Spring hier naar de originele teksten van Rabelais..

Noten bij Gargantua

(1) Thélème bestaat echt. Het is een plaatsje aan de Loire dat zo klein is dat je het niet een twee drie met Google-maps kunt vinden, maar het bestaat. Dat roept dan ook meteen twijfel op aan de bewering op de hierboven aangehaalde website, dat Rabelais hier een utopie wil beschrijven. Ik denk eerder dat het gaat om een persiflage op de in die tijd in de mode zijnde pastorale. Er werd al eerder naar de pastorale verwezen: toen werd het Saulsaye genoemd.

         

Toch valt er veel voor te zeggen dat het hier wèl om een utopie gaat. Allereerst, de betekenis van het woord Thélème in het Grieks:θελημα, wat zoveel wil zeggen als een aangeboren instinct, een goddelijke wil, waardoor je doet wat je behoort te doen. In noot 8 komen we de enige regel van de Orde van Broeder Jan tegen: “Doe wat je zult willen” (Fay ce que voudras), wat ook de betekenis van dit Griekse woord uitdrukt. De toekomstige tijd van dit willen (voudras), zegt ons dat er meer aan de hand is dan ons belachelijke concept van de Maakbaarheid van de Maatschappij: die is namelijk niet zo maakbaar door iedereen en daardoor eigenlijk door niemand. Deze toekomstige tijd wijst erop dat het om een Wil gaat die in ieder geval deels al in de toekomst is vastgelegd door een hogere macht. Ik dacht in eerste instantie aan de “Wille zur Macht” van Nietzsche, maar dat is het niet, ook al heeft het daar meer van weg dan ik wil toegeven uit bewondering voor Rabelais. Daarna kwam het uitgangspunt bij het analyseren van dromen door Freud in beeld: de onderdrukte wens tot seksuele gemeenschap met de ouders, maar dat is het ook niet. Tenslotte doemde Adler aan de horizon op met zijn Wil tot perfectie (compensatiestreven), maar ook dat is het niet. Al deze “Willen” hebben overeenkomstig dat ze niet zozeer bewust nagestreefde doelen zijn, maar een bron van binnenuit zijn waardoor men kan overleven. Vaak zijn deze “willen” een reactie op Darwin. Maar bij de θελημα gaat het ook nog om de ongrijpbare “goddelijke wil”, wat in de 19e eeuw door vooraanstaande wetenschappers terecht in “natuurlijke wil” werd omgedoopt. Waarbij Natuur gelijkgesteld werd aan God, in zoverre de Natuur te doorgronden is en God niet. En daarmee krijgt de θελημα bij Rabelais (1532 nChr) trekken van het Paradijs. En hoe je het wendt of keert, het Paradijs is de eerste utopie ooit aan mensen voorgespiegeld. Thélème lijkt daardoor op een utopie voor monniken.

         

Helemaal op het venijnige eind van dit stukje staat er: “De leeftijd waarop men kon worden toegelaten, was voor de vrouwen ‎van tien tot vijftien jaar, voor de mannen van twaalf tot achtien jaar.” Worden deze pubers dan opgeleid tot non of monnik? Nee, als ze willen, kunnen ze altijd uit het klooster, zelfs als ze elkaar als paar daar hebben gevonden, kunnen ze in getrouwde staat uit het klooster vertrekken. Daarmee krijgt dit klooster meer de trekken van een internaat waarin een geprivilegieerde elite tot invloedrijke maatschappelijke functies wordt opgeleid. Een utopie voor de minderheid, maar zeker niet voor de massa. Hierin verschilt de utopie van Rabelais diametraal met die van Thomas More, zijn tijdgenoot die hij goed kende. Je zou zover kunnen gaan dat Rabelais utopie zijn kritiek is op het Utopia van More. More′s Utopia kende volgens Rabelais veel en veel te veel regels. Daarom reduceerde hij het aantal regels tot één. Geen mens zou zich aan al die regels kunnnen houden. Bovendien ontkende More de ongelijkheid van de mensen. Je zou kunnen zeggen dat Rabelais Thélèma More′s Utopia belachelijk maakt. Omdat het op het eind van deel 1 (Gargantua) valt, is het net als in de opbouw van More′s Utopia een kantelmoment. Na het eerste deel bij More komt de eigenlijke beschrijving van de ideale staat; na deel 1 bij Rabelais begint de eigenlijke dystopie en onvervalste maatschappijkritiek niet vanuit een gedachte wereld maar vanuit een reëel bestaande maatschappij. Deel 2 (Pantagruel) is de voorafschaduwing van Voltaire′s Candide: een tocht door de hel. Bij Rabelais komt het volk van de Dipsodes in Utopia, waarover Anarche heerst, in opstand. Later overwint Pantagruel hen en wordt uiteindelijk hun koning. Deze opstand op Utopia is de aanleiding waarom Pantagruel op zoek gaat naar dat eiland waar eeuwige vrede heerst. Daarmee levert Rabelais niet alleen kritiek op het gelijkheidsbeginsel bij More, maar geeft hij ook aan dat door het onmogelijke van mensen te vragen, de basis wordt gelegd voor oorlog. Volgens Rabelais is één van de belangrijkste levensopgaves het accepteren van de ongelijkheid.

         

(2) In de Franse tekst staat hier “religion”. Dat wordt hier gebruikt in de zin van “kloosterorde”. Maar zoals alles bij Rabelais lijkt het woord bijna zo concreet, dat je het ook kunt vertalen, zoals ik gedaan heb, met “abdij”, want dat is wat er wordt bedoeld. Ik volg hierin Sandfort (zie vorige bloggen). Over het merkwaardige concrete taalgebruik dat sterk contrasteert met de sprookjesachtige strekking van de Gargantua en Pantagruel zullen we het hebben in de laatste noot bij het verhaal van deze week.

         

(3) Rabelais schijnt een grondige hekel gehad te hebben aan klokken. Daarmee onderscheidt hij zich van de latere romantici, zoals de vriend van Goethe Friedrich Schiller. Maar ook van zijn landgenoot en voorbereider van de Romantiek Rousseau, die in zijn dagboek zijn verwondering uitspreekt over waarom klokken hem zo in vervoering kunnen brengen. Maar hij was dan ook de zoon van een klokkenmaker. Om de een of andere reden spelen klokken in hun leven een belangrijke rol, misschien om de reden die Rabelais geeft waarom hij er zo′n hekel aan heeft?

         

(4) Ineens krijgt hier het verhaal de vorm van juridische statuten. In het Frans beginnen de volgende alinea′s allemaal met het Latijnse woordje “item”, wat zoveel wil zeggen als “tevens” in een opsomming van gelijkwaardige onderwerpen of voorwaarden. In de vertaling heb ik dit proberen uit te drukken, door telkens een alinea te laten beginnen met “En omdat……” in navolging van Sandfort.

         

(5) Die grote neus speelde Rabelais echt parten! Wie komt erop om de reden waarom hij naar een klooster werd gestuurd door zijn ouders te zoeken in de afmetingen van zijn neus. Als ik Freud zou heten, zou ik wel weten, waarom zijn ouders hem naar het klooster stuurden. maar ik heet gelukkig, voor Rabelais, niet Freud. Sandfort heeft het hele punt gemist, hij vertaalt: “slijmerige, de kwalijk geborene, simpele en de lastposten ……”. Vermoedt hij intuïtief dat Rabelais een lastpost was? Verder slaat de vertaling weer nergens op.

         

(6) De jonge leeftijd waarop de kinderen intreden in het klooster is realistisch. Ik zelf ging op mijn twaafde naar het seminarie. Het klooster waarop Broeder Jan doelt, is in feite een seminarie, een internaat, waarin je voor een toekomstige taak wordt opgeleid. Ook al bestaat er veel kritiek op deze opleidingen vandaag de dag, ik heb er veel en met plezier geleerd. Ik kan er niet anders aan terugdenken als aan een paradijselijke, veilige omgeving. Voor anderen was dat helaas anders.

         

(7) Rabelais kiest als basis voor de bouw van zijn abdij de honingraat. Nu wordt de katholieke kerk in de de 16e eeuw vaak met een bijenkorf geassocieerd, zelfs in die mate dat je de grap van Tijl Uilenspiegel, waarin hij wakker wordt in een bijenkorf en twee dieven tegen elkaar uitspeelt, direct in verband kunt brengen met kritiek op het functioneren van de katholieke kerk. Waarschijnlijk is de kritiek van Rabelais op de kerk een reden waarom zijn klooster zeshoekig is. Zes is ook de helft van twaalf; twaalf is het getal van de stammen van Israël, maar ook het aantal apostelen dat Jezus volgt. Rabelais is een bepaalde vorm van fundamentalisme niet vreemd. En ook dat zou een reden kunnen zijn voor de zeshoekige vorm van zijn klooster: terug naar de basis. Gemakkelijk te bouwen is de zeshoek bepaald niet, maar als het je lukt, is de constructie heel erg solide! Bepaalde beschermlagen om iets dat absoluut niet mag worden beschadigd heeft als inwendige constructie de honingraat: het is niet kapot te krijgen.

         

De beschrijving van de architectuur van het klooster doet denken aan de manier waarop veel later Victor Hugo begint aan het verhaal van De klokkenluider van de Notre Dame. De eerste 100 pagina′s van dit dikke boek beslaan een nauwkeurige beschrijving met allerlei technische termen en uitdrukkingen van de architectuur van deze kathedraal. Voor een leek is het bijna onbegonnen werk om precies deze beschrijvingen te volgen. Ik ken geen film die hieraan tegemoet is gekomen. Ook de website waarnaar ik verwijs, slaat deze passage wijselijk over. In deze indrukwekkende en schitterende beschrijvingen van de architectuur brengen schrijvers als Rabelais en Victor Hugo tot uitrdukking hun respect voor het verleden. Deze passages zijn dus wezenlijk voor het begrip van het verhaal.

         

(8) Zie noot 1 hierboven.

         

(9) Vanaf dit moment krijgt het verhaal alle trekken van een persiflage op de pastorale, het herderdicht (zie noot 1). Alles wordt zó uitdrukkelijk overdreven lief, mooi en vredig voorgesteld dat alleen de contrapunt van de jacht doet vermoeden dat dit niet alles is wat er is.

         

(10) Sandfort vertaalt: “hakkeneien”; in het Frans staat er “hacquenées”. Omdat dat een sterk verouderd woord is, heb ik het met “paardjes” vertaald.

         

(11) In de moderne Franse tekst: “épervier (soort valk), laneret/lanier (een kleine valk), émerillon (ook een valk)”: allemaal enigszins klein uitgevallen valken, dus uiterst geschikt voor dames. Santfort maakt daarvan: “een sperwer, een blauwvoet of een smelleken‎”. Helemaal geen slechte vertaling in die zin dat ook deze vogels kleine roofvogels zijn. Waar het fout gaat, is in de vertaling van “laneret” met “blauwvoet”. Niet alleen komen hier foute associaties om de hoek kijken, die ik verder niet uitleg, maar ook bestaat het beest niet. En bij Rabelais moet je ervoor uitkijken niet te denken dat hij maar wat zegt. Bijna alles bestaat; de fantasie zit h′m juist ergens anders in.

         

(12) Door Raphaël Cappellen wordt het artikel, “L′Énigme en prophétie, entre dualité auctoriale et pluralité interprétative (Gargantua, LVIII)” (herfst 2017) gewijd aan de interpretatie van het profetische raadsel op het eind van de Gargantua. Het wijst op een fenomeen dat ik al verschillende keren ter sprake heb gebracht, namelijk dat vooral klassieke grappen nooit eenduidig zijn, maar tegelijkertijd verschillende, soms tegenstrijdige, interpretatiemogelijkheden kennen. Je denkt als Nederlander, dat is niets nieuws een eenduidige tekst is geen tekst, er moet op z′n minst een dubbele bodem zijn. In dubbele bodems zijn wij, Nederlanders, ijzersterk. Maar in dit geval gaat het niet om dubbele bodems. Het gaat om teksten, zinnen, woorden die tegelijkertijd soms twee tegenstrijdige betekenissen hebben die bij de interpreatie even belangrijk zijn. Geen dubbele bodem, maar een dubbel dikke bodem met twee kanten.

Op het laatst van de Gargantua wordt dit verschijnsel zelfs toegelicht. Broeder Jan merkt daarbij op dat de raadselachtige profetie die gevonden is in de crypten van de abdij niets geheimzinnigs heeft. Gargantua denkt dat de “profetie” gaat over toekomstige vervolgingen om het geloof. En dit doet ons enige eeuwen later huiveren, omdat de eeuwen die volgden op het verschijnen van de Gargantua en Pantagruel gekenmerkt werden door bloedige oorlogen om het geloof: christenen vervolgden joden, katholieken vervolgden protestanten, en protestanten elkaar. Hiervan zijn ons verschrikkelijke en gruwelijke verslagen bekend. Maar Broeder Jan ziet in diezelfde profetie een verslag van het verloop van een (kaats-)wedstrijd. “Bij sint Goderan,” zei de monnik, “zo zou ik het niet uitleggen: de stijl is van Merlijn de profeet, al zoek je er ook nog zoveel zwaarwichtige toespelingen en allegorieën in: peins u er suf op, gij en een ieder, zoveel ge maar wilt. Wat mij betreft, ik ontdek er geen andere zin in dan een beschrijving van het kaatsspel, onder duistere bewoording. De ophitsers van het volk (houligans) zijn zij die de partijen organiseren (?), en dat zijn ook meestal vrienden. Nadat de twee (wedstrijd-)ronden gemaakt zijn, valt degeen die in het spel was, uit, terwijl een ander toetreedt…… etc. etc.”.

Nu zou je ervoor kunnen kiezen om een van de twee interpreaties de juiste te laten zijn. Raphaël Cappellen benadrukt dat het erom gaat juist beide interpretaties naast elkaar te laten bestaan, omdat je pas dan tot een beter begrip van de tekst komt. In dit geval houdt dat in: de mens kan er door zijn natuur (aard) niet omheen elkaar te moeten bestrijden, in spel en in oorlog. Een utopie bestaat niet. En dit uitgangspunt heeft ertoe geleid dat sprookjes (rond Gargantua en Pantagrruel) zo concreet mogelijk verankerd in de werkelijkheid worden verteld. De tekst is voortdurend van het begin tot het eind pluriform, niet in de betekenis van dubbele bodem, maar in de betekenis dat er altijd meerdere betekenissen een rol spelen: de concrete(re) en de abstracte(re).

         

De originele tekst.

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment Gargantua fut envoyé à Paris, Chapitre XXVII, pag.374–376 (helemaal)

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment Gargantua fut envoyé à Paris, Chapitre XXVII, pag.392–394 (helemaal)