Dit Indonesische verhaal (lit. 241, pag. 106) is opgeschreven in 1942, midden in de Tweede Wereldoorlog, op een moment dat de Jodenvervolgingen al volop aan de gang waren. Nu is het antisemitisme dat duidelijker blijkt uit het vervolg van dit verhaal vreemd, omdat in Indonesië nauwelijks Joden wonen: 3 tot 5000 op dat moment ongeveer, verspreid over de hele archipel.
Zolang de Oost-Indische Compagnie de scepter in Indië zwaaide, waren er niet veel Joden die vanuit Nederland in Indië terecht kwamen. Dat lijkt vreemd want het kapitaal van de Sefardische Joden in Nederland speelde een belangrijke rol bij de West-Indische Compagnie (en daarmee de verovering van Brazilië) en ook bij de oprichting van de Oost-Indische Compagnie (Indonesië).
Reden voor het geringe aantal Joden in Indië moet gezocht worden in het feit dat de Oost-Indische Compagnie gebruik maakte van relatief weinig mensen en handig de bestaande machtsstructuur in Nederlands-Indië manipuleerde om daarmee haar belangen veilig te stellen. In de periode dat de Oost-Indische Compagnie haar invloed over Nederlands-Indië deed gelden waren in Nederland Joden uitgesloten van vele openbare ambten en bedrijven. Wanneer er al met weinig mensen vanuit Nederland gewerkt werd, werd hiermee het contingent Joden dat naar de Oost reisde wel heel klein.
Waarom dan dit verhaal, dat in zijn verloop duidelijk antisemitische trekken krijgt? De hoofdfiguur heet Aboe Nawas, is bekend uit de Duizend en Een Nacht als een vriend van Haroen Arrashid. Haroen ar-Rashid was de sultan van Bagdad. Nu was er een kleine besloten Joodse gemeenschap op Oost-Indië in Soerabaya, die aangeduid werd met de naam “Bagdad Joden”, omdat zij oorspronkelijk uit Irak kwamen, waarvan de hoofdstad Bagdad is. Aboe Nawas duikt dus hier niet zomaar op in dit verhaal, maar omdat hij uit Bagdad kwam en deze Joden daar ook vandaan kwamen.
Het antisemitisme dat in het vervolg van dit verhaal duidelijk naar voren komt, komt voort uit de aanwezigheid in het Oost-Indië van die dagen van een grote groep NSB-ers (Nationaal Socialisten). Waarom de NSB in zo grote getale in Indië aanwezig was, is mij een raadsel. Waarschijnlijk waren er relatief veel ambitieuze werklozen in deze kringen, die nog altijd in Indië terecht konden voor werk, dankzij manipulaties vanuit Nederland?! Dit verhaal komt dus uit deze kringen in 1942. De titel “Aboe Nawas en de Jood” wijst erop dat het eigenlijk om gebeurtenissen gaat waarbij beide hoofdrolspelers uit Bagdad komen. Aboe Nawas, een Arabier, en de ander een Jood, die elkaar weer vinden in Soerabaya.
Het is waarschijnlijk dat de antisemitische lading erin is gelegd. Deze verhaaltjes lenen zich er namelijk wonderwel goed voor om naar de mode van de tijd, die groep belachelijk te maken, die op dat moment onder vuur ligt. En dat waren in 1942 de Joden. Dit hadden we ook al gezien bij Geoffrey Chaucer in de Canterbury Tales, het verhaal van de Abdis. In een Turks verhaal zijn het naar allerwaarschijnlijkheid de zigeuners, die op de korrel worden genomen. Bij Boccaccio zagen we dat de rol van de man en de vrouw werden verwisseld. Maar wie wordt hier op de korrel genomen: de man of de vrouw? Nog eerder werd duidelijk dat de rol van rechter en boef uitwisselbaar waren. Kortom, de verhaaltjes laten zich gemakkelijk gebruiken om diegene, die men wil kwetsen erin een rol te laten spelen.
Dit verhaal komt ook voor in de verhalenbundel waarin de Algerijns–kabylische vertelster Nora Aceval een aantal Djha verhalen vertelt waaruit op te maken zou moeten zijn dat ook de vouw van Djha een belangrijke rol speelt. Dit Indonesische verhaal heet in Algerije “Djha et sa femme font la mort” (pag. 97). Het is wonderlijk dat een verhaal in Indonesië opduikt dat blijkbaar bijna precies zo verteld wordt in Algerije. Hieruit zou je kunnen opmaken dat Bagdad inderdaad de stad is, van waaruit dit verhaal zich over de wereld heeft kunnen verspreiden. En dat zou weer betekenen dat we hier te maken hebben met een verhaal dat ongeveer 1200 jaar oud is op het moment dat het in Indonesië opgenomen wordt in een bloemlezing over de Indische literatuur.
(1) Aboe Nawas, meestal geschreven Abu Nuwas, is een bestaande persoon uit de omgeving van Haroen Arrachid, die opdracht gaf tot het schrijven van De Duizend en Eén Nacht. Hierboven leg ik uit waarom deze persoon verschijnt in een Indonesisch grappig verhaal.
(2) Zitti Zoebaidah: de naam is Arabisch. Zitti is waarschijnlijk het Arabische “Syydti”(سيّدتي): aanspreektitel voor een meesteres. Maar haar naam Zoebaidah zou weleens erop kunnen wijzen dat ze een elitaire reputatie heeft. Zoebaidah kan volgens mij alleen maar betekenen “boter” (زبدة), met als associatie “crème de la crème”.
(3) Hier verschijn dan sultan Haroen Arrachid ten tonele, die we al verschillende keren hebben aangekondigd.
(4)“Het verlies van zijn andere helft” was waarschijnlijk de trigger die het vervolg van dit verhaal een antisemitsche inslag geeft.