Drie verhalen over het gemis van een oog, een poot, een been of een arm.

         

Inleiding: het symbool, de “Vogel”.

         

Hieronder tref je drie varianten aan van het verhaal van Boccaccio. Wat de verschillen zijn tussen de varianten is verder uitgewerkt in een programmaatje, dat je op verschillende manieren kunt gebruiken om een tekst te analyseren. Dit is de vierde manier waarop het programma van de Moppenfabriek zaken aan het licht brengt, waarop je zonder analyse niet was gekomen. Een onschuldig verhaal blijkt een gruwelijke waarheid te verhullen. Daartoe dient de symboliek!

Achtereenvolgens: kraanvogel, kippen (van de pastoor), reigers en ganzen. Bij Aristofanes, zijn ze allen heilige ‎bouwvakkers bij de bouw van de nieuwe stad Wolkenkoekoeksheim. ‎De kippen nemen een bijzondere plaats in, omdat ze nergens om ‎worden vereerd of verafschuwd. Anders wordt het wanneer er sprake ‎is van hanen. Dan ‎blijkt er in de Oudheid een associatie te bestaan met Mercurius (Hermes, ‎denk aan Canterbury Tales, waarin kippen “hermes” worden ‎genoemd!) omdat de strijdwagen van Mercurius door hanen wordt ‎getrokken. En ook Perzen werden hanen genoemd, omdat ze zich nogal verwaand gedroegen! In Athene dacht men over Perzen verschillend, maar als hij een “haan” werd genoemd, dan was dat ongetwijfeld om hem uit te schelden.

Het symbool zou moeten slaan op vertrek naar een andere wereld of dreiging daarmee. ‎Doet het dat ook? In feite treffen we in de verhalen twee thema′s: de ‎jacht en het koken (braden) van gevogelte. Gebruikelijk is om deze ‎bezigheden in verband te brengen met het naar de hand van ‎een meisje dingen door een jongen. Maar het zou even goed naar betekenis ‎iets te maken kunnen hebben met wat wij “roosteren” (roast) zijn gaan noemen: een publieke ‎figuur belachelijk maken. Ook bij gelegenheid van een huwelijk ‎worden nog altijd gedichten voorgedragen en liedjes gezongen met ‎een “grappige” strekking. Overeenkomsten met onze “roast” treffen we ‎al bij Rabelais aan, en misschien dus in deze ‎verhaaltjes. Alleen, wel moet worden gezegd dat dit “roosteren” nog ‎meer op martelen dan op belachelijk maken lijkt. Al eerder had ik een ‎verband tussen humor en straf vastgesteld. Ook had ik al verteld dat ‎toneelspelers in de Oudheid van het ene moment op het andere toneel konden spelen en ‎vervolgens gemarteld konden worden. Dus misschien is er in deze voorbeelden ook sprake van een mogelijk op handen zijnd vertrek naar een andere wereld.

Er is nog een verband, waarvan mij onduidelijk is, of ik het erin leg ‎‎(tunnelvisie), of dat het ook vroeger werkelijk zo was. Als je je ‎namelijk gaat afvragen, hoe oud de verschillende vogels kunnen ‎worden (max. leeftijd), dan blijkt zich een wiskundige reeks aan te ‎dienen: een kraanvogel wordt maximaal 60 jaar, een gans 20 jaar, een ‎haan 10 jaar en de reiger 5 jaar. Je krijgt de wiskundige reeks: 2x5=10; 2x10=20 ‎en 2x (10+20)=60, en tenslotte 2x(10+20+60)=180. De meeste ‎mensen zullen dit al zo′n verrassende vondst vinden dat ze tevreden ‎achteroverleunen en het er verder bij laten. Zo ben ik niet, want die ‎‎180 komt overeen met 180°, wat weer de helft is van de omtrek van ‎de aarde. Een van de vertalingen van “omtrek van de aarde” is sfeer.

Nu zouden 60, 20, 10 en 5 heel goed de ritmische slagen in een ‎muziekcompositie kunnen zijn. En dan hebben we met deze formule de ‎harmonie der sferen, zoals Aristoteles die heeft beschreven en ‎waarmee men zich heeft beziggehouden tot diep in de Middeleeuwen, ‎te pakken. Kortom, er zijn pauken–, trommels–, bongo′s– of gamelan–‎muzikanten. De een doet 60, de ander 20, weer een ander 10 en ten ‎slotte doet iemand 5 slagen. Of de getallen geven het aantal muzikanten aan van iedere soort, zoals ook in De Vogels van Aristofanes het geval is met de verschillende koorleden. Telkens als ze hun aantal slagen hebben ‎gespeeld, beginnen ze opnieuw. De slaginstrumenten verschillen van ‎toonhoogte en slaghout (stokken) etc. En wat krijgen we: de harmonie ‎der sferen! Zou in deze verhaaltjes de code hiervoor worden ‎aangeleverd via de symboliek van de vogel (Feniks)?

Het verhaal in de Decamerone is door Boccaccio omstreeks 1350 nChr ‎geschreven. Voor de Turkse versie met Tamerlan houden we, hoewel ‎dit feitelijk niet klopt, toch de geboortedatum van Tamarlan aan als ‎datum waarop dit verhaal in het Turks is opgeschreven: 1336 nChr. ‎Bekend is dat het verhaal al aan Rumi, die leefde van 1207 – 1273 ‎nChr, bekend was. De Tijl Uilenspiegelversie op schrift stamt in een ‎conservatieve schatting uit het jaar 1483 nChr. Kortom, de data van ‎verschijnen ontlopen elkaar zo′n 100 tot 200 jaar! Omdat Rumi uit ‎Perzië afkomstig was, zou je kunnen denken dat de meest ‎oorspronkelijke versie uit die streek stamt. Maar het verhaal hierboven ‎suggereert iets heel anders: het lijkt erop dat de verhalen tegelijkertijd ‎bestonden en zich niet uit elkaar hebben ontwikkeld.‎

De variatie tussen de verhalen is niet zo groot dat er sprake is van ‎totaal verschillende verhalen. Je zou kunnen denken, dat de variatie is ‎ontstaan, doordat vertellers verhalen die ze hoorden aanpasten aan ‎hun publiek. Hoe waarschijnlijk is dat? Als we naar de verschillende ‎vogels kijken dan zie je dat deze vogel per streek verschilt. De ‎kraanvogel heeft een speciale betekenis in de omgeving van Venetië, ‎waar Portogruaro ligt, een stad vernoemd naar de kraanvogel. De Gans werd in het oude Rome vereerd. Daarnaast komt de Gans voor in een ‎streek in Turkije, waar waarschijnlijk in Romeinse tijden een verering ‎van de Gans was. Zelfs in die mate dat de naam van onze trickster held Nasreddin letterlijk kan hebben betekend: “Geloof (nasr) in de Gans (anser anser)”. De Haan is ‎oorspronkelijk de aanduiding in het Oude Griekenland voor een Pers. Dat de kip in België door Tijl als een niet te versmaden ‎hapje wordt gezien, kunnen we tot op de dag van vandaag waarnemen ‎in elk Belgisch of Nederlands restaurant, al dan niet geserveerd met ‎patat. De reiger onttrekt zich een beetje aan deze redenering, tenzij je ‎hem als mystieke godsaanbidder, smekeling, (Hermes Trismegistos?) ‎ziet, die in alle streken die hierboven zijn genoemd, voorkomt. Het lijkt ‎erop dat de streek van herkomst van de “vogel” van belang is om te ‎begrijpen waarom hij in de tekst voorkomt.‎

Het tegelijk voorkomen van alle vogels in verschillende teksten zou te ‎maken kunnen hebben met een spel, waarbij het aantal spelers werd ‎bepaald door de leeftijd van de “vogel”. Ook werd de plaats die men ‎in een cirkel moest innemen, misschien bepaald door de streek, ‎windrichting, van de “vogel”: Rome, Ventië, Turkije, of België. Het telkens in deze verhaaltjes voor‎komen van trommels en trommelstokken (knuppels) zou een ‎aanwijzing kunnen zijn dat “de spelers” ‎tegelijkertijd hun zegje deden in een ritueel spel, waarschijnlijk met ‎een religieuze ondertoon, waarbij luid tromgeroffel opklonk in afwisselende ritmes (maat) en toonhoogte. Deze combinatie van gegevens vinden we ‎ook terug op mijn blog bij de bespreking van Thales van Milete.‎

Zoals verder zal blijken, zitten er in ieder geval ook codes in verscholen ‎waarbij men elkaar waarschuwt voor een gemeenschappelijke vijand ‎‎(dictator).‎

         

De oorspronkelijke tekst, in oud Nederlands: Het Volksboek van Ulenspieghel.

(1)

Hoe hem Ulenspieghel verhuerde bi een pape.‎
Als Ulespiegel van der borcht gelopen was so quam hi int lant van ‎Bruynswijck in het dorp te Buddenstede, daer verhuerde hi hem bi ‎eenen pape dye hem niet kende ende die pape seyde hem dat hi ‎goede dagen hebben soude ende dat hi soo wel soude eeten ende ‎drincken als die pape ende sijn vrou, ende al dat hy doen soude hy wel ‎doen met halven arbeyt. Doen seyde Ulespieghel dat hi hem daer na ‎wel soude schicken, ende hi sach dat des papen maecht hadde maer ‎ene ooghe. Ende si bereyde .ij. hoender om braden, ende si dede ‎Ulespieghel de spit keren, als si gebraden waren soe brack Ulespieghel ‎dat een hoen vanden spit ende adt dat sonder broot. Alst maeltijt was ‎so quam dat ionwijf biden viere ende wilde die hoender brenghen ter ‎tafelen so en sachse maer een aent spit steken ende si seude, daer ‎waren .ij. hoenderen waer is dat een bleven? Ulespieghel seyde, vrou ‎doet op u ander oghe ghi sultse beyde wel sien, doen werdt die vrou ‎gram ende liep totten pape en seyde, u knecht bespot mi dat ic maer ‎een oghe en heb ende ic had .ij. hoender ghebraden ende ic en vanter ‎maer een. Doe ghinc die paep bi Ulespieghel ende seyde, waer om ‎bespot ghi mijn maecht, der hoender waren twee. Ulespighel seyde, ‎dats waer maer ic seyde haer dat si beyde haer oghen op soude doen ‎si soude dat ander wel sien. Die pape loech ende seyde. Si en can dat ‎niet doen want si heeft maer een oghe, doe seyde Ulespieghel, heere ‎dat segt ghi maer ic en segges niet. Doen seyde die pape. Niet te min ‎dat een hoen is wech. Ulespieghel seyde, dat een hoen heb ic geten ‎want ghi seyt dat ic so wel eten ende drincken soude als ghi ende u ‎maecht, ick sorchde dat ghi u siele besmetten soude ende dat ghi ‎gheloghen soudt hebben haddi die honderen beyde op ghegeten so ‎heb ic in die voorbate gheweest. Doen was die pape tevreden ende ‎seyde. O lieve knecht ten stickt op een gebraden hoen niet maer doe ‎na den wille mijnder maget dat si wel ende gerne siet. Doe seyde ‎Ulespieghel. Iawel heere dat sal ick gerne doen dat ghi mi gebiedet. ‎Daer na wat hem die maget hiete dat dede hi half, soude hi een eemer ‎waters halen hi brachten halfvol, soude hi twee houten aent vier ‎legghen hi brachter een, soude hi twee busselen hoys den beesten ‎geven hi gaffer een, soude hi halen een pot biers hi bracht eenen ‎halven, ende voort van meer stucken. So ghincse hem beclagen voor ‎den pape. Die pape quam tot Ulespieghel ende seyde. O knecht mijn ‎maget claecht over u ende ic badt u dat te doen dat si u hiete. ‎Ulespighel seyde, ic heb ghedaen als ghu mi geheten hebt, ghi seyde ‎mi dat ic u dinck met halven arbeyt soude doen, ende u maecht saghe ‎gheerne met beyden oogen, ende siet met een ooghe, ende so siet ‎maer half ende so dede ick halven arbeyt. Die pape wert lachende, ‎ende dye maecht wert gram ende seyde, wildi den scalc bi u houden ‎so wil ic van u scheyden. Aldus moest die pape Ulespieghel oerlof ‎gheven om der maechden wil, maer want die coster gestorven was ‎vanden dorpe soe wert hi coster.‎

         

Vertaling:(verg. Dubbel zien!)‎

Nadat Uilenspiegel de burcht uit was gelopen, kwam hij aan in het ‎landgoed Bruinswijk in het dorp Buddenstede. Daar kwam hij in dienst ‎bij een pastoor, die hem nog niet kende. En deze pastoor zei hem dat ‎hij van zijn arbeid goed zou kunnen leven. Hij zou kunnen drinken als ‎de pastoor en zijn dienstmeid (vrouw) en voor dat alles hoefde hij ‎maar half werk af te leveren. Daarop zei Uilenspiegel dat hem dat wel ‎wat leek. En toen viel hem op dat de dienstmeid van de pastoor maar ‎één oog had.

De dienstmeid was bezig twee kippetjes te roosteren en Uilenspiegel ‎moest het spit omdraaien. Toen de kippetjes klaar waren, haalde ‎Uilenspiegel één van de kippetjes van het spit en at hem op zonder ‎brood erbij.

Toen het etenstijd was, liep de dienstmeid naar het vuur om de ‎kippetjes op tafel te serveren. En ze zag dat er maar een kip nog aan ‎het spit zat, en ze zei: “Er waren toch twee kippen aan het spit? Waar ‎is dat ene kippetje gebleven?” Uilenspiegel antwoordde haar: “Vrouw, ‎doet toch ook eens uw ander oog open, dan zul je zien dat het er twee ‎zijn.” Toen werd die dienstmeid zo kwaad dat ze naar de ‎pastoor liep en tegen hem zei: “Uw knecht bespot me, omdat ik maar één oog ‎heb. Ik heb twee kippetjes geroosterd en toen ik ze op wilde dienen ‎was er nog maar eentje aan het spit!” Daarop ging de pastoor naar ‎Uilenspiegel en zei hem: “Waarom drijf je de spot met mijn ‎dienstmeid? Zij heeft twee kippetjes geroosterd: waar is die ene ‎gebleven?” Uilenspiegel gaf daarop ten antwoord: “Klopt! Maar ik zei ‎het anders: ik zei haar dat ze haar beide ogen open moest houden, ik ‎bedoelde daarmee: kijk eens goed……dan zie je de andere kip ook wel.” De ‎pastoor moest daarom lachen en zei: “Dat kan ze toch niet, ze heeft ‎immers maar één oog!” Daarop zei Uilenspiegel: “Mijnheer, dat zijn ‎uw woorden, niet de mijne.”

Toen zei de pastoor: “Hoe je het ook ‎wendt of keert, er is maar één kip over. Eentje is er weg.” Uilenspiegel ‎antwoordde: “Ik heb dat kippetje opgegeten, omdat u mij gezegd had ‎dat ik er goed van zou kunnen leven net als u zelf en de dienstmeid. ‎Uit vrees dat u zou zondigen en liegen door beide kippen op te eten, ‎ben ik u voor geweest en heb alvast één van de kippetjes opgegeten.” ‎Met dat antwoord was de pastoor tevreden en hij zei: “Oh lieve ‎knecht, het komt op één gebraden kip meer of minder niet aan. Maar ‎ik wil je wel vragen voortaan te doen, wat de dienstmeid van je ‎vraagt.” Daar stemde Uilenspiegel mee in: “Jawel, mijnheer, dat zal ik ‎doen zoals u het mij hebt gezegd.” Wat de dienstmeid hem daarna ook ‎maar vroeg te doen, dat deed hij maar half. Moest hij een emmer ‎water halen, dan bracht hij haar een halfvolle emmer water. Moest hij ‎twee houtblokken voor in het vuur halen, dan bracht hij er eentje. ‎Moest hij twee hooischoven voor de koeien halen, dan haalde hij er ‎maar een. Moest hij een pot vol bier halen, dan kwam hij aan met een ‎halve pul bier, enz. Zo kwam het dat zij over hem ging klagen bij de ‎pastoor. De pastoor riep Tijl Uilenspiegel op het matje: “Beste knecht, ‎de dienstmeid klaagt over je en dat terwijl ik je zo had gevraagd te ‎doen wat zij je zou opdragen.” Uilenspiegel zei daarop: “Ik heb precies ‎gedaan wat u van mij hebt gevraagd. U had mij gezegd dat ik maar ‎half werk hoefde af te leveren. En als uw dienstmeid haar twee ogen ‎gebruikte en niet één oog (dichtknijpt) en daarom maar voor de helft ‎ziet, denkt ze dat ik maar voor helft werk voor u.” Daar moest de ‎pastoor om lachen, maar de dienstmeid werd woest en zei: “Als u deze ‎schelm bij u wilt houden, dan scheiden hier onze wegen. ”Toen moest ‎de pastoor Uilenspiegel ontslaan om de dienstmeid tegemoet te ‎komen. Maar in het dorp was de koster gestorven, en kon Uilenspiegel ‎als koster aan de slag.

         

‎Decoudemanche, Sottisier Nasr-eddin-Hodja, Boufon de Tamarlan, ‎Bruxelles, chez Gay et Doucé, 1878, pag. 53: XII: Les oies de Tamerlan.‎

(2)

L′oie rotie à laquelle manquait une ciusse!

Un jour le Hodja fait rôtir une oie et la porte au bey.‎
En chemin il se trouve pris de faim,‎
arrache une cuisse à la bête, dissimule la chose‎‎
et poursuit sa route dans cette situation.
‎‎
Il place l′objet devant le trône du bey.‎‎
Celui-ci observe qu′une cuisse manquait et interroge‎ le Hodja:
— Comment cet oiseau n′a-t-il qu′une seule‎ patte?‎‎
— Dans ce pays, réplique le Hodja, toutes‎
les oies n′en ont qu′une. Si tu ne me crois pas,‎‎
viens le voir; mais alors que mon bey prenne‎
la peine de sortir de chez lui.
‎‎
Le bey accepte et se met en selle; ils atteignent‎‎
bientôt le bord d′une mare.‎
Par la volonté de Dieu, on était alors dans la saison‎
d′hiver et chacune des oies levait une patte à‎
la hauteur de son ventre et restait sur l′autre.‎‎
‎— Voilà, mon bey , regardez! fit alors le Hodja.‎
Le bey fait un signe; les tambours exécutent un roulement, les oies s′effraient, chacune se pose sur deux pattes et commence à courir.‎
‎— Maintenant, s′écrie le bey, les voici sur deux pattes.‎
‎— O mon bey , réplique le Hodja, par la force des baguettes, on pourrait bien te faire marcher toi–même sur quatre!

Vertaling

De vrouw van Nasreddin Hodja had een gans gebraden uit de kippenren, en diende hem nog na–dampend op. De Hodja vond de gans wel iets voor Tamarlan, omdat hij zo hoopte een mooie beloning binnen te halen. Hij nam de schaal met de gebraden gans en ging op weg. Maar de geur steeg van de schaal op en bereikte zijn neus.
—Als ik nou eens een klein pootje ervan zelf zou opeten, zou Tamarlan (letterlijke betekenis van de naam: Manke Poot) dat dan merken? Ik denk van niet! Hij beheerste zijn trek verder onderweg naar Tamarlan. Die nam de gans in ogenschouw met een kennersblik en merkte op dat er een poot ontbrak!
—De ganzen van hier uit Akşehir hebben maar een poot, beweerde de Hodja. Sire, als u de moeite neemt om een blik uit het raam op de vijver te werpen, dan zult u daar ganzen zien die er precies zo uitzien. Zo kunt u zich ervan verwittigen, dat ik gelijk heb.

Inderdaad, een aantal ganzen stond onbeweeglijk op een poot bij de vijver te doezelen. Daarop gaf Tamarlan aan een officier de opdracht:
—Vooruit, vlug, ga die ganzen verjagen! En op het moment dat de officier zich op hen wierp met een knuppel, begonnen de ganzen in alle richtingen weg te rennen.--Zie je, Hodja, nu hebben ze wel twee poten!
—Natuurlijk, antwoordde Nasreddin Hodja, als u werd achtervolgt zoals die ganzen worden achtervolgd, dan zou u er niet op twee, maar op vier vandoor gaan!

         

De tekst van Flaubert.

(3)

Vertaling

‎—Wie heeft je je arm afgesneden?
‎‎—De soldaten hebben dat gedaan, Oog van Baal.
Vervolgens, richtte hij zich tot een Samniet die als een gewonde ‎reiger rondhinkte:
—En jij, wie heeft jou dat aangedaan?
‎—Giddenem, jij ruïneert je baas!
(Geen echt verweer van de kant ‎van Giddenem; het blijft bij een beschuldiging)‎
‎—Vervloekt is de hond die zijn eigen kudde verwondt! De ‎slaven, een geschenk van Tanit, verminken! Schande!‎