Carl Gustav Jung: On the psychology of the Trickster figure

Een korte inleiding op verschillende jungiaanse begrippen.

         

Door op je toetsenbord “Controle +” te klikken kun je de pagina vergroten om hem beter leesbaar te maken.

         

De hoofdfiguren in de grappen op mijn blog “Klassieke Humor” worden door Jung aangeduid als de “Schaduw”. In tegenstelling tot Freud zegt Jung ervan te houden gewone volkstaal te gebruiken; hij heeft het dan ook niet over “Umbra” (Latijn voor schaduw) maar over de “Schaduw”. De “Schaduw” is één van de 7 belangrijkste levensenergieën waarvan iemand gebruik kan maken om zich in de maatschappij staande te houden. De andere zes heten: zelf, animus, anima, persona, Oude wijze Man en Grote Moeder. Van deze 7 energiegebieden worden er 3 in het Latijn (!?) aangeduid en vier in het Duits.

         

  1. Alles draait om het “zelf” dat meer, uitgebreider is dan het individu. Dat groter zijn dan het individu maakt mogelijk dat de 7 energiegebieden apart aangesproken kunnen worden en door analyse en bewustwording van het tekort aan integratie in het geheel, het “zelf”, weer in het gareel kunnen worden gezet, alsof je het patroon herstelt van een Perzisch tapijt dat stuk gelopen is. Het eerste energieveld dat het dichtst tegen de oppervlakte aan ligt, noemt Jung de “Schaduw”. Het verzelfstandigt zich (splits zich af) in reactie op onderdrukkende krachten die in dit gebied voornamelijk op lichamelijke behoeftes worden uitgeoefend. De “Schaduw” is voor zover ik heb kunnen nagaan het gebied dat bruist van seksuele lusten en onlusten. Hier ligt dan ook een nogal groot verschil met de Freudiaanse opvatting, omdat Freud de onderdrukking hiervan als de oorzaak van psychisch lijden beschouwt, terwijl Jung dit gebied als slechts datgene beschouwt dat het eerst aan de dag treedt.
  2. De “animus” beschouwt Jung als beladen met de vaderlijke energie; de “anima” is de moederlijke energie. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke “zelf” beschikt over een “animus” en over een “anima” (de namen lijken Latijn, maar zijn het in wezen niet, omdat een “anima” wel Latijn is, maar dan niet de moederlijke tegenhanger van de vaderlijke “animus” is).
  3. Interessant is de “Persona” – deze naam is nu wél weer uit het Latijn overgenomen – “Persona” is het masker van de toneelspeler. Iedereen die weleens toneel gespeeld heeft, weet dat dit een bepaalde energie met zich meebrengt. “Persona” staat dan ook voor het gebied in het “zelf” (ik had bijna gezegd “in de hersenen”) dat opbloeit als iemand zich anders voordoet dan hij in werkelijkheid is. Bij reclame speelt dit een grote rol.
  4. Over de Oude wijze Man en de Grote Moeder die telkens weer in sprookjes en grappen opduiken, heb ik weinig te melden. Ze duiden een perspectief aan waaraan iemand zich kan optrekken. In ieder geval geldt voor beide figuren dat ze ook weer getweeën in een “zelf” bestaan. De Oude wijze Man en Grote Moeder lijken onschuldig, maar mijn ervaring met mensen die van een van beide figuren reppen, is, dat dit bijna altijd op een ongeneeslijke waan wijst. Dit is mijn ervaring, maar ik ben geen psycholoog of psychiater, en wil me daar ook zeker niet voor uitgeven! Het is me gewoon opgevallen, en ik weet niet wat ik er mee aan moet behalve het van me afschrijven.
  5. On the psychology of the Trickster figure, uit The Trickster, Paul Radin, pag. 195 tot 211.

             

    Jung beschouwt de Tricksterfiguur, zoals Jeha, Nasreddin, Tijl Uilenspiegel of Pushkin een “Schaduw”, dat wil zeggen een figuur dicht aan het oppervlak van ons bewustzijn. Jung maakt in On the psychology of the Trickster figure de volgende karakterschets van de Trickster: behalve “aap” (simia) is hij een “simpleton, who is fooled or cheated”. In tegenstelling tot mijn conclusie en die van Kerényi dat de Trickster overeenkomsten heeft met Hermes, komt Jung met de suggestie dat de Trickster veel overeenkomsten heeft met Mercurius! Handel als oorsprong van dit soort grappen? Nu is Mercurius de Romeinse variant van de Griekse god Hermes. Ik vraag me dan ook af, waarom de Romeinse afslag genomen, terwijl iedereen na de Tweede Wereldoorlog recht op z′n doel, Hermes, afgaat? Hij beschrijft Mercurius als “his fondness for sly jokes and malicious pranks, his powers as a shape shifter, his dual nature, half animal, half divine, his exposure to all kinds of torture ……his approximation to the figure of a saviour.” En vervolgens: hij lijkt op “Tom Thumb” (niet te verwarren met Klein Duimpje!), Stupid Hans (Van Hans Andersen, of de “buffoon-like Hanswurst..” (met associatie aan “baviaan”).

             

    Daarna komt hij bij de Saturnalia, waarbij priesters met hun voeten stampten (een soort dans, de “tripudia”, verg. Foufouya!). Er werd een kinderbisschop (episcopus puerorum) gekozen, die een kazuifel werd aangetrokken. In optocht trok hij door de straten om een bezoek af te leggen bij een aartsbisschop. Er was ook een dans van ondergeschikten (diakenen): de tripudium hypodiaconorum. Volgens Jung waren de Saturnalia de voorloper van de “festum stultorum” (het feest van de dwazen) en uiteindelijk ons carnaval. Er was een Dwazen Paus (een “fatuorum papam”). De feesten werden in de (vrije) wintermaanden gevierd: de “libertas decembrica“ had ook de naam Vakantie der Dwazen (Fools′s Holiday). Het was een heidense erfenis, die ongehoord populair was. Het feest werd ook wel Cervulus of Cervula (Latijn: hert mnl/vrl) genoemd met een associatie aan “cerebellum” (in Spanje wordt de v=b; cerebellum=hersenen), maar ook ……bellum=oorlog (zie Interpretatie: “Jeha gaan naar de ……bellum”). Kortom, de hersentjes werden bij dit feest eens flink opgeklopt en op z′n kop gezet. Als dieren of oude vrouwen geklede feestvierders wisselden geschenken (strena: cadeau, maar in klassiek Latijn, betekent het “voorteken”) uit . Men wenste elkaar dus een voorspoedig Nieuwjaar toe, al dansend door de straten onder het zingen van heiligschennende liedjes ( Du Cange, Gloss. Med. et Inf. Lat, 1733, Kalendae, p. 1666 —let op bladzijde!).

             

    Tenslotte komt hij uit bij het “festum assinarium” oftewel het Feest van de Ezels (p. 198). Hij noemt dan Nietzsche′s Feest van de Ezel. Zestig jaar later doet Gerard van ′t Reve dit in een gedicht dunnetjes over, wat hem het Ezelprozes oplevert. Merkwaardig is dat de dichter Habakuk II de Balker geen gedichten over Ezels schrijft. Het is waarschijnlijk dat zijn naam ons wijst op het bestaan van een profeet die zich als “ezel” voordoet. Jung associeert het feest met Pulcinella′s -- dit doet mij weer denken aan Cortázar (verg. Foufouya), maar ook aan het prentenboekje met Pulicinella′s van Peter Vos! Prachtig!!!! Wat een genot om deze plaatjes na zoveel jaren terug te zien. Ik schrik: wat hebben we in godsnaam met deze wereld gedaan?

             

    Friedrich Nietzsche, Also sprach Zarathustra IV, pag. 388, Sämtliche Werke, Kritische Studienausgabe in 15 Bänden, Band 4, Deutsche Taschenbuch Verlag de Gruyter, München, oktober 1980.

             

    Amen! Und lob und Ehre und Weisheit und Dank und Preis und Stärke sei unsern Gott, von Ewigkeit zu Ewigkeit!
    – Der Esel aber schrie dazu I-A.
    Er trägt unsre Last, er nahm Knechtsgestalt an, er ist geduldsam von Herzen und redet niemals Nein; und wer seinem Gott liebt, der züchtigt ihn.
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Er redet nicht: es sei denn, dass er zur Welt, die er schuf, immer Ja sagt: also preist er seine Welt. Seine Schlauheit ist es, die nicht redet: so bekömmt er selten Unrecht.
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Unscheinbar geht er durch die Welt. Grau ist die Leib-Farbe, in welche er seine Tugend hüllt. Hat er Geist, so verbirgt er ihn; Jedermann aber glaubt an seine langen Ohren.
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Welche verborgen Weisheit ist das, dass er lange Ohren trägt und allein Ja und nimmer Nein sagt! Hat er nicht die Welt erschaffen nach seinem Bilde, nämlich so dumm als möglich?
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Du gehst gerade und krumme Wege; es kümmert dich wenig, was uns Menschen gerade oder krumm dünkt. Jenseits von Gut and Böse ist dein Reich. Es ist deine Unschuld, nicht zu wissen, was Unschuld ist.
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Siehe doch, wie du Niemanden von dir stössest, die Bettler nicht, noch die Könige. Die Kindlein lässest du zu dir kommen, und wenne dich die bösen Buben locken, so sprichst du einfältiglich I-A.
    –Der Esel schrie dazu I-A.
    Du liebst Eselinnen und frische Feigen, du bist kein Kostverächter. Eine Distel kitzelt dir das Herz, wenn du gerade Hunger hast. Darin liegt eines Gottes Weisheit.
    –Der Esel schrie dazu I-A.