Aristophanes en al bestaande grappen.

Inleiding

In De Vogels van Aristophanes komen verwijzingen voor naar andere ons nu nog bekende schrijvers. Daarvan zal ik er hieronder een paar noemen. Van belang is dat het waarschijnlijk is dat hij zich ook beroept op schrijvers of orale tradities die wij niet kennen. Volgens Aristoles in de Poëtica: "……zo heeft hij (= de eerste schrijver van komedies) ook als eerste de specifieke vorm komedie laten zien doordat hij beschimping (spotten) verving door humor en deze op dramatische wijze uitbeelde." Hieruit mag worden afgeleid dat er grappen in de komedies van Aristofanes kunnen zijn opgenomen die al eerder bekend waren bij zijn publiek. Ik denk te weten welke grappen dat waren.

De bekende schrijvers zijn o.a. Aesopus (reg. 471 en 651), bekend van de dierfabels, de tragedieschrijvers Euripides, Sophocles, Aeschylus (alle drie genoemd nav. o.a. reg. 275-276), en filosofen als Socrates en Plato. Met deze filosofen had Aristophanes niet zoveel op: in reg. 1554 schildert hij Socrates af als een soort Rattenvanger van Hamelen. De ratten zijn dan de Atheense jongeren die blijkbaar met Socrates wegliepen (evenals, waarschijnlijk andere jongeren, met Sparta wegliepen!). Volgens Rogers (pag. xix) zijn er vooral overeenkomsten tussen Euripides en Aristophanes. Sophocles en Aeschylus worden door hem op de hak genomen.

De onbekende traditie is naar mijn idee de stroom van mondelinge, maar soms ook schriftelijke ‎grappen. Aristophanes refereert aan deze grappen. Helaas, heeft hij, tenminste niet in De Vogels, ‎een integraal volledig grappig verhaaltje in zijn dialogen opgenomen. Waarschijnlijk heeft het toneelstuk een spoor van (nieuwe?) grappen achtergelaten. Hoe een van deze sporen in het Oerwoud van Suriname is terechtgekomen bij de Indianen, is mij een raadsel. De thema′s zijn van die ‎orde dat je moet concluderen dat aan sommige suggesties een verhaal ten grondslag ligt dat het ‎publiek kende, maar wij niet meer. Op het eind van dit stuk zal ik deze thema’s nog eens kort ‎benoemen‎.

De voortekenen: algemene achtergrond

Ik begin met een referentie in De Vogels naar de dierenfabel van Aesopus: de kuifleeuwerik en de Feniks. ‎Volgens Bongenaar in zijn commentaar op De Vogels van Aristophanes (pag 13), refereert ‎Aristophanes in regel 471 aan een fabel van Aesopus. Een van de hoofdrolspelers, Pisthetairos, zegt hier:(Klik voor de oorspronkelijk tekst (1) hieronder)‎
" Dat komt omdat jullie (vogels) onwetend en niet goed bij de les zijn. Jullie hebben nooit van Aesopus gehoord. Anders had je gehoord van de kuifleeuwerik, die vóór alle schepselen is geboren, zelfs vóór de aarde bestond. Haar vader stierf, maar de aarde bestond nog niet.(Dus waar kon hij begraven worden?) Hij bleef 5 dagen onbegraven, totdat de vogel in haar tweestrijd besloot tot een geschiktere plaats: de vogel begroef hem in haar eigen hoofd, in haar kuif!‎"

En Bongenaar merkt hierover op dat dit verhaal een vervorming is van het bekende Phoenix ‎‎(Feniks) verhaal (Historiën, II,73). De fabel van de kuifleeuwerik kent men niet meer, maar Aesopus schijnt haar als ‎illustratie van het gezegde ‘liefde is vindingrijk’ te hebben opgevat. In een noot bij regel 471 wordt ‎door Rogers (Birds of Aristophanes, pag 59) gezegd dat de fabel bij ons voornamelijk via ‎Aristophanes bekend is, en dat men denkt dat het verhaal op een Indische variant teruggaat, ‎waarin het om een Hop en niet om een kuifleeuwerik gaat. Kortom alles wijst erop dat ‎Aristophanes hier met een knipoog naar een “grappig” verhaal verwijst: hij neemt eigenlijk het Feniks verhaal ‎op de hak.‎

Een andere toespeling (regel 651) op een fabel van Aesopus die wél bij ons bekend is (Fabulae ‎Aesopicae, nr 5: The Aegle and the Fox)‎, is de fabel over de Arend en de Vos. Ook hiervan is de oorsprong waarschijnlijk ‎Indisch, in de Boeddhistische traditie van de Panschatantra. Deze traditie zullen we nog vaker ‎tegenkomen, namelijk bij een andere humoristische bron: “De zeven wijze mannen van Rome”. De ‎fabel van Aesopus gaat als volgt: De arend en de vos hadden afgesproken met elkaar te gaan ‎samenwonen en elkaar geen kwaad te doen. De arend had z’n nest boven in de boom en de vos ‎zijn hol onder aan de voet van de boom in de grond. Eens sleepte de arend de jongen van de vos ‎uit haar hol, bracht ze naar zijn nest en at ze op. Doordat de vos niet vliegen of klimmen kon, kon hij ‎zijn jongen niet redden. De vos beklaagde zich bij de goden, en zie op zekere dag zat er een ‎gloeiend kooltje in het offervlees van de goden dat de arend had gestolen om het in z’n nest op te ‎eten. Het nest vloog in brand (net zoals dat van de Feniks), de jongen van de arend vielen op de ‎grond voor het hol van de vos die ze oppeuzelde. Ook in deze fabel net als in De Vogels de strijd tussen de lucht- en ‎grondwezens. Misschien is de achtergrond een ‎cultureel conflict tussen de Grieken die hun doden in een graf begroeven, en de Phoeniciërs die ‎hun doden verbrandden? In een stuk over Humor en de Dood zet ik uiteen dat in veel ‎humoristische verhaaltjes de Dood een woordje meespreekt.

‎ De meeste referenties in het toneelstuk staan in het begin om de toeschouwers aan de lach te ‎brengen. Ze wisten blijkbaar precies waar iets opsloeg, ook al werd het niet helemaal in de volle ‎breedte uitgemeten. In regel 28 treffen we bij Aristophanes het volgende ons nu onbekende ‎spreekwoord aan: “Loop naar de raven!”, wat vrij vertaald zoiets betekent als: “Loop naar de ‎duivel”. Blijkbaar zijn de beide hoofdrolspelers bang dat hun avontuur op zoek naar het paradijs ‎erop uit zal lopen dat ze in de hel terecht komen! Want de “raaf” werd ook in de oudheid al ‎geassocieerd met de Onderwereld, waar hij zich in de omgeving van het Lacus Avernus (Aeneas 6, ‎‎118-263; ook indirect als duiven of als Apollo) zou ophouden (Anonymus, The Birds, bij regel 471 en ‎regel 1553). Weliswaar had de raaf 108 levens (welke wiskunde schuilt achter dit aantal: ‎Babylonische? Of het Egyptische stelsel van Thoth met als Babylonische basis de 12?). Maar als de raaf daar aan de ‎oevers van de Styx, de rivier naar de Onderwereld toeft, dan zal hij toch weleens in de gelegenheid ‎zijn geweest om zeep te roven van wasvrouwen die vroeger kleding en lakens wasten aan de oever van de rivier. Dit verhaal klinkt later door in de Aeneas van Vergilius (Aeneas, ‎‎6, 739 ,vertaling: Piet Schrijvers): (Klik voor de oorspronkelijk tekst (2) hieronder)‎
" Zij worden daarom gestraft en boeten voor hun vergrijpen uit het verleden. Sommige zielen hangen wijduit in winden te wapperen, bij anderen worden in snelstromend water vuile vlekken verwijderd of weggebrand met een vuurstraal….. met het doel hergeboorte‎.‎"

Ik kan er nog bij vertellen dat er 1000 wasbeurten ‎waren. De mens was op het eind van zijn cyclus een schim van zichzelf. Dat is nu eenmaal het ‎resultaat van te veel en te hardhandig wassen en schrobben op de rivieroever van de Styx.‎

Ook de ezel kan een teken aan de wand zijn. Net zoals de vogels als voortekenen werden gelezen, ‎zó zou de ezel deze rol ook kunnen hebben (De Vogels, regel 719):(Klik voor de oorspronkelijk tekst (2) hieronder)‎
"Als je praat over voortekenen, dan heb je het eigenlijk altijd over “vogels”: het gerucht gaat als een vogel, niezen doe je als een vogel, een ontmoeting vliegt voorbij, het woord is bij de vogel, een gymleraar ziet eruit als een vogel, kortom een ezel is een vogel!"

Volgens Bongenaar (pag. 21) zou de ezel deze ‎kwaliteit te danken hebben aan zijn nukken. Maar er zijn andere interpretaties (Roger, noot n.a.v. regel 721):
N.a.v. regel 721 vertelt de scholiast van Aristophanes ( iemand die aantekeningen ‎in de kantlijn heeft gemaakt ) over een waarzegger die gevraagd is zijn mening over een zieke te geven. Precies op ‎dat moment zakte voor het huis van de zieke een ezel door z’n poten, viel op de grond neer, en ‎stond daarna weer op. In het Grieks is er een woordspel mogelijk tussen “oson”, οσον, (ezel) en “noson”, νοσον, ‎‎(ziekte). Vandaar dat toen een voorbijganger zei:‘Kijk (blepe) hoe de ezel (oson) opstaat! ‎‎(anestei)”, de waarzegger daarop zei: “Ook de zieke (noson) zal weer van zijn ziekbed opstaan!’ En dat ‎deed hij ook. En aan zo’n samenloop van gebeurtenissen werd door de aanwezige Grieken geloof ‎gehecht”.

In de filosofie heet dit, na Bergson, ‎intentionaliteit (fenomenologie). Volgens de Antropologie kan de betrekking tussen object en subject zoals de ‎intentionaliteit die veronderstelt, gemakkelijk neigen tot bijgeloof. Bergon daarover: “Religie in zijn meest primitieve vorm is een vorm van ‎bijgeloof. Aan de natuur worden bijvoorbeeld intentionele handelingen toegeschreven in plaats van ‎louter causale, waardoor de natuur ook een zekere zin krijgt en op z’n minst niet als louter ‎onverschillig overkomt”.

De pot, mantel en de bijenkorf: in het bijzonder.

Bij Aristophanes is het vooral deze bijgelovige houding die aanleiding geeft tot spot. Natuurlijk zit ‎het al in de vogelwichelarij, maar zoals nu blijkt ook in het duiden van het weerspannige gedrag ‎van de ezel. Aristophanes bekritiseerde Alcibiades voor het jeugdige vandalisme waarbij godenbeelden werden bekliederd en beschadigd. Ik maak daaruit op dat Aristophanes niet zozeer het echte geloof, maar vooral de priesters of waarzeggers op de hak neemt. Het gaat om het bespotten van wat zich beter wil voordoen dan het in wezen is. Dit ‎komt in De Vogels van Aristophanes voor in de volgende vier voorbeelden: de pot, de mantel, de ‎bijenkorf (= doodskist) en de bijziendheid.

Grappen rond een pot kennen we al van Plautus, Bredero en Molière. Bij Aristophanes ‎komt de pot al voor als stoofpot, die een van de hoofdrolspelers steeds met zich meedraagt als een ‎appeltje voor de dorst. De pot wordt beschermd alsof het een schat is, zoals bij Plautus, Bredero en ‎Molière(Aristophanes, De Vogels, regel 365): (Klik voor de oorspronkelijk tekst (3) hieronder)‎
"‎Koor:‎Voorwaarts, voorwaarts, sla toe met je snavels. Nu niet meer treuzelen: scheur ze aan stukken, pluk ze kaal, sla toe en vil ze, maar boven alles: sla de ‎stoofpot kapot.‎"

Daarna kun je in de stoofpot niet meer koken en is er geen mogelijkheid om te overleven voor de ‎hoofdrolspelers. De vogels kondigen overigens allemaal handelingen aan, waarmee mensen van ‎een vogel een lekker stoofpotje maken: in stukken scheuren, plukken en villen. Volgens het ‎commentaar van een anonieme bron (Anonymus, The Birds, bij regel 359) zou de scène ‎begrijpelijk worden, doordat de hoofdrolspelers de uil aan hun kant weten te krijgen door potten ‎om zich te beschermen tegen de aanval van de vogels te gebruiken. De uil zou als goede inwoner ‎van Athene hen dan niet aanvallen, omdat de potten de uil zouden herinneren aan het Feest van ‎de Potten dat alleen in Athene (de stad van de Uil) wordt gevierd. Tijdens het Feest van de Potten ‎werden allerlei groentes gestoofd en voor de doden geofferd aan Bacchus en Athene. Op de ‎achtergrond lijkt de discussie vegetariër of vleeseter te spelen.‎

In Athene was de wijk van de pottenbakkers naast het kerkhof gelegen waar alle beroemde ‎Atheners lagen begraven (Bongenaar, pag 12, bij regel 395). Bongenaar suggereert dat de ‎hoofdrolspeler een gebaar naar de pot maakt om te suggereren dat zich in de pot als in een urn de ‎as van een “beroemde” overledene bevond (een gestoofde vogel? Volgens de oud Egyptische opvatting verliet het leven een overledene in de gedaante van een vogel?). Dat moest de ‎vogels ontzag inboezemen. Je zou kunnen zeggen dat hier een associatie tussen overledenen en ‎vogels wordt geïmpliceerd.

In regel 358 is ineens sprake van meer potten (gutroon), terwijl van het begin af aan het duidelijk is ‎dat de hoofdrolspelers maar een pot (gutra, χυτρα) hebben. Het Griekse woord voor pot “gutra” is ‎waarschijnlijk arabisch/phoenicisch voor “qudra”, in het Arabisch ook ‎direct geassocieerd met “macht”. Zou dit meervoud geleid kunnen hebben tot het ontstaan van de ‎vele grappen in Klein Azië rond een pot die zichzelf vermenigvuldigt (Nasreddin en Jeha grappen)? ‎Of bestonden deze grappen al en weet Aristophanes met een enkele ““verspreking” mensen attent ‎te maken op deze grappen?

Volgens Rogers (noot 357 op pag 44) zou de pot een stoof (vuurtest) kunnen zijn om je voeten te ‎warmen. Vandaar de angst van de uil, die als nachtdier bang is voor lichtgevende dingen zoals ‎vuurkooltjes. Een Marokkaanse grap (Abdel-Massih, pag 15) gaat over een jongen, die erop uit‎gestuurd wordt om een “gudra” te gaan kopen. En ook in deze grap de vermenigvuldiging, zodat de ‎hoofdpersoon niet meer weet hoe hij al die potten mee naar huis kan nemen. Daarop bedenkt hij ‎dat, als hij er een gat in maakt en daardoor een touw rijgt, hij ze wel mee naar huis kan dragen. ‎Thuis gekomen blijken de potten onbruikbaar voor wat ze waren bedoeld. Een kapotte pot kan nog ‎wel ergens toe dienen, nl. om er kooltjes in te doen, kortom om je voeten ‎warm te houden. Maar de grap gaat door: een volgende keer wordt hij erop uitgestuurd om ‎naalden te halen. In een pot met gaten zou je ook nog wol kunnen doen om draden te spinnen voor kleding. En omdat zijn moeder de vorige keer niet blij was met de kapotte potten en hem ‎gezegd heeft om een drager te vragen de koopwaar thuis te bezorgen, als hij die niet alleen kan ‎dragen, vraagt hij deze keer een drager hem te helpen de naalden naar huis te brengen …….

De grappen over de mantel en kleding zijn we al tegengekomen in in het deel over Recht. Bij Aristophanes gaat het ‎om de struikrover Orestes, die bij het naderen van de winter je jouw kleding van het lijf rooft ‎‎(Bongenaar, pag 20, regel 712). Er is discussie over of hij een mantel aantrok om op roven te gaan, ‎of dat hij vanwege de kou erop uitging om een mantel te stelen. Aristophanes betrekt de kou bij de ‎toespeling op Orestes, omdat de opmerking staat ingebed tussen allerlei natuurverschijnselen, die ‎de seizoenen aankondigen. Orestes is hier een struikrover, een naar Athene gehaalde prins, van ‎wie men verwachtte dat hij op een dag koning zou worden. Dat gebeurde niet, en Orestes bleef in ‎Athene rondhangen en ging uit verveling erop uit om te stelen. Natuurlijk kennen we een veel ‎bekendere Orestes, nl die van de Oresteia, de zoon die zijn moeder Klytaimnestra vermoordt en ‎uit Mycene wegvlucht achtervolgd door furiën (Discarded Image:kwade geesten uit het middenrijk, demonen of vogels). Ook deze Orestes komt in een ‎duister hoekje bij Aristophanes voor (regel 1490):

(Klik voor de oorspronkelijk tekst (4) hieronder)‎
"Op zo′n moment is daar de held Orestes, om zich heen loerend en vreselijk om te zien door ‎zijn ‎sombere blik, een klap uitdelend naar rechts, z’n slachtoffers achterlatend verlamd van schrik, ‎beroofd en bibberend.‎"

‎Aristophanes maakt gebruik van de ambiguïteit van de tekst, omdat alleen maar duidelijk is uit ‎het toevoegsel “held” dat het hier gaat om de ons o.a. uit de tragedies van Aischylos en Euripides bekende Orestes. Maar het zou even goed om de ‎struikrover kunnen gaan.‎ Misschien zijn we hier getuige van de performance van een toneelspeler in een van de opgevoerde tragedies in die dagen. In ieder geval een prachtig beeld dat je zo zou kunnen verwachten in een moderne film.

Dit spel met licht en donker kom je tegen in alle delen van het toneelstuk. Je zou versregel 1490 ‎bijna als een aanklacht kunnen opvatten voor alles dat zich erop beroemt van adel te zijn! En hierin ‎komt de strekking van deze grap overeen met veel andere grappen, waarin de mantel een rol ‎speelt: de dokter in vol ornaat die doet alsof hij de oorzaak van de ziekte kent en deze vermoedt onder het bed ‎van de zieke, of de man die in de buitenlucht tijdens zijn slaapje van z’n mantel wordt beroofd, of ‎de man die zijn mantel te eten geeft omdat hij op een diner vanwege zijn kostbare mantel wordt ‎uitgenodigd, etc. De gastheer heeft net iets teveel verbeelding.‎

Bij Tijl Uilenspiegel komt de mantel in de vorm van een bijenkorf voor, als rovers met bijenkorven ‎aan de haal gaan, waarin Tijl zich heeft verstopt en hij zich laat dragen als een oosters monarch. Op een gegeven moment weten ze de weg niet, ‎en omdat het hem allemaal te lang duurt, roept Tijl vanuit zijn schuilplaats in de bijenkorf: “Volgens ‎mij is het hier rechtsaf…” en dat is precies de weg naar zijn huis. Bij Aristophanes komt de bijenkorf ‎slechts voor in het merkwaardige gebruik van het werkwoord “apoblittein”, αποβλιττειν, dat alleen vertaald kan ‎worden met “de honing uit een bijenkorf wegnemen” of “roven”, en overdrachtelijk betekent het “iemand uitkleden”. Wat was er eerder de grap met de bijenkorven of het toneelstuk van ‎Aristophanes? Ik denk de grap, waarin wat overdrachtelijk is, letterlijk werd genomen (zie ‎Rousseau: Essai sur l′origine des langues, pag 66).

Conclusie.

Ik heb in dit stuk proberen aan te geven dat Aristophanes van al bestaande grappen gebruik maakt ‎voor het componeren van zijn toneelstuk De Vogels. Om ze kort te benoemen: de kuifleeuwerik (Hop) en de Feniks, het ‎struikgewas en een grote hoge boom, zoals in de associaties met de fabels van Aesopus. Dat de raaf in zijn rol van het schoon ‎wassen van zielen er indirect in voorkomt. Dat Herakles er op het eind van het stuk een ‎hoofdrol speelt, wat ik hier niet heb genoemd, omdat er geen duidelijke aanwijzing naar een ‎bestaande grap in staat. Maar ook de ezel (slechts een keer genoemd) komt erin voor als ‎voorspeller van de toekomst. Van een andere orde zijn de grappen rond de pot, de mantel en de ‎bijenkorf, omdat ze met name worden genoemd in het toeelstuk. In De Vogels staan ongetwijfeld nog een stel grappen die mij niet zijn opgevallen, ook ‎omdat ik ze niet kan kennen.

‎Het was niet mijn bedoeling om behalve het constateren van een aantal raakpunten met antieke ‎grappen, tot nog verdergaande conclusies te komen. Toch heeft zich al schrijvend een idee aan mij ‎opgedrongen dat ik hier kwijt wil. Wat we namelijk zien, is dat op de achtergrond een heel eigen Griekse opvatting ‎t.a.v. “waarnemen” speelt. In de psychologie van Aristoteles (De zielkunde van Aristoteles) staat in het waarnemen een andere dichotomie centraal, dan wij ‎gewend zijn, nl. die van “idia” (ιδια) ten opzichte van “koinè” (κοινη). Wij onderscheiden voornamelijk “feit” en “illusie”. Dat wil zeggen dat in het Klassieke Griekenland het “bijzondere” als iets ‎absoluut anders beschouwd wordt dan het “gemeenschappelijke”. Het “gemeenschappelijke” bestaat niet als ‎waarneming, alleen als afspraak onderling. Alleen de mens kan weten wat hij ziet en alles wat hij ziet, is “bijzonder”, “apart”. Alles ‎wat we ons gemeenschappelijk denken is in feite een illusie. En aan het ‎toneelstuk van Aristophanes ligt ten grondslag dat wat men denkt en niet ziet, al heel gauw neigt naar bijgeloof. In feite is veel een illusie, niet in de zin van Plato dat wij de werkelijkheid alleen waarnemen ‎als een schaduw van de werkelijkheid. Maar als het resultaat van verkeerde afspraken; toegang tot een ‎paradijs is onzinnig, je kunt er geen afspaken over maken of er toegangsbewijzen voor krijgen. Bedenk dat Aristophanes de eerste communist en atheïst wordt genoemd ‎door Ilja Leonard Pfeiffer (De Antieken), en dat blijkbaar niet helemaal zonder reden.‎ Maar hij was wel degelijk gelovig, op een oude conservatieve wijze.

‎ ‎ ‎ ‎