Inleiding

         

Een groot verschil tussen hoe Plutarchus en Harris Cicero bespreken is de nadruk bij Harris op complotten. Je zou kunnen zeggen dat onze literatuur niet meer zonder complotten kan, zo allesoverheersend is het complotdenken in de literatuur aanwezig.

De complotten waarvan hier sprake is, zijn de samenzwering van Catilina tegen de staat en die van Clodius, ook tegen de staat. Sommige theorieën gaan ervan uit dat het allemaal om het grootgrondbezit ging van de Romeinse elite die Cicero verdedigde, en dat Catilina en Clodius eigenlijk een soort verzetshelden zijn die voor de armen opkwamen. Het was volgens Harris de bedoeling van Cicero om Catilina terecht te stellen. En als reactie daarop was de manier waarop Crassus en Hortensius het aanleggen om Cicero terug te pakken, een manier om wraak op hem te nemen. Crassus werd volgens Harris door Cicero gezien als één van de samenzweerders die Catilina in het zadel hielp. Crassus zelf wilde niet zover gaan. De wrok van Hortensius ging terug naar de tijd dat hij in de zaak tegen Verres een nederlaag tegen Cicero leed: Verres, door Hortensius verdedigd, werd door het pleidooi van Cicero schuldig bevonden.

Bij Harris is van belang dat Cicero aan Crassus brieven stuurt, waarin Cicero doet alsof hij Catilina is die aanstuurt op een staatsgreep. Het is dus Cicero die de bal aan het rollen brengt en niet Catilina! Crassus komt daar later achter door een slaaf van Cicero te ondervragen. Deze slaaf die de brieven bij hem voor de deur had gelegd, slaat door en verklapt dat hij degene is geweest, die de brieven in opdracht van Cicero heeft geschreven. Doordat Crassus op grond van de informatie in de brieven vindt dat Catilina moet worden gearresteerd, weet Cicero Crassus medeplichtig te maken aan de terechtstelling van Catilina. Cicero weet op die manier Crassus, eigenlijk een medestander van Catilina, over te halen zich tegen Catilina te keren.

Na verloop van ongeveer een jaar speelt de heiligschenniszaak (Latijn: “nefas”, zie noot 13) tegen Clodius, en dan weet Crassus samen met Hortensius Cicero te strikken om getuigenis af te leggen tegen de van heiligschennis beschuldigde Clodius. En dat zal Cicero later lelijk opbreken!

Behalve Salustius en Cicero zelf heeft geen enkele Romeinse geschiedschrijver het over een samenzwering. Een nu onbekend en grotendeels onleesbaar Nederlands toneelstuk van H. van Elvervelt uit de achtiende eeuw heeft aanzienlijk bijgedragen aan het idee dat het om een complot ging van Catilina om de Romeinse staat te vernietigen. Niet alleen ten aanzien van Catilina bestaat onduidelijkheid over wat hij van plan was, maar ook over Clodius.

Wie was Clodius? En what′s in the name! De eerste vier letters van zijn naam, doen denken aan een mannelijk geslachtsorgaan. Maar er zou nog weleens meer kunnen zijn, waarom je zijn naam daarmee associeert. Was Clodius eigenlijk niet gewoon een pooier en waren zijn zusjes, ‎geen echte zusjes, maar wordt het woord hier gebruikt in de ‎middellandse zee betekenis van vriendin? Deze zusjes hebben de bijnaam Tertia en Quadrantia. Tertia en Quadrantia ‎zijn termen uit de Romeinse belastingwereld, en zouden ‎aanduidingen kunnen zijn voor hoeveel een klant voor een ‎prostituée moest betalen. We hebben het hier dan wel over prostitutie op niveau, voor diplomaten en miljonairs. De incest van broer Clodius met zijn zusjes, Clodia en Tertia, zou in dit verhaal dan een ‎soort grap kunnen zijn? De namen Tertia en Quadrantia kunnen ook staan ‎voor de bruidsprijs die een aanstaande echtgenoot moest betalen. ‎En dan is er wel echt sprake van incest, en wordt het systeem ‎van uithuwelijken belachelijk gemaakt. Een geliefd Plautus–onderwerp!

Ik merk dit op, omdat ik zo ‎mijn bedenkingen heb over hoe vaak incest voorkomt in de ‎preutse Romeinse maatschappij. Volgens het strafrecht werd iedereen die op overspel werd betrapt met verdrinking in de Tiber gestraft. Dat is heel andere koek! Gaat het hier echt om incest, of is ‎het een vertaalfout, gedreven door negentiende–eeuwse projectie ‎op de Romeinse zeden? Rellen van jongeren zoals die van Clodius, worden in de ‎Romeinse wereld vaak direct in verband gebracht met de onderwereld. Misschien is er nog helemaal niet zoveel veranderd en zouden ook wij de achterliggende oorzaken van rellen in de onderwereld moeten zoeken?

Een andere overeenkomst met de huidige situatie is de twijfel ‎veroorzaakt door tegenstrijdige conclusies, op wetenschapsgebied ‎‎(Feniks), in de politiek (Herakles) en het recht (Salomon). In de ‎dagen van Cicero speelden dezelfde problemen als nu een rol, ‎waardoor er een roep ontstond naar een autoritair leiderschap ‎‎(dictatuur) tegenover een behoudender elite (democratie!). De ‎representanten van de elite (waaronder Cicero) nemen de gedaante aan van een ‎‎‘contradictio in terminis’ (voer voor Wittgenstein), waardoor de ‎rechtstaat in gevaar komt. De elite wilde desnoods met geweld de status quo handhaven; een status quo die berustte op democratie, hoewel de elite daar nu net niet zoveel mee ophad. Het omgekeerde geldt voor de aanhangers van Catilina en Clodius die via het min of meer democratische stelsel konden opkomen voor de armen, hoewel zij voornamelijk opkwamen voor hun eigen belangen en niet voor die van iedereen. Ook zij schuwen om hun doel te bereiken geweld niet, wat uiteindelijk leidt tot de dictatuur van Caesar.

         

Noten in de teskst

         

(1) Zie hierboven Inleiding. De waarschijnlijk bekendste redevoering, “In Catilinam”, van Cicero gaat hierop terug. De beginzin is bijna even bekend als de eerste zin uit de Odyssee van Homerus (Cicero, “In Catilinam”): Hoelang nog zult u ons geduld verkwisten?;“Quo usque tandem abutere, Catilinam, patentia nostra?”

         

(2) Cicero is later ooit eens hertrouwd met een jonge schone, Publilia. Het huwelijk liep na een jaar stuk. Met Clodia is hij nooit getrouwd.

         

(3) De naam Tullus heb ik nergens kunnen terugvinden. Ik weet dan ook niet, wie hij was en hoe belangrijk hij is geweest in het team Cicero.

         

(4) De invloed van Terentia op Cicero is altijd groot geweest. Dit kwam gedeeltelijk omdat Terentia van huis uit rijk was. Maar ook Terentia′s karakter speelde daarbij een rol. Cicero was dus in veel opzichten in wat hij deed afhankelijk van haar. Toch kon hij ook in veel opzichten zijn gang gaan, steeds door haar gesteund. Toen hij door zijn getuigenis tegen Clodius waarop Terentia had aangedrongen, uiteindelijk verbannen werd uit Rome en zijn gezin daar moest achterlaten, kwam de klad in de relatie. Was het een complot van Terentia? Wilde ze van hem af? Cicero en Terentia gingen scheiden: Terentia hertrouwde daarna nog twee keer; Cicero hertrouwde een keer, maar zoals al gezegd, dat was een flop.

         

(5) (Gedeeltelijk overgenomen uit Harris, pag 767) Lucullus, Lucius Licinius oud–consul en bevelhebber van het Romeinse leger in de oorlog tegen Mithridates in het Oosten tot hij door Pompeius werd verdrongen. Op Wikipedia (zie linken onder de namen) staat een andere versie van hetzelfde conflict tussen Pompeius en Lucullus. Lucullus was hooghartig, aristocratisch en immens rijk. Zijn vijanden in de senaat hebben hem diverse jaren een triomftocht weten te onthouden en buiten de poorten van Rome laten wachten. Hij scheidde verbitterd van Clodia, het zusje van Clodius.

         

(6) Tertia (eenDerde) en Quadrantia (eenVierde) ‎zijn termen uit de Romeinse belastingwereld. Deze manier om belastingen op te leggen is ons nog bekend van toen onder de hertog van Alva, deze hertog de Nederlanden de (een-)Tiende Penning wilde laten betalen. Daarop kwam Nederland in verzet en scheidde zich af van Spanje. In de Inleiding heb ik hiervan al gewag gemaakt.

Clodius werd tot Volkstribuun gekozen in het jaar 58 voor Christus. Daarna kondigde hij meteen wetgeving af om Cicero te vervolgen vanwege het ten onrechte executeren van Catilina en consorten.

Ik heb nog niet de familienaam van Clodius onder de aandacht gebracht, waarin het woordje “pulcher” (Latijn: mooi) figureert. In een eerdere bijlage bij mijn website Grappen van Vroeger heb ik de naam van een Phoenicisch veldheer besproken, die handelde in “mooie meisjes”: Cutzinas. Hier staat het woordje “zina” voor “mooi meisje”. Clodius en Cutzinas, die waarschijnlijk van de handel in meisjes rijk is geworden, hebben dus misschien iets gemeenschappelijks: beiden hebben in hun familienaam een verwijzing naar hun handel.

         

(7) Deze kleitabletten konden niet onleesbaar worden gemaakt. Hier moet dus sprake zijn van een fout van Plutarchus. De tabletten waren voorgedrukt met de volgende letters: A voor “absolvo”, vertaling, “ik spreek vrij”;C, “condemno”, vertaling, ”ik veroordeel“; en N.L., Non Liquet, vertaling, ”het is (mij) onduidelijk, niet helder.“, volgens commentaar ‎op Perseus. Plutarchus heeft waarschijnlijk de laatste mogelijkheid, waarbij je je kon onthouden van stemming, verward met de eigenlijke uitspraak, waarbij Clodius werd vrij gesproken. Uit de tekst kan niet opgemaakt worden hoeveel juryleden zich van stemming hebben onthouden.

         

(8) Caesar was op dat moment Pontifex maximus. De Pontifex maximus was (overgenomen uit Harris, pag 1138): de hoogste priester van de Romeinse staatsgodsdientst, hoofd van het vijftien leden tellend college van priesters, die recht hadden op een ambtswoning aan de Via Sacra.

         

(9) (Overgenomen van Harris, pag 1139):een vertegenwoordiger van de gewone burgers —plebejers— van wie er iedere zomer tien werden gekozen en die in december werden geïnstalleerd, met de macht om wetten in te dienen en hun veto erover uit te spreken, en om volksvergaderingen bijeen te roepen; alleen plebejers mochten dit ambt bekleden.

         

(10) De twee belangrijkste wetten die hij invoerde, waren: 1. gratis broodverstrekking eenmaal per maand aan de armste bevolking van Rome; en 2. oprichten van wijkcentra voor onderdak en bijeenkomsten in de wijk, meestal de armste wijken van Rome.

         

(11) Ook (zie noot 9) de consuls werden in de zomer gekozen en in de winter geïnstalleerd. Er waren altijd twee consuls, die elkaar controleerden. Over het belang van het tweetal: lees commentaar op het vorige blog. Een consul was de hoogste magistraat die om de twee jaar werden gekozen, meestal in juli. Aan het begin van het volgend jaar ging hun ambtstermijn in. De twee consuls zaten om beurten een maand de senaat voor.

         

(12) Is hier sprake van een vroege vorm van klassenstrijd? Ook zou de term het “lumpenproletariaat” kunnen passen op de beschrijvingen van deze klasse door Salustius en Plutarchus.‎ Uit Cicero zelf valt hiervan niets op te maken.

         

(13) “Nefas”: 1. misdaad, zonde, onrecht, goddeloosheid, gewetenloosheid, verwerpelijke daad; 2. monster. Maar vooral: goddeloosheid, taboe overschrijdend ongeoorloofd gedrag, heiligschennis.

         

(14) In de Inleiding heb ik al gezegd dat de zaak Catilina lijkt op die van Clodius. Deze opmerking van Clodius doelt daarop. Hij vindt dat Catilina geen eerlijk proces heeft gehad zoals dat een Romeins burger toekwam. Cicero heeft hem veroordeeld door tunnelvisie en vooroordelen.

         

(15) C. Causinius Schola‎ wordt door Cicero zelf in zijn redevoeringen genoemd als de ontlastende getuige in de zaak tegen Clodius. Hij woont inderdaad in Interamna. Door Harris wordt beweerd dat Interamna op grote afstand van Rome ligt. Maar het Interamna dat ik op het Internet vind, ligt er helemaal niet zo gek ver vandaan. Ik blijf zitten met de vraag, in hoeverre ik zo af en toe voor de gek word gehouden door Cicero. Dat maakt het lezen van zijn redevoeringen een stuk moeilijker dan toen ik ze op de middelbare school voorgeschoteld kreeg.

C. Causinius Schola‎ is een verbindingsfiguur tussen Clodius en Caelius, de beide rebellen die ooit eens bevriend waren met Cicero. Caelius woont namelijk ook in Interamna.

         

(x)

Oorspronkelijke tekst: Plutarchus, Cicero, 29.1 tot 30.1.

[29.1] Κικέρων δ᾽ ἦν μέν αὐτοῦ φίλος καί τῶν περὶ Κατιλίναν πραττομένων ἐχρῆτο προθυμοτάτῳ συνεργῷ καί φύλακι τοῦ σώματος, ἰσχυριζομένου δὲ πρὸς τὸ ἔγκλημα τῷ μηδὲ γεγονέναι κατ᾽ ἐκεῖνον ἐν Ῥώμῃ τὸν χρόνον, ἀλλ᾽ ἐν τοῖς πορρωτάτω χωρίοις διατρίβειν, κατεμαρτύρησεν ὡς ἀφιγμένου πρὸς αὐτὸν οἴκαδε καί

[2] διειλεγμένου περί τινων ὅπερ ἦν ἀληθές, οὐ μὴν ἐδόκει μαρτυρεῖν ὁ Κικέρων διὰ τὴν ἀλήθειαν, ἀλλὰ πρὸς τὴν αὐτοῦ γυναῖκα Τερεντίαν ἀπολογούμενος. ἦν γὰρ αὐτῇ πρὸς τὸν Κλώδιον ἀπέχθεια διὰ τὴν ἀδελφὴν τὴν ἐκείνου Κλωδίαν, ὡς τῷ Κικέρωνι βουλομένην γαμηθῆναι καί τοῦτο διὰ Τύλλου τινὸς πράττουσαν, ὃς ἑταῖρος μέν ἦν καί συνήθης ἐν τοῖς μάλιστα Κικέρωνος, ἀεὶ δὲ πρὸς τὴν Κλωδίαν φοιτῶν καί θεραπεύων ἐγγὺς οἰκοῦσαν ὑποψίαν τῇ Τερεντίᾳ παρέσχε,

[3] χαλεπὴ δὲ τὸν τρόπον οὖσα καί τοῦ Κικέρωνος ἄρχουσα παρώξυνε τῷ Κλωδίῳ συνεπιθέσθαι καί καταμαρτυρῆσαι. κατεμαρτύρουν δὲ τοῦ Κλωδίου πολλοὶ τῶν καλῶν κάγαθῶν ἀνδρῶν ἐπιορκίας, ῥᾳδιουργίας, ὄχλων δεκασμούς, φθορὰς γυναικῶν. Λεύκολλος δὲ καί θεραπαινίδας παρεῖχεν ὡς συγγένοιτο τῇ νεωτάτῃ τῶν ἀδελφῶν ὁ Κλώδιος, ὅτε Λευκούλλῳ συνῴκει.

[4] πολλὴ δ᾽ ἦν δόξα καί ταῖς ἄλλαις δυσὶν ἀδελφαῖς πλησιάζειν τὸν Κλώδιον, ὧν Τερτίαν μέν Μάρκιος ὁ Ῥήξ, Κλωδίαν δὲ Μέτελλος ὁ Κέλερ εἶχεν, ἣν Κουαδρανταρίαν ἐκάλουν, ὅτι τῶν ἐραστῶν τις αὐτῇ χαλκοῦς ἐμβαλὼν εἰς βαλάντιον ὡς ἀργύριον εἰσέπεμψε: τὸ δὲ λεπτότατον τοῦ χαλκοῦ νομίσματος κουαδράντην ἐκάλουν. ἐπὶ ταύτῃ μάλιστα τῶν ἀδελφῶν κακῶς ἤκουσεν ὁ Κλώδιος.

[5] οὐ μὴν ἀλλὰ τότε τοῦ δήμου πρὸς τοὺς καταμαρτυροῦντας αὐτοῦ καί συνεστῶτας ἀντιταττομένου [p. 156] φοβηθέντες οἱ δικασταὶ φυλακὴν περιεστήσαντο, καί τὰς δέλτους οἱ πλεῖστοι συγκεχυμένοις τοῖς γράμμασιν ἤνεγκαν. ὅμως δὲ πλείονες ἔδοξαν οἱ ἀπολύοντες γενέσθαι: καί τις ἐλέχθη καί δεκασμὸς διελθεῖν.

[6] ὅθεν ὁ μέν Κάτλος ἀπαντήσας τοῖς κριταῖς, ‘ὑμεῖς,’ εἶπεν, ‘ὡς ἀληθῶς ὑπὲρ ἀσφαλείας ᾐτήσασθε τὴν φυλακήν, φοβούμενοι μή τις ὑμῶν ἀφέληται τὸ ἀργύριον.’ Κικέρων δὲ τοῦ Κλωδίου πρὸς αὐτὸν λέγοντος ὅτι μαρτυρῶν οὐκ ἔσχε πίστιν παρὰ τοῖς δικασταῖς, ‘ἀλλ᾽ ἐμοὶ μέν,’ εἶπεν, ‘οἱ πέντε καί εἴκοσι τῶν δικαστῶν ἐπίστευσαν τοσοῦτοι γάρ σου κατεψηφίσαντο: σοὶ δὲ τριάκοντα οὐκ ἐπίστευσαν οὐ γὰρ πρότερον ἀπέλυσαν ἢ ἔλαβον τὸ ἀργύριον.’

[7] ὁ μέντοι Καῖσαρ οὐ κατεμαρτύρησε κληθεὶς ἐπὶ τὸν Κλώδιον, οὐδ᾽ ἔφη μοιχείαν κατεγνωκέναι τῆς γυναικός, ἀφεικέναι δ᾽ αὐτὴν ὅτι τὸν Καίσαρος ἔδει γάμον οὐ πράξεως αἰσχρᾶς μόνον, ἀλλὰ καί φήμης καθαρὸν εἶναι.
[30.1] διαφυγὼν δὲ τόν κίνδυνον ὁ Κλώδιος καὶ δήμαρχος αἱρεθείς εὐθὺς εἴχετο τοῦ Κικέρωνος, πάνθ᾽ ὁμοῦ πράγματα καὶ πάντας ἀνθρώπους συνάγων καὶ ταράττων ἐπ᾽ αὐτόν, τόν τε γὰρ δῆμον ᾠκειώσατο νόμοις φιλανθρώποις, καὶ τῶν ὑπάτων ἑκατέρῳ μεγάλας ἐπαρχίας ἐψηφίσατο, Πείσωνι μὲν Μακεδονίαν, Γαβινίῳ δὲ Συρίαν, πολλοὺς δὲ τῶν ἀπόρων συνέτασσεν εἰς τὸ πολίτευμα, καὶ δούλους ὡπλισμένους περὶ αὑτὸν εἶχε.