Zoals gebruikelijk leg ik een verantwoording af van de methodiek hoe ik in de analyse te werk ben gegaan. De analyse in acties leidt tot de conclusies die in het commentaar zijn te vinden. Het uitgangspunt is de samenvatting in acties van de grap “Wijze liên” en het sprookje “Hans en Grietje” , beide van de gebroeders Grimm. In de noten hieronder staat eerst de actie in het sprookje en daarna die in Grap. Beide verhalen bestaan uit twee delen, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden samengevat. Ten slotte treft u verwijzingen aan naar al eerder geanalyseerde Klassiek humoristische grappen.

         

Deel 1: Alleen achtergelaten (vrouw).

         

(1) Een arm gezin met een vader en een stiefmoeder overwegen hun kinderen in het bos achter te laten, zodat zij, de vader en de moeder, niet van de honger zullen omkomen. 1. Verg. Grap Grimm: beginsituatie: de man gaat weg, en verwacht van zijn vrouw dat zij drie (magere) koeien zal verkopen.(2. Vergelijk onderpand haan: Tijl in Quedlinburg(Duitsland), laatste verhaal.)

         

(2) Hans bedenkt een list door het strooien van steentjes om de weg terug naar huis te kunnen vinden. 1.Verg. Grap Grimm: De veekoopman komt de volgende dag, drijft zonder te betalen de koeien de stal uit, en als hij tegengehouden wordt, geeft hij het kleinste koetje als onderpand, zodat de vrouw er zeker van zou kunnen zijn dat hij terugkomt om te betalen. (2. Vergelijk: Jeha grap, Het lammetje (Spanje), verhaal 2.)

         

(3) De stiefmoeder steekt daar de volgende keer een stokje voor door te voorkomen dat Hans steentjes kan rapen, voordat zij in het bos worden achtergelaten. Verg. Grap Grimm: De vrouw vertelt haar man dat zij de koeien verkocht heeft, en de man begrijpt hoe dom zij is. Zij heeft het kleinste koetje gehouden, omdat dat het minste eet.

         

(4) Alleen in het bos wijst een vogel hun de weg naar het snoephuis van een heks, waarvan ze denken dat het de hemel is. Verg. Grap Grimm: De man besluit uit te zoeken of er nog meer zulke domme mensen zijn als zijn vrouw.

         

Symbool: Stok! Slaag, straf.

Deel 2: Terugkeer (man).

(5) De heks sluit Hans op om hem later te kunnen opeten. 1. Verg. Grap Grimm: De man ontmoet langs de weg een dwaze vrouw, waarvan de man is overleden. (2. Vergelijk, dwaze vrouw, in de bergen met deur op de rug, Perzisch/Iraans verhaal.)

         

(6) Grietje weet dat te voorkomen, doordat zij de heks in de kooi van Hans kan opsluiten, als zij bijziend als ze is, in de kooi probeert te achterhalen of hij al vet genoeg is. 1. Verg. Grap Grimm : De man vertelt dat hij uit de hemel is gevallen, en nu niet weet hoe hij terug in de hemel kan komen. (2. Vergelijk Wayana–sprookje, Suriname.)

         

(7) Met de hulp van een vogel (dezelfde?) weten Hans en Grietje de weg terug naar huis te vinden. Verg. Grap Grimm: De vrouw en later haar zoon geven hem respectievelijk geld en een paard om terug te komen in de hemel en om dat geld en paard aan de overleden man te geven.

         

(8) Daar worden ze jubelend onthaalt, ook omdat zij een schat meegenomen hebben uit het huis van de heks, waardoor het gezin verder geen geldzorgen meer kent. 1. Verg. Grap Grimm: De man is tevreden over de winst, die hij behaalt door domme lieden uit te buiten, en de uitgebuite lieden zijn tevreden omdat zij hun vader hebben kunnen helpen. (2. Vergelijk: Foufouya, Marokkaans.)

         

Symbool: Paard en Vogel.

Ontbreekt: prachtig opgebouwde spanningsboog rond de zoon: heeft hij het nu door of niet?

         

Kort samengevat.

De delen worden genoteerd als I-II en de kernen (1-4) eerst van ‎Hans en Grietje, gevolgd door de kern uit de Grimm Grap achter de punt–komma. Deel I. ‎kern 1. De kinderen moeten weg; de man gaat weg: man=kind. Deel ‎‎I.kern 2. De kinderen zijn weg; de koeien worden weggedreven: ‎kind=koe. Deel I.kern 3. Ze denkt de kinderen kwijt te zijn;Vrouw denkt de koeien goed verkocht te ‎hebben: koe=kind. Deel I.kern 4. ‎Vogel wijst weg naar snoephuis (hemel); man zoekt langs de weg ‎dwaze mensen, die geloven dat iemand uit de hemel kan vallen: ‎snoephuis=hemel. Precies zoals Bruno Bettelheim zegt (1975: 202): ‎‎“Meegesleept door hun gulzigheid en verblind door het vooruitzicht ‎op verzadiging, dat alle voorafgaande orale angsten op dit punt ‎verdringt, meenden de kinderen ‘in de hemel te zijn’ ”. ‎

Deel II.1. Hans is in de kooi opgesloten; de man ontmoet een vrouw ‎van wie de man is overleden en in de hemel is: kooi= hemel. Deel II.2. ‎De bijziende heks checkt de vetheid van Hans en wordt in de kooi ‎opgesloten; de man weet de weg niet terug te vinden naar de hemel: ‎heks = man. Deel II.3. Een vogel wijst ze de weg naar huis; op een ‎paard kan de man naar de hemel terugkeren: vogel= paard. Deel II.4. ‎Thuis gekomen is er geen armoede meer; de man is tevreden met de ‎winst die hij op het verlies van de koeien maakt. Hij laat zijn stok ‎‎(vinger=stokje) staan en slaat zijn vrouw niet. Om het in de woorden ‎van Bettelheim te zeggen: zij voldoet niet aan zijn eisen, en toch ook ‎wel (ambivalentie). Hij profiteert van haar domheid.