Spring hier naar de originele teksten van Rabelais..

Noten Boek V, hoofdstuk 40 tot einde.

         

         

(1) Onderstaande interpretatie van het slot ben ik nog nergens tegengekomen, maar ik denk dat er wel iemand geweest is die op hetzelfde idee is gekomen. Het ligt namelijk teveel voor de hand. In het vorige blog kwam de materiële kant van het leven aan de orde. We zijn toe aan de spirituele kant. Rabealais was priester en zijn keuze om zijn levenswerk af te sluiten in spirituele zin, ligt eigenlijk voor de hand. Maar over welke spirituele kant hebben we het: de katholieke, protestantse, de islamitische, hindoeïstische of misschien zelfs de boeddhistische? Het blijkt geen van alle!

         

Meteen is bij aankomst in de grot van de goddelijke Fles duidelijk dat hij voor de mystiek kiest, een geloofsovertuiging die alle godsdiensten overstijgt en gedeeltelijk in zich opneemt. Toen zij vertrokken op zoek naar de verblijfplaats van de goddelijke Fles (door Rabelais Bacbuc genoemd, door Sandfort Klikklok genoemd en door mij KlankKruik), was nog onduidelijk wat de bedoeling eigenlijk was. Je verwachtte een filosofie van de lach. Zoals in het slot van dit verhaal door Rabelais wordt opgemerkt, gaat het niet om de lach, maar om het drinken. Een vraag die in de allereerste aflevering van de Gargantua in een enigszins gewijzigde vorm was opgeworpen: “Wat was er eerst: dorst of drinken?” Dat was grappig en het was ook grappig bedoeld. De uiteindelijke vraag werd: wat was er eerst: de lach of het drinken? Nu komen we aan het slot van deze serie verhalen, en het antwoord op de vraag is serieus. Er valt maar weinig meer te lachen, en uit de uitleg bij de verschillende verhalen bleek ook steeds dat de redenen om te lachen, vaak helemaal niet om te lachen waren. Ik denk maar aan het verhaal over de syfilus en het laatste verhaal over de wijnpers, maar ik had alle verhalen uit de Pantagruel op die manier kunnen uitleggen. Het lijkt grappig maar is het helemaal niet.

         

In dit laatste deel van de Pantagruel gaat het over mystiek, en hoe je dat in alle godsdiensten terug kunt vinden. In dit fragment komen we twee godsdiensten tegen. Dat is natuurlijk allereerst die van de Openbaringen van Johannes. De manier waarop hier de Lamp wordt beschreven doet sterk denken aan hoe ik een deel van de Openbaringen in mijn Reconstructie van de Humorale Theorie op het eind van dit artikel heb beschreven. Het gaat daar in de Opebaringen om een beschrijving van de hemel en hoe de gelovigen daarin zullen worden ondergebracht. In die beschrijving komen veel edelstenen aan de orde die Rabelais in zijn beschrijving van deze eeuwig verlichte ruimte ook noemt: goud,saffier, beryllus, topaas, hyacinth, parels. Ze staan niet allemaal in dit fragment en ook verderop staan ze niet allemaal genoemd, maar wat Rabelais aan mineralen en edelgesteenten noemt heeft zoveel overeenkomsten met de Openbaringen dat ik toeval uitsluit. De Openbaringen van Johannes worden vaak als een mystieke ervaring van de evangelist uitgelegd, en ook Rabelais ziet dat volgens mij zó.

De grot doet ook denken aan dat deel uit de Koran, soera 18, dat over het algemeen als de inspiratiebron voor de mystieke Islam, zoals dat in het soefisme tot uiting komt, wordt gezien. Wat deze jongeren in een grot overkomt, lijkt op wat Pantagruel en zijn vrienden ervaren in de grot van de Lamp. De Lamp is een andere verwijzing naar een christelijke en islamitisch uitspraak over God: “Zijn licht is als een nis met een lamp erin: de lamp bevindt zich in een glas. Het glas is als een stralende ster, die brandt……etc” ; in de christelijke versie: “Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat hij licht geeft voor ieder die in huis is. Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie Vader in de hemel”.

         

Rabelais is serieus: hij denkt dat de mystiek een uitweg is uit alle problemen waarmee de gevestigde godsdiensten worstelen. Hij komt met een nieuwe oplossing voor een wereld die op allerlei manieren in rampen wordt ondergedompeld. Deze uitweg is ook een vlucht uit de werkelijkheid, net als de tocht van Vespucci Columbus naar Amerika en onze reis naar Mars. Maar het is geen grap, en het is ook op geen enkele surrealistische grappige manier zo bedoeld. Het lijkt op de manier waarop wij Kerstmis vieren: een feest van (elektrisch) licht. Rabelais zou ons gevraagd hebben: waar is dat licht van binnen?

         

In de laatste editie van de Gargantua en Pantagruel wordt er nog een onverwachte invalshoek geopperd: Hypnerotomachia Poliphili. Eerlijk gezegd, ik had er nog nooit van gehoord. Het boek gaat voornamelijk over architectuur. In de Recontructie van de Humorale Theorie leg ik ook dit verband tussen de theorie en de architectuur. Maar hoe ze in deze laatste uitgave van de Gargantua en Pantagruel op dit idee zijn gekomen, behalve dat Colonna en Rabelais tijdsgenoten zijn, is mij onduidelijk en een beetje ver gezocht. Toch is de verwijzing niet helemaal onterecht, omdat Rabelais op het eind van deze serie verhalen, eigenlijk een soort raamvertelling in de trant van de Duizend en Een Nacht, hier iets heel interessants doet. Hij verbindt spirualiteit, in dit geval opgevat als mystiek, met kennis en verdieping van kennis om te voorkomen dat je iets doet om het maar te doen. In feite is dit de Joodse invalshoek op de mystiek, die begint bij Mozes als hij de berg beklimt om de wetten Gods te halen. Later in het verhaal komen we Mozes ook nog eens tegen als hij het volk door de woestijn leidt. Zie voor de verdere verwijzing naar het Joodse geloof mijn eerdere blog en uitleg bij de naam Bacbuc.

         

(2) In dit stuk komen veel maten voor die ontleend zijn aan de manier waarop Romeinen hun maten hanteerden: vuist, voet (pes) en palmus minor en palmus maior. De vuist kon ik nergens als inhoudsmaat terugvinden, misschien was het een grapje? Maar de hand speelt in allerlei opmetingen bij de Romeinen wél een rol.

         

(3) In mijn bespreking van de Reconstructie van de Humorale Theorie haal ik op het eind een deel uit de Openbaringen van de apostel Johannes aan(21:15-19) aan, waarin op bijna dezelfde manier de plaats in de hemel wordt besproken, waar de gelovigen naartoe gaan als ze sterven. In het Franse commentaar wordt verwezen naar het einde van de Gargantua, waarin Broeder Jan een eigen monniksorde opricht die in het klooster met de naam Thélème wordt ondergebracht. Ik denk dat het hier toch echt om twee verschillende oorden gaat, waarbij in het geval van Thélème aan een klooster is gedacht, terwijl in het vijfde boek dat Rabelais schreef toen hij al oud was, echt de hemelstad is bedoeld in de geest van de Openbaringen van Johannes. De architectuur van de beide onderkomens is hemelsbreed verschillend: in het ene geval is de zeshoek (honingraat) de basis, in dit laatste deel van de Pantagruel is de zevenhoek (perfectie) de basis van de constructie!

         

(4) In het Franse commentaar staat dat dit woord, plainctive, in het Frans niet bestaat. Het is dan ook gissen naar de betekenis. Ik heb er “wijntap” van gemaakt, omdat dat het best paste in de contekst van het verhaal.

      

(5)‎ Sandfort en ook de Franse vertaling maken van Pluto de Griekse mythologische architect en edelsmid bij uitstek Daedalus. Dat is volgens mij volkomen ten onrechte, omdat Rabelais ook echt Pluto bedoelde. Blijkbaar weet niemand van de vertalers meer dat Pluto de god van de onderwereld en de goud– en zilvermijnen was. Hij heeft er zelfs zijn naam aan te danken: Ploutos (πλουτος) betekent in het Grieks rijkdom. Zie ook mijn interpretatie van het Marokkaanse Berber-verhaal over de Zevende Hoofdzonde: Acedia.

         

(6)‎ ‎In mijn blog dat aan deze laatste aflevering vooraf gaat, heb ik opgemerkt dat dat hoofdstuk misschien niet van de hand van Rabelais is. Daarvoor zijn er bepaalde aanwijzingen (noot 15) in de tekst te vinden, o.a. de manier Rabelais de spot drijft met de preciezen, de mensen die door wat extra aanwijzingen denken precies de feiten weer te kunnen geven. In feite doen ze het tegenovergestelde. Hier en in de volgende alinea′s maken we met een extreem voorbeeld kennis, hoe Rabelais dat wél deed. Dat verschil is aanzienlijk, en de twijfel aan de autheticiteit van het stuk over de wijnpers is dan ook terecht.

Dit is op en top Rabelais die een loopje met ons neemt. Dit valt het best ‎te vergelijken met een klant die vroeger een computer kocht van een ‎verkoper die allerlei termen verzon om het product aan de man te brengen. ‎Niets nieuws onder zon, kortom.‎

‎Oude berekening, volgens mij, van de omtrek van een cirkel. Officieel ‎wordt omtrek van een cirkel berekend met: pi vermenigvuldigd met de ‎diameter. Rabelais kende pi nog niet. Misschien is de ‎oppervlakte bedoeld: pi-straal-kwadraat. De tekst is behoorlijk ‎onduidelijk. Maar een van de twee is wel de bedoeling. Of misschien zelfs alle twee.‎

         

(7) Dit is een vreemd stukje wiskunde. De vraag is: is dit een grap of heeft hij het een en ander echt ontleend aan de klassieke wiskundigen, zoals Euclides, Archimedes (spiraal) en Aristoteles. Waarom ontbreekt Pythagoras? Die klassieke wiskundigen kunnen bepaald duister zijn: vaak is er een verband tussen godsdienstige opvattingen en wiskundige……. Gecombineerd met de tijd waarin Rabelais leefde en er nog geen sprake was van Cartesiaanse wiskunde, en we het hier hebben over echt andere manieren van het berekenen van afstanden en oppervlaktes, is het aan mij niet helemaal duidelijk of het hier om een grap of ernst gaat. De problemen die men in de Cartesiaanse meetkunde oploste, worden in deze alinea door Rabelais wel keurig op een rijtje gezet: hoogtelijn en loodlijn werden met elkaar verward, en het berekenen van de omtrek van een cirkel deed men bij gebrek aan “pi” door het aantal veelvlakken in een cirkel zo groot mogelijk te maken. En er waren nog geen vaste afspraken over allerlei maten, wat voor de meetkunde wel zo handig is. Het is honderd jaar, voordat Descartes (Cartesius, vandaar Cartesiaans) kwam met de analytische meetkunde. Ondertussen ook alweer achterhaalt. Voor mij was het een vreemde ervaring om deze tekst bij ‎Rabelais aan te treffen die mij heel erg deed denken aan de manier ‎waarop ik zelf de omwentelingen in de Humorale Theorie had berekend. ‎Toen ik dat deed had ik nog geen kennis van deze tekst. Dat is ook weer niet helemaal eerlijk, want natuurlijk heb ik voor het schrijven van deze serie alle verhalen tevoren gelezen, maar dat de overeenkomsten tussen de Openbaringen van Johannes, de omwentelingen van de verschillende humorale categorieën, en deze tekst van Rabelais zo groot waren, was nog niet tot me doorgedrongen.

Later zijn wij zo′n berekening “integrale meetkunde” gaan noemen. Er is duidelijk sprake van een kromme (de straal van de fontein), van een lijn die deze kromme doorsnijdt (hoogtelijn) en een afgrenzing, of aan de rechter of aan de linker kant (welke is niet duidelijk), door een loodlijn. Dat Pythagoras niet als bron wordt genoemd, terwijl zijn stelling hiervoor uitgangspunt dient te zijn, begrijp ik dan ook niet. En dan staat er in de tekst ook nog zoiets als “de aanliggende lijn van een stompe hoek”. Misschien is hiermee dat bedoeld, waar de wikipedia-pagina melding van maakt, dat de Egyptenaren de berekening kenden van het volume van een afgeknotte piramide? Toen heb ik er maar “onzin” bij gezet, omdat ik het niet meer kon volgen. Anderen misschien wel? Grappig?

         

‎‎

(8)‎ Het lijkt erop dat Rabelais hier de bronnen noemt waarop hij zijn berekeningen baseert. Het kost jaren om erachter te komen of zulke berekeningen bij deze auteurs ook echt voorkomen. Daar begin ik dus niet aan, sorry.

         

(9) Over de betekenis van Cholerisch kunt u het stuk over de Recontructie van de Humorale Theorie raadplegen. Een cholerisch persoon was in ieder geval goed in het geven van leiding, maar ook nogal driftig aangelegen, zodat hij bij de bespreking van de hoofdzondes bij de zesde Hoofdzonde Ira (Woede) terecht is gekomen. Zie ook het commentaar op Ira!

         

(10) En ineens schiet er door de tekst heen een Arabisch woord: anachite (ٱنْشئت) dat betrekking heeft op de volmaaktheid (perfectie) van de diamant. Het woord is in het Arabisch interessant, omdat hiermee ook nu nog wordt getypeerd een “cholerische” manier van met vaste hand leiding geven, zeg maar gerust autoritair en dominant. Voor “cholerisch”, zie noot 9: m.a.w. de beide aspecten van diamant en leiderschap horen bij elkaar. In de esoterische wetenschappen wordt de naam van de diamant “anachite” vertaald met “angstbevrijder”. In die hoedanigheid had de diamant weer te maken met de behandeling van de melancholie, die gekenmerkt is in het Humorale Theorie door een drang naar perfectie.

         

(11) We hebben het hierboven (noot 3) over de rol van de honingraat gehad als basis voor de constructie van Thélème. Nu duikt de honing in een ander aspect op: dat van kleur. Hymetia is een woord dat Rabelais heeft ontleend aan de Aeneas van Vergilius, boek 7 Oorlog, reg. 763. Daar staat te lezen umentia, maar alle commentaren zijn het erover eens dat Rabelais met “hymetia” “umentia” bedoelde. Waar de windhond bij Luna op slaat is mij een raadsel: weerwolf?

         

(12) Imagine van John Lennon.

         

(13) Ossentong heeft twee betekenissen. Behalve als vleeswaar is het ook de naam van een plant. Beide zijn eetbaar.

         

(14) Mozes is bij ons vooral bekend, omdat hij op een berg een ontmoeting had met God en daarbij de twaalf geboden kreeg aangereikt, die hij stuk sloeg, toen hij de berg was afgedaald en zijn volk het Gouden Kalf zag aanbidden. Maar Mozes staat ook symbool voor de “ziel” die opstijgt naar God. In het joodse geloof wordt hij dan ook geassociëerd met de mystiek. In het joodse geloof ontwikkelde zich daaruit de de Kabbalistiek, een sekte binnen het joodse geloof met een geheel eigen interpretatie van het geloof. In deze opvatting valt Gods bedoeling met de mens uit te leggen aan de hand van cijfercodes. Behalve een verwijzing naar de christelijke en islamitsche mystiek (zie noot 1), treffen we hier in de tekst een duidelijke verwijzing naar de joodse mystiek. In deze alinea staat Rabelais′ visie op geloof: geloven is zich iets kunnen verbeelden dat in de natuur al aanwezig is. Hij verbindt Humanisme met het Katholieke geloof. En in tegenstelling met wat ik later zal uitleggen, staat Rabelais nogal ver af van een Lutherse of Calvinistische interpretatie. Die zijn meer van het woord; Rabelais is meer van het symbool, en de natuur. Eigenlijk verkondigde John Lennon in zijn lied Imagine (verbeelding) eenzelfde mening als Rabelais. Maar bij Rabelais moet je uitkijken dat je de grap niet met geloof verward, want geloven is in veel opzichten volgens hem belachelijk, als je goed om je heen kijkt.

         

(15) Hier wordt het beeld van het opdragen van een RK mis opgeroepen. Het gaat om het hoogtepunt in de mis, dat ook wel de consecratie wordt genoemd. Op dat moment vindt de verandering van de hostie en wijn in het lichaam en bloed van Jezus plaats wat de de transsubstatialisatie wordt genoemd. Dat dit één van Rabelais′ stokpaardjes is, bleek ook al eerder in de Gargantua, toen nog substatialisatie genoemd en besproken onder de link. Achter dit thema verschuilt zich natuurlijk de verhitte moordende discussie tussen Roomsen, Lutheranen en Calvinisten, waartussen Rabelais leefde en moest overleven.‎‎

         

(16) Er zijn meerdere Philoxenussen (liefhebbers van vreemdelingen). Maar de meeste daarvan komen niet in aanmerking, omdat de contekst zich daar niet toe leent. De enige die hiervoor in aanmeking komt, is Philoxenus van Leucas, een Wikipedia-pagina over hem ontbreekt.

         

(17) Er zijn twee Melanthiussen. Beide komen bij Homerus voor: de ene sneuvelt in de strijd om Troje in de Ilias, de andere houdt zich op aan het hof van Odysseus en speelt een twijfelachtige rol, omdat hij de vrijers van Penelope, de vrouw van Odysseus, maaltijden voorzet en zelf ook mee¨et aan deze overdadige banketten. De laatste is geitenhoeder en wordt niet alleen opgehangen, maar ook nog eens van zijn mannelijkheid beroofd. Kortom, ook hij overleeft het niet. De legers in de Ilias worden regelmatig met Kraanvogels vergeleken; de wijze waarop de geitenhoeder wordt opgehangen doet ook denken aan een Kraan. Beide Melanthiussen zouden bedoeld kunnen zijn door Rabelais.

         

(18) “Kleine malloot” is de vertaling van het Franse “‎entonnouer” in modern Frans vertaald met “entonnoir”, trechter. Dit woord deed mij in eerste instantie denken aan het “entommeurs” van Broeder Jan, wat een gebruiker van hasjiesj aanduidde. Qua klankkleur liggen de woorden ook in elkaars verlengde. Ik denk dat je mag constateren dat Broeder Jan en Panurg meer met elkaar gemeen hebben dan waar ze voor uit willen komen. De een is hasjiesj gebruiker en de andere drinkt iets teveel wijn; beiden zijn verslaafd. De “trechter” staat voor de gek in de Middeleeuwen. Vandaar de vertaling “malloot”. Op het schilderij van Jeroen Bosch hiernaast heeft de man op de achterplecht van het bootje ook een trechter op zijn hoofd. Nu zou er verschil kunnnen bestaan tussen de trechter recht overeind en die ondersteboven. Bij deze man kun je er als het ware iets in gieten, en bij de trechter op z′n kop kan dat minder. In het laatste geval zou de trechter ondersteboven op bedrog kunnen duiden. Hier in dit narrenschip hebben we echter met een echte gek van doen met de trechter recht overeind. Je zou de trechter, rechtop en ondersteboven, een symbool voor een gekke trickster kunnen noemen, die door gek te doen de mensen bedriegt.

(19) Zo′n trechter heette de trechter van Hyppocrates. Ik heb slechts een vaag idee waarom. Misschien, omdat Hyppocrates ook al medicijnen (drankjes) fabriceerde, die hij met een trechter in flesjes deed en die aan zijn patiënten meegaf ter genezing? Of omdat hij medicinale drankjes met behulp van een trechter zijn patiënten toediende door de mond of andere lichaamsopeningen? Want ik denk dat die patiënten niet altijd meewerkten en gedwongen werden de medicijnen te slikken. Rabelais was zelf medicus, dus ik twijfel er niet aan dat hij hier de juiste bewoordingen gebruikt.

(20) In het Frans staat hier “obelisk”. Volgens het commentaar moet je dat vertalen met “ezelsoren” en men legt erbij uit dat zulke ezelsoren te zien zijn op het het schilderij van Jeroen Bosch′s Narrenschip. Als je het plaatje flink vergroot, kun je zien dat de man op de voorplecht inderdaad een soort ezelsoren draagt. Het ezelsoor stond symbool voor weer een andere gek, nu eens niet de drankschuit, maar de balkende dommerik, die niet wil luisteren. Panurg blijkt eigenschappen te hebben die aan beide types werden toegeschreven. Ernstig! Maar wie schreef er nu ook al weer dat men niet de ene gek van de andere onderscheidde? Nou, dat deden ze dus wèl!

Even later is er sprake van “braguettes”, wat ik vertaald heb met “buitenboord gulpen” (zie plaatje op Wikipedia). Rabelais besteedt in Boek Drie, de hoofdstukken 7 en 8 aan het bespreken van het nut van het dragen van een braguette in de oorlog.

         

(21) Rabelais haalt de Etrusken regelmatig aan. Hij deed dit al eerder in het eerste deel over de KlankKruik ‎‎(Bacbuc). Hij roept hiermee een sfeer van geheimzinngheid op. Volgens mij hadden de Etrusken en de Phoeniciërs dezelfde bakermat: Klein Azië. Dat is tegelijk bron van veel spelletjes en grappen, waarschijnlijk omdat het een ontmoetingspunt vormde van veel verschillende volkeren die alle andere talen spraken. Klein Azië lijkt in dit opzicht op Babylon. Zie mijn stuk over de Ezel. ‎

         

(22) In de poëzie is het thema vorm en inhoud niet meer weg te denken. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht van Paul van Ostaijen, dat als een lap kledingsstof genaaid op een Singer naaimachine over de bladzijde slingert. Als de stof moest worden omgedraaid, heette het: “ciculez”. Meestal moesten behendige handjes van kleinere broertjes van grotere zussen, die achter de naaimachine zaten, dat doen. Dat was niet zonder gevaar: “Pas op voor je vingers!” En vervolgens hervatte het zoemende geluid van de tikkende naaimachine zijn lied.

Door in het kader te klikken kun je Paul van Ostaijens gedicht zó scrollen dat je het helemaal kunt lezen.

         

         

         

         

         

         

         

(23) Saint Pierre de Bourgueil tussen Tours en Poitiers was in 1626 nog een koninklijke abdij van de Benedictijnen. Wat de abdij met kokend heet water in een ketel te maken heeft, weet ik niet. Ik denk dat het iets met warmwaterbronnen van doen heeft, omdat de omgeving daarom bekend staat. Maar of er ook een warmwaterbron in Bourgueil is, weet ik niet. Van veel alcoholhoudende dranken, zoals bier, is bronwater een basisingrediënt. Het gewone oppervlaktewater was vaak vervuild, omdat het riool erop uitkwam. Daarom dronk men veel meer wijn of bier dan nu. Rabelais was eerst Franciskaan en later Benedictijn, en het is goed mogelijk dat hij hier de spot met de Benedictijnen drijft. De streek staat bekend om zijn bijzondere wijn, die waarschijnlijk voor het eerst werd gemaakt op de abdij van de Benedictijner monniken ter plaatse. Omdat er sprake is van stokken in een ketel, zou het heel goed mogelijk kunnen zijn dat we het hier over het met stokken fijn stampen van druiven hebben, omdat men geen gebruik wilde maken van een machine als de wijnpers. De Benedictijnen staan om hun soberheidsregel bekend. En machines waren lange tijd taboe: ze leiden tot niets doen en daarmee tot het je oor laten hangen naar de duivel.

         

(24) Aristaeus, god, uitvinder van de alcohol. Het blijkt dat kwekers van bijen hun larven vlees te eten geven. Daardoor waren ze geschikter voor het winnen van honing. Aristaeus was de god die al deze uitvindingen op zijn naam had staan. En ik had er nog nooit van gehoord.

         

(25) Ezechiël, hoofdstuk 2,8-9: “En gij mensenkind hoor wat Ik tot u zeg: wees niet weerspannig als dat weerspannige geslacht: doe uw mond open, en eet wat ik u geef…… namelijk, een boekrol: Mensenkind, eet wat gij hier voor u ziet, eet deze rol en ga heen. Toen opende ik de mond en Hij gaf mij de rol te eten. En Hij zeide: Mensenkind laat uw buik deze rol die ik u geef in zich opnemen en vul er uw binnenste mee. Toen at ik die op, en zij was in mijn mond zoet als honing.” (zie noot 23 hierboven); In hoofdstuk 3 een verdere uitwerking van dit gegeven: Wie het woord voert en de mensen die dwalen, maar ook die niet dwalen, de rechte weg wijst, zal worden gered.

         

(26) Trismegistos: naam voor Hermes. Ook hier het samengaan van drie geloofsrichtingen: judaïsme, christendom en islam! Vandaar driemaal Hermes, Trismegistos Hermes. Hermes verenigt Mercurius en Thot in zich als basis voor de latere drie monotheïstische godsdiensten. Er is sprake van een profeet Idris. Dat hij op een dag ook nog Marokko heeft bereikt, ligt binnen de mogelijkheden. Dit is niet de Idris van Moulay Idris bij Meknes, maar omdat men de profeet Mohamed van hem laat afstammen, zou je kunnen zeggen dat er een directe band tussen hen bestaat. Inderdaad wordt er verteld dat de profeet Idris vanuit Babylon (alweer) vertrok in de richting van Egypte. De stichter van Moulay Idris, heette Idris de Grote. Beide Idrissen kwamen in Egypte na meningsverschillen over geloofszaken: de een in de tijd lang voor de Islam, de andere in 788/789 naChr, vlak na de opkomst van de Islam. Daarnaast is er sprake van een Idris de Kleine (overleden in 1437 naChr). Waarschijnlijk heeft aan al deze Idrissen Moulay Idris in Marokko zijn aantrekkingskracht als bedevaartsoord (met warm waterbronnen) te danken. Bij alle is een mengeling van verschillende (islamitische) geloofsrichtingen sprake, die in de loop van de geschiedenis zijn gecorrigeerd. Er is duidelijk sprake van een knoop, die H.L. Beck in zijn proefschrift uit 1984 eruit heeft proberen te halen. Moulay Idris is voor ongelovigen niet toegankelijk.

         

(27) De oorsprong van het woord “zak” is waarschijnlijk Akkadisch (Babylonisch), komt als klank inderdaad in heel veel talen voor. Ik zou niet durven beweren in alle talen.

         

(28) Vewijzing naar de fabel van Aesopus van de twee zakken waarmee ieder mens wordt geboren.

         

(29) Verwijzing naar het begin van de serie Rabelais: De geboorte van Gagantua.

         

(30) Io was een minnares van Zeus. Panurg vertrouwde geen enkele vrouw, omdat hij door een vrouw bedrogen (?) was. In hoofdstuk 9 van Boek Drie legt hij het probleem voor aan Pantagruel (niet op het blog). Het commentaar plaatst dit pobleem in het kader van het celibaat dat Rome de priesters oplegde. Hierop hadden de Lutheranen kritiek en moedigden de dominees aan om te trouwen. Op grond hiervan heeft men weleens beweert dat Rabelais hier te kennen geeft aan de Lutherse kant te staan. Ik denk dat dit niet het geval, maar dat Rabelais een geheel eigen weg insloeg, die minder bekend is geworden dan de Lutheraanse of Calvinistische. De christelijke mystiek kende in Rabelais′ tijd nog een levendige belangstelling, die het in de eeuwen daarna verloor.

         

(31) De samenvatting van de gagantua is gedaan aan de hand van de functies van Vladimir Propp (zie eerder commentaar bij het verhaal van het vertrek op zoek naar KlankKruik) De laatste functie van Propp is: W, Huwelijk of troonsbestijging.

         

(link)

         

De originele tekst.

1

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment le temple estoit esclairé par une lampe admirable, Livre V, Chapitre XL, pag.1374 (helemaal)

2

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment par la Pontife Bacbuc nous fust monstré dedans le temple une fontaine fantastique, Livre V, Chapitre XLI, pag.1376 (helemaal)

3

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment l′eau de la fontaine rendoit goust de vin, selon l′imagination des beuvans, Livre V, Chapitre XLII, pag.1378–1380 (fragment)

4

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Imagination, Livre V, Chapitre XLII, pag.1384–1386 (fragment)

5

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment Bacbuc accoustra Panurge pour avoir le mot de Bouteille, Livre V, Chapitre XLIII, pag.1376–1388 (fragment)

6

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: Comment la Pontife Bacbuc presenta Panurge devant ladicte Bouteille, Livre V, Chapitre XLIII, pag.1388–1396(tot einde)