Spring hier naar de De originele tekst..

Titus Maccius Plautus, meestal ‎kortweg Plautus genoemd, schreef komediestukken, die in veel ‎opzichten kluchten waren. Hij was geboren in het noorden van Italië ‎‎(251 v. Chr), maar verbleef tijdens zijn leven voornamelijk in Rome. Hij ‎stierf in 184 vChr. Zijn stukken werden tot ver in de Middeleeuwen ‎opgevoerd. Net als zijn beroemde Griekse voorganger Aristofanes (200 ‎jaar eerder), maakte hij veel gebruik van het werk van andere (Griekse) ‎schrijvers en van al bestaande volkse grappen en grollen. Het grote ‎verschil is dat Plautus een hoofdlijn uitzette, waaromheen met muziek, ‎dans en voordracht veel improvisatiemogelijkheden ( met een vertaling van de Livius tekst op het eind van Deel 3) waren. Bewaard is ‎de hoofdtekst, de improvisaties zijn alle verloren gegaan. Plautus gaat ‎een stuk verder in het meegeven van een psychologisch karakter aan ‎zijn hoofdrolspelers. Ook hierdoor werd improvisatie mogelijk. Door ‎deze kenmerken geven zijn toneelstukken een goede indruk hoe ‎Romeinen met elkaar praatten en met elkaar omgingen. Net als latere ‎schrijvers schroomde hij niet om iemand die plat Latijn sprak ook plat ‎Latijn op het toneel te laten spreken. Hij ging daarbij zover dat als ‎iemand Fenicisch sprak, hij dit Fenicisch in Latijns schrift in de tekst ‎opnam. Waar de Romeinse overeenkomsten met Japanse toneelopvoeringen vandaan komen, blijft voor mij een raadsel. Later in de maand zullen we aan de Fenicische tekst uitgebreider aandacht ‎besteden. Misschien komt er dan een opvallende overeenkomst op de proppen?

         

Het fragment van vandaag is bedoeld als een soort inleiding op ‎Plautus, omdat het een van de thema′s die steevast bij hem ‎voorkomen behandelt. Het stuk gaat over twee broers die met twee ‎zusjes getrouwd zijn. De mannen zijn bij Plautus vaak van huis (in ‎militaire dienst of op handelsreis) en de vrouwen blijven achter. In dit ‎geval gaan de broers erop uit om handel te drijven. Ze zijn al bijna drie ‎jaar weg en de duur van hun afwezigheid maakt dat de vader van de ‎beide meisjes ze opnieuw wil uithuwelijken met andere mannen (een ‎goeie partij). In het Romeinse recht is dat mogelijk. De vrouwen ‎hebben namelijk in die drie jaar hun eigen bruidsschat opgemaakt en ‎daar staat nog niets tegenover van de kant van de mannen. Maar de ‎dochters zijn zoals bijna altijd het geval is bij Plautus deugdzame ‎vrouwen. Zij zijn hun mannen trouw en blijven op hun thuiskomst ‎wachten. Hun geduld wordt ten langen leste beloond met de rijke ‎thuiskomst van de mannen.‎

         

In het Latijn heet het toneelstuk “Stichus”. Dat is de naam van een ‎slaaf die op het eind van het stuk een klein rolletje speelt. Een veel ‎grotere rol speelt Gelásimus, de parasiet. Ons klinkt de naam ‎‎“parasiet” als een scheldwoord in de oren. In de tijd van Plautus ‎betekende het dat iemand een vrij beroep had zoals dat van ‎toneelspeler of schrijver. De aanduiding parasiet lijkt daarin op wat de ‎Grieken een “idioot” noemden. Zowel de idioot als de parasiet, als ze in ‎de artiestenwereld hun brood verdienden, begaven zich voornamelijk ‎op het terrein van de klucht, de straatmuziek (waaronder ‎dodenmarsen) of het moppentappen. Ze hadden hun namen te ‎danken aan het feit dat er voor hen betaald werd door de staat als ze ‎een officieel optreden hadden. Maar ze werden ook betaald door ‎mecenassen bij wie ze aan tafel konden mee-eten om de boel op te vrolijken, zoals in “De vrolijke ‎Thuiskomst” (waaruit het fragment van vandaag komt) bedongen wordt. Toneelspelers waren vrij van militaire ‎dienst, maar gingen wel mee op veldtochten om de manschappen te ‎vermaken. Het is dus niet verwonderlijk dat kluchten zo vaak ‎inspeelden op het leven onder de wapenen. Dat de scheiding van ‎vrouw, familie en kinderen bij Plautus steevast een rol speelt, ligt dus ‎voor de hand. Wat niet voor de hand ligt, is dat er bijna altijd sprake is ‎van broers uit de ene familie die trouwen met zussen uit een andere ‎familie. Daar heb ik geen duidelijke verklaring voor. Wél speelt de identiteitskwestie (“Wie is wie?”) bij Plautus een grote rol. In het stuk met veel Fenicische tekst is iemand (“een kleine Puniër”) op zoek naar twee gestolen meisjes uit familie-eermotieven, terwijl hij eigenlijk niet goed weet hoe de meisjes er ondertussen uitzien. Hierover later.

         

De originele tekst.

Uit: Perseus.

Plautus: De vrolijke thuiskomst (Stichus): reg 69-74 en 88-141).

  1. Pan=Panegyris(dochter), in de Engelse vertaling Philumena genoemd;
  2. Soror=Sor=Pamphila (dochter);
  3. A=Ant=Antipho (vader).