk in Marokko. De mystieke moslim broederschap The Hamadsha is aan Ali (zie: Fatimiden) gewijd, en wordt geassisteerd door Aïsha Qandisha. Crapanzano en ik zaten toevallig in dezelfde volkswijk van Meknes genaamd “Sidi Baba”. De verhalen kreeg ik echter in Rabat te horen. Het verhaal gaat ongeveer als volgt. Het is meestal schemerdonker (de tijd tussen 4 en 6 uur), een man passeert een geheimzinnige plek – een bron, een riviertje of een grot. Plotseling ziet hij een prachtige vrouw voor zich, meestal in het wit gekleed. De man kan z′n ogen niet van haar afhouden (soms lijkt ze op een mooi meisje met ontblote borsten, soms op een oude vrouw), zij wenkt hem haar te volgen en hij moet haar volgen. Ook al herkent hij haar aan een gespleten bokkenpoot (eig. een poot van een geit, koe of kameel), toch vrijen ze met elkaar. Soms ziet een man de bokkenpoot niet, omdat die onder haar lange witte jurk verborgen blijft. Na de seks kan de man geen relatie meer met een andere vrouw hebben. De band met Aïsha is onvoorwaardelijk. In veel gevallen betekent dit dat de man niet meer kan trouwen. Hij blijft voor zijn hele leven alleen. Als de man probeert onder haar invloed vandaan te komen, kunnen de gevolgen daarvan desastreus zijn. Het is voorgekomen, volgens mijn informanten, dat de man doodging, wegkwijnde. Of hij wordt gek. Een oom van een van mijn informanten zat nu al jaren in een grot bij de zee en sprak niet meer met mensen. Anderen waren direct na een ontmoeting met Aïsha Qandisha gestorven.
Er zijn wel manieren om zich aan haar macht te onttrekken, als je maar vlug genoeg handelt. In de stad kun je zo gauw je haar ziet, een mes (in Marokko is het verboden welk wapen dan ook te dragen, ook geen messen!) op de grond gooien. Als je aan tafel zit, kun je je tafelmes op de grond gooien. Op het platteland steek je het mes in de grond. Zo gauw je dit doet, verdwijnt Aïsha Qandisha. Met andere woorden door haar hetzelfde aan te doen wat ze jou aandoet, door haar vast te pinnen, kun je haar kwijt raken. Gemakkelijker is het om met je sleutels (ook een soort pin) te rinkelen; meestal is dat al genoeg om haar van het lijf te houden. Volgens de informatie van een meisje zou een beetje zout strooien al voldoende zijn, wat door de jongen die hierbij aanwezig was ernstig in twijfel werd getrokken.
Voor meisjes is Aïsha Qandisha minder bedreigend. Als ze bij een meisje op bezoek komt en het meisje ontvangt haar vriendelijk, dan kan zij op een gezellig avondje rekenen samen met Aïsha Qandisha. Zij wil dan spelen en vrolijk zijn. Als het meisje haar weigert, kunnen de gevolgen voor haar echter even fataal zijn als voor de jongen. Bij de als psychiater n Frankrijk opgeleide schrijver Boughali treffen we een tiental voorbeelden aan van vrouwen uit de prostitutie. Zij hebben zich een bruidschat verworven en hebben een man naar eigen keuze naderhand getrouwd. Na verloop van tijd zijn ze niet meer in staat om met hun echtgenoot sex te hebben en slaan op de vlucht. Hun tocht gaat langs verschillende heiligdommen, waar ze genezing zoeken maar niet vinden. Boughali merkt hierover op dat het ook niet de bedoeling is genezing te vinden, maar weg te zijn uit een deprimerende wereld waarin zij geen plaats meer lijken te hebben. Hun zwerftocht lijkt op een claim van Aischa Qandisha, omdat hun in de heiligdommen een aangenaam en veilig verblijf wacht. Waarschijnlijk is het huwelijk kinderloos, maar dat wordt er niet bij verteld.
Aisha is hier een verleidster in optima forma. In feite beschermt ze trouw en standvastige liefde en bestraft ze verliefdheid en liefde op het eerste gezicht. Het gaat hierbij om een aspect van de liefde, dat wordt afgewezen (vervloekt). En door een grappige avond te delen met een meisje, lijkt zij juist haar angst te willen wegnemen. Zij beschermt het leven, de hergeboorte en het baren van leven, wat alleen in goed gecontroleerde omstandigheden mag plaats vinden.
“Ach Oenothea”, antwoordde Proselenos, “de jongeman die je hier ziet is onder een kwalijk gesternte geboren. Hij kan noch bij een jongen noch bij een meisje zijn zaakje kwijt. Je hebt nog nooit zo′n zielig mens gezien: in plaats van een behoorlijk orgaan, heeft hij een stukje zeemleer.” Op deze woorden ging Oenothea tussen ons in zitten en schudde langdurig het hoofd. “Ik ben de enige”, zei ze, ”die die ziekte weet te genezen.”
Offieel betekent Oenothea zoiets als ‘Godin van de wijn’, maar in dit verband is een andere uitleg meer op z′n plaats: Godin van de Ezel! De “ezel” staat in de oud-klassieke cultuur voor mateloze sexuele potentie, net zoals dit ook nog steeds in het Marokkaanse spraakgebruik, vooral onder vrouwen, het geval is (zie Deel II: Dwyer, Images and Self-images,pag. 145). De heks Oenothea is niet zomaar een priesteres, maar de priesteres van een Sex-Godin. En net als bij Aïsha Qandisha kan die zich voordoen als een verleidelijke jonge vrouw (die je niet kunt weigeren), maar ook als een oude vervallen vrouw (die je alleen maar kan afstoten). In de slotscène van zijn film heeft Frederico Fellini voor de vertolking van Oenothea weliswaar gekozen voor een oudere vrouw, maar dan wel zeer mollig, gebruind en gevuld. Iets ambivalents er tussenin kortom, en dat zou weleens meer over Fellini kunnen zeggen dan over Satyricon. Fellini laat ook achterwege dat in de fragmenten die we kennen van Satyricon, er op het laatst sprake is van dreiging met kannibalisme. Net als onze Mamma Groula uit grap 109 over het “lachen en huilen” -dilemma, dreigt Oenothea de hoofdpersoon van Satyricon in een potje te gaan gaar koken en er eens lekker van te gaan smullen. Tenzij hij lachend en huilend weet te presteren, wat onmogelijk is.
Het naspelen van het Hiëros Gamos (het heilige huwelijk) zou misshien kunnen hebben geleid tot allerlei festivals zoals het carnaval. Oorspronkelijk zouden bij deze Dionysische feesten (Bacchanalen) in dierenhuiden geklede mensen de seksuele gemeenschap (na-)doen. In de Romeinse tijd staat het plaatsje Atella niet alleen bekend om zijn toneelspel, maar ook als de plaats voor het bijwonen van pornografische scènes, lifeopvoeringen. Ook op de Balkan werden soortgelijke “toneelstukjes” met als dieren verklede mensen opgevoerd.
Aïsha Qandisha moet een heel erg oude en wijdverspreide oorsprong hebben. Het zou zelfs kunnen zijn dat zij haar sporen heeft achtergelaten in Limburg. Als de oorsprong van Aïsha Phoenicisch is, dan zouden zij nog vóór de Romeinen ooit eens naar Maastricht hebben kunnen afzakken, en zou zij door hen naar deze streken zijn gebracht. Rond het jaar nul was de waterstand hoog, dus was de Maas tot aan Maastricht bevaarbaar vanuit het zuiden!?
Als we op dezelfde manier redeneren als hierboven over het verband tussen Aïsha Qandisha en Ashera, dan zou je zelfs een verschijnsel rond de Mariaverering in Limburg, zoals in Berg Carmel, in verband kunnen brengen met Aïsha Qandisha. Onze gedachtenvlucht voortzettend zou je je fantasie los kunnen laten op de plaatsaanduiding “berg-carmel”. Een berg blijft natuurlijk een berg, maar in Limburg is het de aanduiding voor een heuveltje. In het Midden Oosten gaat het echt om een berg, die in de godsdienstgeschiedenis van groot belang is geweest: de berg Karmel. De katholieke kloosterorde der Karmelieten zou zijn naam aan deze berg hebben ontleend. “Carmel” is een vreemd woord, zonder resonanties met het Latijn. Wel zou je er Arabisch in kunnen herkennen: “carm” is “karim” (= geëerd) en “el” de naam van de belangrijkste Phoenicische godheid. Het duo “berg” en “el” was in de oudheid een vaste combinatie (zie hoofdtekst Deel III). En de plaats Berg Carmel zou dus in zijn naam de vroege aanwezigheid van Phoeniciërs in Limburg kunnen verraden. Daarnaast bestaat er de associatie met “karamel” dat etymologisch samenhangt met de fabricage van rietsuiker (zie Groot Etymologisch woordenboek). In de vorm van een conisch suikerbrood als een grote kaars was het een van de offers die aan de godin Astarte of Ashera werden gebracht.
In Limburg bestaan eigenlijk twee fenomenen die aan Aïsha doen denken: de verering van Maria als Stella Maris en de Bokkerijders. Als Aïsha en Ashera dezelfde oorsprong hebben, dan zou Aïsha haar krachten kunnen ontlenen aan het belang van de Avond- en Morgenster, Venus. De Stella Maris (Sterre der Zee) in Maastricht gaat op dit belang van Venus terug. Venus was van belang voor schepen voor het vertrek ’s ochtends en het aanmeren ’s avonds (Vergilius, Aeneas). Later is Venus omgedoopt tot Maria. Aangezien de Maas afwisselend bevaarbaar was en niet bevaarbaar, en er vóór Christus een periode is geweest, waarin de Maas goed bevaarbaar was, is het mogelijk dat de Phoeniciërs de Maas tot voorbij Maastricht zijn afgezakt. Bij Roermond zou dan oorspronkelijk een heiligdom voor Ashéra hebben moeten staan op de plek ongeveer van de kerk, waarin momenteel deze Mariaverering plaats vindt.
Ook het uniek Limburgse fenomeen “De Bokkenrijders” zou voor Aïsha’s aanwezigheid in deze contreien een aanwijzing kunnen zijn. Een van Aïsha Qandisha′s kenmerken was haar bokkenpoot. Een combinatie van de Mariaverering en de verhalen rond De Bokkerijders gaat als volgt:
Evenals de kapel van Schilberg en de Rosakapel te Sittard bleek de Leenhofkapel een geliefd verzamelpunt te zijn - althans in de volksverhalen - voor de zogenoemde bokkenrijders. Twee broers die zich aangesloten hadden bij de bokkenrijders gingen ′s nachts naar de kapel om hun eed te vernieuwen. Een ‘witte dame’ die rond de kapel zweefde, gaf hen de raad een goede eed af te leggen in plaats van de bokkenrijderseed. De broers bekeerden zich. ′s Anderendaags werden de overige bokkenrijders door justitie opgepakt
De “bokkenpoten” zoals die van Aïsha Qandisha zouden erop wijzen dat de Duivel zich van iemand had meester gemaakt. De bokkenrijders eed is dan ook niets anders dan het contract dat Faust sloot met de meester der zwarte kunsten. Aïsha Qandisha zou blijkbaar beide kunnen zijn: een duivelin en een heilige maagd.