Spring hier naar de originele tekst van Rabelais..

Noten bij Gargantua

(1) Bollenbakkers zijn volgens de noten van Michel Butor bakkers van banketbollen zoals de Bosche bollen . In dit geval gaat het om bollen in een oven gebakken, gestookt op houtskool. Ze zouden zelfs onder houtskool bedolven worden gebakken. Dit doet denken aan heel erg primitieve methodes van koken op het platteland in de klassieke Oudheid. Aan melaatsen in sommige streken van Frankrijk werd het privilege verleend om ze te bakken. Ik denk niet dat dat opgaat voor de Bossche bollen. Maar wie weet. Ik zou de bollenbakkers overigens altijd Koekenbakkers genoemd hebben, vanwege de uitdrukking “dat is een rare koekenbakker”. Hiernaast staat een situatieschets van de plaats des onheils, die met een rode punt staat aangegeven. Alles vindt plaats in de omgeving van Chinon, de geboorteplaats van Rabelais.

         

(2) Rabelais maakt ons duidelijk dat dit het begin is van een belangrijke wending in het verhaal. Dat doet hij door het op dezelfde manier te laten beginnen als het Bijbelverhaal over de geboorte van Christus in het evangelie van Lucas (Lucas, 2, 1-7). Dat verhaal gaat over een verheugende gebeurtenis met herders; Rabelais heeft het over een catastrofe met herders: de aankondiging van het einde van de wereld. Met de “wijnoogst” brengt Rabelais dan ook meteen een fragment uit de Openbaringen van Johannes (Joh. 14: 14-20) in herinnering waarbij ervan sprake is dat engelen met sikkels naar de aarde worden gestuurd om te oogsten:“Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden.” Deze scène uit de Openbaringen heeft tientallen kunstenaars geïnspireerd, waaronder Van Gogh (Korenveld met kraaien) en Jeroen Bosch (Tuin der Lusten).

         

(3) De druivensoorten die hier worden opgesomd bestaan echt en kennen we ook nu nog: pineau; fier ( vert, Santford “vijgdruiven”) wordt ook wel “fumé” genoemd, wat in sommige streken werd vervormd tot “figue” (vijg). De uitspraak gaf de indruk van de smaak van de druif weer: ze smaakte zoet als een vijg. Vandaar dat Santford met de vertaling"“vijgdruif” komt: een niet bestaande druivensoort. Zo′n woord past hier niet, omdat Rabelais juist hier een aantal echt bestaande druivensoorten opsomt. Muskadellen (muskadeldruif): ik weet niet of dit hetzelfde is als muscadet, waarop de Franse vertaling het houdt. Volgens de noten uit bovenstaand boekje van Butor zouden Fransen de wijn van deze druif gebruiken bij het eten van oesters. Bicane wordt door Santford vertaald met “geitendruiven”, alweer een vertaling die er precies naast zit, omdat de “geitendruif” niet bestaat, en de bicane een wél bestaande druivensoort is. De bicane wordt gebruikt om verjus te maken. Verjus is zuur vocht gebruikt om het eten meer smaak te geven of om iets langer te kunnen bewaren. In plaats van verjus wordt ook wel azijn gebruikt. En ook “schijtdruiven” is een niet bestaande druivensoort. Hoewel het woordspel overeen lijkt te komen met het Franse “foirard”, is dit alleen gebaseerd op de laxatieve eigenschap van deze druif. Ook “long comme un vouge” is niet goed vertaald: vandaar dat ik daar een alternatieve vertaling voor heb gemaakt “als in een rechte roestige stalen straal”. Mijn vertaling is in ieder geval duidelijker dan die van Santford: “maken er lange van als ellekoek”, wat ik helemaal niet begrijp of “ellekoek” moet zoiets zijn als ontbijtkoek, maar dan nog slaat de vertaling ook weer nergens op.

         

(4) Ik vind hier de vertaling van Santford geslaagd, maar niet correct. Vandaar dat ik hem laat staan. Ik zal hieronder de woorden geven die er in het Frans staan, met tussen haakjes de vertaling: surplus (eig. overschot, bedoeld is uitschot), brèchedents (tandstompen), rouquin (roodharige –toen al!), ridicules (belachlijken –maar het venijn zit in de staart!), crapules (schorum), chienlits (hondengebroed), vauriens (gluipers), hypocrites (hypocriet), fainéants (nietsnutten), coquins (bengels), bouffis (lekkerbekken), fanfarons (opscheppers), minables (ellendelingen), rustres (lompers), foutriquets (lulletje rozenwater), pique–assiettes (klaploper – door mij vertaald met “bestekdief” – in Marokko favoriet), traîne-savates (leegloper, sloeber), petits mignons (lieverdjes ‐ provo was niet origineel!), farceurs (grappenmakers), flemmards (luiaards), malotrus (lompers, pummel), crétins (idioot, stommeling), marauds (schurk, schelm), bornés (debielen), plaisantins (flauwe grappenmaker), fades (mafkezen, malloten), claquedents (klappertanders), gardiens de–chiottes (schijtluizen), bergers de merde (strontherders). Opvallend in dit rijtje is dat sommige scheldwoorden nog volop in omloop zijn, terwijl andere (en misschien zijn ze door Rabelais verzonnen, maar ik denk van niet) helemaal uit de gratie zijn geraakt en in het vergeetboek zijn terecht gekomen. Ik heb me nog nooit in Frankrijk “surplus” horen noemen, hoewel ik me vaak zo voel. Maar over het algemeen ken ik ze allemaal, behalve brèchedents, foutriquets, traîne savates, flemmards, fades, claquedents en gardiens de–chiottes.

         

(5) Frogier was een bestaand persoon tijdens het leven van Rabelais. Hij was beheerder van de Abdij te Seuilly van 1549 tot 1556, helemaal op het eind van Rabelais leven. In het verhaal komt hij voor onder de naam Frogier of Forgier. Waarschijnlijk is de foute spelling van een van de twee namen opzettelijk. Ook het Franse commentaar weet niet welke de juiste spelling is. Rabelais vond het blijkbaar grappig om de naam te verhaspelen. Misschien was het een woordspel met het woord voor monnikskap in het Frans: “froc”, terwijl een “forge” weer associaties oproept aan “snurken als een os”. In ieder geval is dit woordspel niet kwaadaardig bedoeld, maar onschuldig grappig.

         

(6) In dit verhaal kondigt zich aan dat het oorlog wordt. Op allerlei manieren wordt er met een stok, knuppel of staak gezwaaid. Dat begint als Rabelais Marquet de “stafhouder” (Frans: bâtonnier/bastonnier) van de bollenbakkers noemt. Heiligen zoals sint Nicolaas hadden een staf om aan te geven dat zij beschermheren (patroonheiligen) waren van een specifieke groep gelovigen en ambachtslieden. Voor de banketbakkers was dat de heilige Aubertus. Hadden we in het vorige blog de heilige Teunis gezien die zich door een varken liet begeleiden, Aubertus kon beschikken over een ezel. En wat voor ezel: de ezel bezorgde de boodschappen bij de klanten van de bakkerij en inde rekeningen. Dit allemaal om Aubertus in staat te stellen meer tijd te hebben om te bidden. Nu is er in de Oudheid –en ik denk dat Rabelais dit wist– eigelijk maar één held die aan de basis staat van al die heiligen die een staf dragen. Dat is Hercules, die ook op oudere leeftijd voor ezel wordt uitgescholden door de Grieken die zijn Oosterse manier van doen niet meer konden waarderen. Hercules was ook nog eens een smulpaap en had het als patroonheilige van de banketbakkers moeilijk gehad om van al dat lekkers af te blijven. Met een omweg weet Rabelais in zijn verhaal een indirecte verwijzing naar de rol van Hercules (Herakles) –de verwijzing naar de staf, is een verwijzing naar de knuppel van Hercules– te smokkelen om de lezer van de ernst van de ophanden zijnde oorlog te doordringen. Het gaat dan natuurlijk niet alleen om het hier voorkomende geval (bastonnier), maar ook om de verwijzingen ernaar later: een grote knuppel (un gros tribard), lange staken (grandes gaules), twee woordspelingen op het (houten) ‘kruis’ (seignez/signe de croix en carrefour) waaraan Christus stierf. Bij “carrefour” (kruispunt) moet je bedenken hoeveel heiligenbeeldjes met staven er op kruispunten niet te vinden zijn.

         

(7) In het Frans staat hier “mil”, wat als het juist vertaald wordt “gierst” betekent en niet gerst. Niet alleen gerst, maar ook gierst wordt gebruikt om bier van te maken. Omdat er gezinspeeld wordt op teveel drinken, heb ik “mil” vertaald met “bier”. Er staat ook nog “mengeas” (mangas) wat “eten” betekent. In heel veel talen worden “drinken” en “eten” door elkaar gebruikt om “innemen” aan te geven.

         

(8) In de tekst staat “unzain”, een elfje (munt). Eigenlijk is het geen munt maar was het de basis om prijzen te berekenen. Maar de “onza” was heel veel waard, en haalde je niet zomaar uit je riem om een paar bollen te betalen. Rabelais heeft het waarschijnlijk met opzet als grap in het verhaal ingevoegd. Omdat de grap niet te begrijpen is en alleen maar verwarring sticht, heb ik het vertaald met een dubbeltje.

         

(9) Zoals al eerder opgemerkt kun je af en toe heel goed merken dat Rabelais arts was. Dat is hier ook het geval. Uit de tekening hiernaast valt duidelijk op te maken dat Rabelais precies wist waar hij het over had en ook hoe gevaarlijk het is om op die plek een klap, stomp of slag te krijgen. Veel mensen overleven dat niet, en zeker niet zonder schade aan het gehoor.

         

(10) Rabelais neemt hier een loopje met een heel erg populair genre in zijn tijd: de pastorale poëzie, ook wel herderslied genoemd.

         

(11) “Hondsdruiven” is de onzinnige vertaling van gros raisins chenins. Hiervan wordt bereid de Sauvignon (witte) wijn uit de streek Touraine in Frankrijk. In het commentaar van Butor staat te lezen dat deze wijn in “les guerres de la Révolution et de l′Empire” gebruikt werd als antiseptisch middel tegen besmettingen.

         

(12) “Capitoly” lijkt een duidelijke verwijzing naar het Capitool in Rome, wat indertijd het Manhatten van Europa was. Rabelais besefte haarscherp dat veel oorlogen begonnen als handelsoorlogen en dat het kapitaal daarin een cruciale rol speelde. Op het Kapitool in Rome stond het standbeeld van Juno Moneta, de beschermgodin van het geld en de handel. In deze tempel werd de Romeinse Munt geslagen. Een andere verklaring voor het gebruik van het woord “capitoly” zou kunnen zijn dat veel gemeentehuizen in Frankrijk Kapitool zouden worden genoemd. Daar zijn er een paar van, maar niet in de streek waar Rabelais deze eerste schermutselingen laat plaats vinden. En het is zeker niet gebruikelijk een gemeentehuis Het Kapitool te te noemen, zelfs niet met een kleine letter.

         

(13) Picro-chole heeft zijn naam te danken aan de Humorale theorie. “Picro” betekent hier “bitter” en “chole” is de afkorting voor cholerisch. De karaktereigenschappen van een cholerisch persoon zijn: hij is vlug geïrriteerd (zie verhaal), maar kan ook goed leiding geven. Cholerisch gaat terug op het Griekse woord voor “gele gal”: ξανθη   χολη. In een eerder commentaar op een blog over één van de Zeven Doodzondes, “woede”, staat dat ook de Spaanse koning Alfonso XI behept was met dezelfde karaktereigenschappen.

         

(14) Zoals al eerder opgemerkt staat “carrefour” hier als een hint naar het eerder verkeerd geslagen kruisje waardoor de bollenbakkers op het verkeerde pad komen. Je zou kunnen zeggen dat Rabelais hierin een moralistische waarschuwing laat horen. Dit is eigenlijk niet wat je van hem zou verwachten. Maar misschien staat Rabelais toch nog meer in een Middeleeuwse traditie, waarin dat wat je niet moet doen in al zijn consequenties werd benoemd, dan men het meestal doet voorkomen. In dit opzicht lijken het Libro de buen Amor en de Gargantua en Pantagruel meer op elkaar dan je in eerste instantie zou denken.

         

         

De originele tekst.

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment Gargantua fut envoyé à Paris, Chapitre XXV, pag.275–278(helemaal)