Spring hier naar de originele teksten van Rabelais..

Noten bij Gargantua

(1) Wat mij verbaasde was, dat de Pantagruel eerder is gepubliceerd dan de Gargantua. Omdat Gargantua de vader is, heeft men ervan het eerste boek gemaakt. Je zou kunnen zeggen dat in de Pantagruel de kritiek op de maatschappij veel nadrukkelijker aanwezig is dan in de Gargantua, omdat Rabelais toen hij de Pantagruel schreef, jonger was dan toen hij de Gargantua schreef.

         

(2) Zoals al eerder opgemerkt, lijkt het erop dat Rabelais minder afwijzend tegenover de Moren (Arabieren en Berbers uit Noord Afrika) stond dan je zou verwachten. De Moren waren immers nog maar kortgeleden uit Frankrijk verjaagd en je zou verwachten dat hij ze radicaal afwijst! Toch publiceert hij de Pantagruel onder de naam Alcofribas Nasier, wat te herleiden is tot het Arabisch, Al (voorzetsel), kofr (ongelovige), bas (het kwaad) (ألكفرباس), nasr (christelijk, Nazareër, overwinnend: نصر) : een christen die niet gelooft in het Kwaad, oftewel een eeuwige optimist. Maar deze optimist gebruikt deze naam waarschijnlijk sceptisch. In het Arabisch wordt het woord kofr (كفر ) meestal gebruikt om iemand aan te geven, die geen Moslim is. Het voorkomen van het woord nasier in de naam, is dan ook een aanvulling op kofr om te benadrukken dat deze ongelovige christelijk is. Het woord kofr op deze manier gecombineerd met bas (het Kwaad) ken ik nergens anders van. Meestal komt bas voor in het antwoord op een begroeting. Bas (het kwaad) is een oud Grieks/Arabisch/Phoenicisch woord: “lebès”, λεβης ( Grieks: ketel, waaromheen men zich schaarde om gasten te verwelkomen) en لا باس (Arabisch) begroeting met de betekenis: “geen kwaad bedoeld/veilig”, een nog steeds gebezigde groet om het kwade af te weren. Bas (het kwaad) is een heel oud woord met gedeelde Arabische, Griekse en Phoenicische wortels, waarvan uit de Grieks/Phoenicische traditie rond de driepotige ketel de Arabische begroeting is overgebleven, denk ik. Bij de Druïden zou volgens Astrix en Obelix zo′n pot in gebruik zijn als toverketel, waarvan er eentje gevonden is in noord Denemarken (Jutland). Hoe hij daar terecht gekomen is —het ding is erg groot en lood zwaar— is een raadsel. Obelix zou er per ongeluk in gevallen zijn, en daardoor onoverwinnelijk zijn geworden. Kofr was een van de favoriete woorden in de Islamitsche Staat (IS) voor een “ongelovige, iemand die niet gelooft”. Veel meer Arabisch kenden de meesten niet, laat staan Grieks of Phoenicisch. Ik heb me wel eens afgevraagd in hoeverre IS-strijders door Astrix en Obelix zijn geïnspireerd. Ook zij waanden zich onoverwinnelijk tegen de Ongelovige.

         

Ook de naam Pantagruel zou deels Arabisch zijn zoals Rabelais zelf uitlegt. Panta (παντα) is Grieks, en betekent “alles”. Maar gruel zou volgens Rabelais in het Frans altéré, “veranderd (opgedroogd, uitgedroogd)” betekenen en een Arabisch woord zijn. In het Arabisch komen er dan drie woorden in aanmerking voor dit deel van de naam. In het Arabisch komt het Franse altéré overeen met gy:r (de dubbele punt staat voor verdubbeling: غيّر), en betekent dan zoiets als “veranderd”, maar de associatie met droog gaat dan verloren, terwijl deze bijbetekenis in de tekst van grote betekenis is. Het uitgedroogd zijn verwijst naar de Humorale Theorie, waarin eigenschappen van een lichaam, de aarde en/of het heelal kunnen veranderen onder invloed van droogte. Dit gedeelte uit hoofdstuk 1 is niet op mijn blog opgenomen, maar het komt erop neer dat Pantagruel zo heet, omdat hij in heel erg droge tijden is geboren, waardoor hij voortdurend dorst heeft. In het verdere verloop van het verhaal speelt de Humorale Theorie nog een keer een grote rol: zie noot 9. In deze eerste vertaling van “gr–uel” wordt alleen de gr vertaald, het laatste deel uel blijft onvertaald. Nu kan in het Arabisch gruel ook zoiets als Gallisch (غالئ) betekenen, en dan zou de naam betekenen: Helemaal Gallisch (of humoraal theoretisch, waarin de gal een belangrijk orgaan is: gallisch), en verwijzen naar het verjagen van de Moren en het herwinnen door de Galliërs (Fransen) van hun eigen vrijheid. Maar gruel doet vooral aan de menseneter (Frans “ogre”; Arabisch , groul, غول), een demon denken, waarvan Pantagruel toch echt wel iets weg heeft. De naam betekent dan: Alles–Eter. Over deze “groul” staat een stuk op mijn website, waarbij een Mamma Groula (je hebt ze ook in vrouwelijke gestalte) Jeha dreigt op te eten. Hieraan weet hij te ontsnappen door het schillen van uien. Alleen als hij kan lachen én huilen tegelijkertijd zou de Groula Jeha niet opeten. “Lachen en huilen” komt als thema in het vervolg van dit verhaal ook weer terug: noot 16. Lachen en Huilen wordt ook al in een eerder commentaar op 16 februari 2018 besproken in verband met de Kikkers van Aristofanes.

         

(3) In de eerste tekst hieronder weergegeven, staan alleen maar de Arabieren, Romeinen, Barbaren, Grieken en Edelen genoemd. Meestal valt men erover dat deze mensen, volgens Rabelais, grote drinkers zouden zijn. Ik kan niet nagaan in welke mate zij dronken; dus aan commentaar op die bijzin van Rabelais zal ik mij onthouden. Maar het blijft een vreemde opsomming. In latere versies zijn de apostelen Lucas en Mattheus hieraan toegevoegd (zie mijn vertaling gebaseerd op Sandfort), en dan wordt duidelijk dat er wel mensen zullen zijn die zich hieraan storen. Want op dat moment lijkt het alsof Rabelais het drinken van wijn in de RK misviering bekritiseert. In diezelfde versies is er geen sprake meer van Barbaren, maar van Ethnische(?) geschiedschrijvers. De verklaring is dat “ethnisch” zou slaan op niet-chrstenen. De vraag is dan: waren de Grieken, Romeinen, Arabieren en Edelen dan allemaal wèl christenen? Een andere vraag is: waarom staan die Edelen er tussen? Zij zijn de enigen die niets te maken hebben op de een of andere manier met een herkomstland (natie), want zelfs “ethnie” verwees tot in de 19e eeuw naar landen, die niet christelijk, heidens zijn, zoals Turkije. Wat doen die Edelen dan daartussen? Later worden de Edelen op een lijn geplaatst met de apostelen Lucas en Mattheus. Het lijkt erop dat de Adel van Rabelais altijd christelijk is en een hogere moraal vertegenwoordigt. Het is dan wel merkwaardig dat juist dat stukje tekst waar Barbaren stond, vervangen is door Etnisch en aangevuld met de Apostelen. En etnisch of niet, apostel of niet: het waren allemaal grote drinkers.

         

(4) Zoals al gezegd, zijn de evangelisten Lucas en Mattheus later aan de opsomming toegevoegd. Waarom Rabelais de andere twee evangelisten, Marcus en Johannes, niet noemt is mij een raadsel. Hij heeft voor Mattheus waarschijnlijk gekozen, omdat deze zijn evangelie begint met de stamboom (genealogie) van Jezus. Rabelais volgt hem daarin na, als hij het verhaal begint met de genealogie van Pantagruel. En hij noemt Lucas, omdat Lucas doorgaat voor degene die oorspronkelijk dokter, arts, zou zijn geweest, voordat hij een volgeling van Jezus werd. Rabelais had ook een medische opleiding, en voelde zich daarom verwant aan Lucas. Maar van Marcus, van wie momenteel wordt aangenomen dat het waarschijnlijk het oudste evangelie is, wat toch een reden is om hem in een geschiedkundig verslag op te nemen, maakt Rabelais geen gewag. Van de esoterische Johannes, kan ik mij voorstellen dat Rabelais daar weinig mee op had. Maar zoals uit het vervolg van dit verhaal blijkt, lijken er zich ook bij de geboorte van Pantagruel omstandigheden voor te doen die sterk lijken op scènes uit de Openbaringen van Johannes. Dit zou toch ook een reden kunnen zijn om hem te noemen. Maar dat doet Rabelais niet.

         

(5) Het Druïden vraagstuk. In het vorige blog viel de naam Merlijn al. Ik heb dat toen min of meer genegeerd, omdat in het commentaar op de tekst stond dat hier geen sprake was van een toespeling op de Merlijn uit de Arthurlegende. Uit deze berekeningen van Druïden maak ik op dat Rabelais, met de Merlijn van het vorige blog wel degelijk de Keltische Merlijn (Kelten worden ook Galliërs genoemd) op het oog had. Maar daar wilde ik het nu niet over hebben.

         

Rabelais heeft het over “veertigmaal veertig nachten,‎” in de berekeningen van de Druïden. Dat zou dan heel lang geleden moeten zijn. Gewone vermenigvuldiging levert op dat hij het dan over 1600 jaar geleden zou hebben. Gaan we ervanuit dat Rabelais dit opschreef in 1534, dan zou hij het hier hebben over 66 vóór Christus, het jaar waarin Cicero, beschermerheer van de comedie, door de senaat als advocaat werd aangesteld. 66 Doet natuurlijk ook aan 666 denken, het getal van de duivel. Het is in ieder geval een jaar waarin de Druïde nog zijn toverstaf zwaaide, want pas onder Caesar begonnen de vervolgingen van de Kelten en daarmee van de Druïden, ook al hadden ze in 100vChr. een verpletterende nederaag tegen de Romeinen geleden.

         

“Veertig maal veertig” was in de druïdische tijdrekening van belang om de horoscoop over één jaar te bepalen voor het aanstellen van iemand in een bepaalde functie, bij huwelijken etc. De Keltische horoscoop bestond uit 40 delen, waarvan elk deel aan een maanstand en aan twee boomsoorten was gekoppeld. Hun maand bestond min of meer uit veertig nachten. Het jaar werd als een cirkel in 4 delen voorgesteld. Elk kwart correspondeerde met het er tegenoverliggende kwart: dus zomer en winter waren bijvoorbeeld gekoppeld via het soort boom, de zomercypres en de watercypres. Of lente en herfst: de berk en eik. Daarbij — denk ik maar dat weet ik niet zeker— beslaat het jaar 4x40 = 160 dagen, plus 5x40= 200 dagen, waarbij de korte periode staat voor de winter en de lange periode voor de zomer. Samen zijn het 360 nachten, omdat de Druïden zoals Rabelais terecht opmerkt, inderdaad in nachten dachten. Als je ervan uit gaat dat een nacht gemiddeld ¼ uur (een vierde) korter is dan een dag, komen we aardig in de buurt van de werkelijkheid van 365 dagen in een jaar, als je (¼ x 24 uur) + 360 dagen = 366 dagen doet. Stel dat je het ene jaar rekent met de zomernachten iedere maand 1 nacht erbij: 41 nachten; en het jaar daarop met de winternachten er 1 nacht bij. Dan telt het eerst jaar 365 dagen en het tweede jaar 364 dagen. Ze telden dus maar 9 nacht–maanden i.p.v. 12 dag–maanden; en iedere maand had 40 of 41 nachten i.p.v. 30 of 31 dagen. Een probleem is de opdeling van het jaar in vier gelijke delen, wat ze dus ook niet deden, omdat dit naar hun ervaring niet zo is. En dan nog het schrikkeljaar: daarvan heb ik geen idee hoe ze dat oplosten. En waarom die koppeling tussen maanstand en bomen bestond, is mij ook volslagen onduidelijk. Vier lijkt bij de Druïden een magisch basisgetal, waarmee je een kalender kunt opstellen voor het zaaien en oogsten van de broodnodige landbouwgewassen. En voor die tijd liep het jaar in hun tijdrekening behoorlijk goed in de pas met de seizoenen. Merkwaardig goed zelfs als je het vergelijkt met de kalenders van de Macedoniërs en de Romeinen. Maar zo′n vergelijking voert hier te ver, er is wel het een en ander hierover op het internet te vinden.

         

(6) Uit het vervolg van het verhaal kun je opmaken dat het hier om cynisme gaat. Niet de rechtvaardigheid zegeviert, maar er is een overvloed aan mispels, de onrechtvaardigheid (de mensheid is zo rot als een mispel). De misdaad weet zich vruchtbaar voort te planten. De uitspraak van Rabelais gaat terug op Matteüs 23:35: “……opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat ‎vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige,‎……”. Omdat even later, alweer in Mattheus, de scène voorkomt, waarin Pontius Pilatus ten aan schouwe van een joods publiek de beroemde woorden zegt (Mattheus 27: 24‎): “en (hij) wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig ‎aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien‎”, is deze passage vaak aangegrepen om joden de schuld te geven van ellende, waarbij volksmenners een natie op de rand van de afgrond brachten. In feite is het een vreemde interpretatie van deze tekst, omdat als iemand zichzelf terecht of ten onrechte onschuldig verklaart, daarmee niet gezegd wordt dat de ander schuldig is. Rabelais gebruikt de bloedige beeldspraak hier op dezelfde manier als de filmregisseur Tarantino: de bedoeling is, naar mijn mening, om afkeer voor geweld op te roepen, door zelfkennis. Alleen wie beseft dat hij of zij tot geweld in staat is, kan geweld voorkomen.

         

(7) Een “nefle” is een mispel, die in de streek van Rabelais een “mèle” heet. De mispel verwijst, volgens commentaar, naar de Appel van Adam en Eva in het paradijs. Net als het eten van deze appel desastreuze gevolgen heeft voor Adam en Eva, heeft het eten van de enorme mispels zulke gevolgen. Mispel zou je kunnen associëren met het woord appel(boom) in het Latijn “melum”, wat weer direct associaties oproept aan “malum”, het Kwaad (zie noot 2). Het Kwaad blijkt een onderliggend thema van deze luchtige tekst. In het Frans blijkt de uitdrukking te bestaan: “avec le temps et la paille, les nefles mûrissent‎”. De uitdrukking heeft betrekking op het leggen van mispels op stro om ze te laten rijpen. De betekenis van het spreekwoord is dat je vast moet houden aan je plan om succes te hebben, zoals je ook lang op het rijpen van de mispel moet wachten, voordat je ze kunt eten. De uitdrukking “zo rot als een mispel” gaat op hetzelfde rijpingsproces terug, alleen wijst het erop dat het moeilijk vast te stellen is, wanneer de mispels rijp zijn en dat het daardoor nogal vaak voorkomt dat ze rotten. Volgens het Franse commentaar, zou de mispel betrekking kunnen hebben op de vervolging van de protestanten in de tijd van Rabelais. Het commentaar legt uit dat de protestanten rot lijken, maar dat het een kwestie van tijd is dat ze in hun gelijk zullen worden gesteld. Omdat ze rot lijken, worden ze vevolgd, maar met de tijd zullen ze niet meer vervolgd worden.

         

(8) In de oorspronkelijke tekst wordt hieraan toegevoegd: “comme debitoribus”, à gauche, een citaat uit het Onze Vader, een gebed met grote regelmaat gebeden door katholieken. Ik heb het weggelaten, omdat in een toch al heel erg moeilijke zin, dit tussenzinnetje het begrip van wat er staat, nog moeilijker maakte. Maar de opmerking is wel grappig, vandaar deze uitleg. De tekst in het Onze Vader luidt: Zoals ook wij aan andere schuldenaren hun schuld vergeven. Rabelais heeft het over à gauche, op te vatten als gauchir. verdraaien, vervalsen, een stapje naar links (de verkeerde kant op) doen. Dat betekent dan zoveel als, dat wanneer het erom gaat anderen te vergeven, wij ons in alle bochten wringen om dat maar niet te hoeven doen. Wij willen graag van onze eigen schulden verlost worden zonder die van anderen te vergeven en vergeten. De opmerking lijkt ook betrekking te hebben op krakkemikkige zitbankjes, volgens het commentaar op de Pantagruel door Pierre Michel, livre de poche, Galiimard, 1964, als hij het heeft over contrefait bancal (scheve bankjes). Ik weet niet of de Fransen in de tijd van Rabelais al bancal met bancaire associeerden zoals wij Nederlanders dat doen.

        

(9) Nog tijdens het leven van Rabelais, in 1543, beweerde Copernicus dat de zon niet om de aarde draaide (geocentrisch model), maar dat de aarde om de zon draaide (een heliocentrisch model). Net als Rabelais was Copernicus in dienst van de Katholieke Kerk. Hij was geen pater, maar kannunik. En ook net als Rabelais had Copernicus een medische opleiding genoten. Rabelais wist dus dat er een revolutionaire andere kijk op het heelal in de maak was. Hij lijkt de spot te drijven met de visie die in een Arabisch manuscript is terug te vinden van Thébit ben Coreth, vaak alleen maar genoemd bij zijn achternaam Thébit. In de Histoire de la Médicine arabe, van Lucien Leclerc, komt hij voor onder de naam Thébit ben Corra, en wordt hem alle lof toegezwaaid, omdat hij van belang is geweest voor het populariseren van een wetenschappelijke aanpak. Beroemd is hij vooral, omdat hij voor het eerst algebraïsche bewerkingen toepaste in meetkundige tekeningen. Op grond van Ptolemaeus en de Humorale Theorie, waarin microkosmos en macrokosmos in elkaars verlengde liggen, ging Thébit ervan uit dat een siddering in het menselijke lichaaam ook zijn tegenhanger kende in het heelal. Het firmament waaraan de sterren waren vastgehecht, was opgehangen aan onzichtbare draden, als van een spinnenweb. Zo′n siddering kon veroorzaken dat de maan uit zijn baan raakte en dat het heelal als het ware ineen kromp, zoals beschreven in dit deel van Rabelais. Voor ons is deze zienswijze nogal belachelijk, maar voor Rabelais veel minder. Het is dan ook de vraag of het commentaar op dit deel in het verhaal gelijk heeft, als het zegt dat Rabelais de spot wilde drijven met hoe een Arabische astronoom (Thébit) zich het heelal voor stelde.

         

Bij Tim Fransen, Het leven als TragiKomedie (over humor, kwetsbaarheid en solidariteit) kom ik ineens op pagina 65 het volgende citaat van Nietzsche tegen: “Wat hebben wij gedaan, toen wij de aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen wij niet aan stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, alle kanten op? Is er nog wel boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets?”. Nietzsche gebruikt dit beeld, volgens Tim Fransen, om aan te geven wat de consequenties zijn van de dood van God. Ook ik vind de metafoor erg geslaagd om aan te geven, in welke crisistijden Rabelais leefde. Hij probeerde die te overleven door afstand te nemen en er ongemakkelijke grappen over te maken.

         

(10) “Ventre omnipotent” doet denken aan het Patrem omnipotentem uit het Credo (de geloofsbelijdenis) van de katholieke kerk. De schimpscheut aan het adres van de katholieke kerk lijkt de kerk ervan te beschuldigen goed voor de eigen maag te zorgen ten koste van anderen die in armoede moeten leven. In het Latijn heeft venter ook de betekenis van onderbuik en seks. En misschien heeft Rabelais ook seksueel misbruik in zijn tijd op het oog met deze opmerking. In ieder geval lijkt hij te wijzen op de alom aanwezige seksuele driften in het doen en laten van de kerk.

         

(11) Volgens de overlevering had Aesopus een bochel; vandaar dat hij onder dit soort wezens wordt geschaard door Rabelais.

         

(12) Het verhaal van Trickster gaat aldus (The Trickster, Paul Radin, 1956, pag.18): On Trickster proceeded. As he walked along, he came to a lovely piece of land. There he sat down and soon fell asleep. After a while he woke up and found himself lying on his back without a blanket. He looked up above him and saw to his astonishment something floating there. ‘Aha, Aha! The chiefs have unfurled their banner! The people must be having a great feast for this is always the case when the chief′s banner is unfurled.’ With this he sat up and then first realized that his blanket was gone. It was his blanket he saw floating above. His penis had become stiff and the blanket had been forced up. ‘That′s always happening to me,’ he said. ‘My younger brother, you will lose the blanket, so bring it back.’ Thus he spoke to his penis. Theh he took hold of it and, as he handled it, it got softer and the blanket finally fell down. Then he coiled up his penis and put it in a box. And only when he came to the end of his penis did he find his blanket. The box with the penis he carried on his back.

         

(13) De vergelijking van de penis met een ploeg gaat al terug op Sophocles (Antigone, vers 566): ἀρώσιμοι γὰρ χἀτέρων εἰσὶν γύαι (vertaling: want er zijn ook andere vruchtbare (ἀρώσιμοι) ploegpinnen (γύαι); meestal vertaalt met: er zijn ook andere vruchtbare akkers om te ploegen). Een ploegpin is een pin om de schaar, het blad, van de ploeg vast te zetten, en stak boven de balk uit waarin de schaar was bevestigd als een soort penis. Mijn vertaling wijkt nogal af, omdat de eerdere vertalingen duidelijk minder seksueel getint zijn dan die van mij. Maar mijn vertaling komt wel dichterbij wat er ook echt staat. En Rabelais kende eerder mijn interpretatie, dan die van de nette vertalers, denk ik.

         

(14) Zie noot 2 voor de verklaring van de naam Panta-gruel. De stamboom van de reuzen wordt door een van de commentatoren, Esmagart et Éloi Johanneau (1823), vergeleken met de stamboom van het Franse koningshuis. Het einidigt met de overeenkomsten tussen Henri II en Pantagruel. Henri II was een tijdgenoot van Rabelais. Henri II was de zoon van Claude de France en François I. De moeder stierf op vijfjarige leeftijd van Henri II en de manier waarop zij sterft zou vergelijkbaar zijn met de dood van Badebec, de moeder van Pantagruel. De stamboom begint bij de reus Chalbroth en de eerste Franse koning Pharamond. Opvallend is het Hebreeuwse achtervogsel “broth”, dat Rabelais er zelf bij heeft verzonnen. “Broth” betekent zoiets als hekkensluiter, degene op het laatst van een serie. In dit geval zijn de drie eerste reuzen, allen met het achtervoegsel “broth”, echter de eersten van een lange serie van 69 verwanten. Ik heb geen verklaring voor het Hebreeuwse achtervoegsel. Ook denk ik dat de overeenkomsten tussen de stamboom van de reuzen en het Franse koningshuis te ver gezocht is. Het is wel een enorm werk geweest om de opeenvolgende reuzennamen te verbinden met nakomenlingen van het Franse koningshuis. Maar waarom?

         

(15) Zoals al gezegd in noot 14 wordt Badebec geïdentificeerd met Claude de France, eerste vrouw van François I. Dit huwelijk was geen leuk huwelijk. Zij was lelijk en liep mank. Zij stierf in 1523 aan een geslachtsziekte die zij had gekregen van haar echtgenoot François I. Haar zoon was toen vijf jaar oud. Er zijn pogingen gedaan haar heilig te verklaren. Ik weet niet of die pogingen succesvol zijn geweest. Over het huwelijk van Gargantua met Badebec is maar weinig bekend. Badebec sterft in haar kraambed en niet aan een geslachtsziekte. De naam Badebec zou volgens het commentaar betekenen dat ze nooit luid sprak: ( Frans: “bas”) met zachte stem, en (Frans: “Bec”) “met open mond”. Dat levert de interpretatie op dat Badebec een vrouw is die spreekt met gedempte stem. Haar afstamming is uit het huis Amaurotes en Utopie‎. Beide woorden gaan terug op het Grieks: Amauros (αμαυρος) wat “moeilijk te zien” betekent; Utopia komt zoals bekend van het Griekse ουτοπος, wat “geen plaats” betekent. Het is alles bij elkaar een obscure stamboom. Amaurotes lijkt mij ook te associëren met Moren en het Franse Amour (liefde). Haar evenknie Claude was een heel erg ingetogen vrouw, heel erg lief en deugdzaam, die bij haar man niets in te brengen had, volgens de geschiedschrijvers. Was Badebec dat ook?

         

(16) In het tijdschrift voor de Antieke Cultuur, Hermeneus, staat in nummer 3 (juli/aug 1983) een artikel van H.S. Versnel Mens en magie (vervloekingsinscripties; tabullae defixionum). Versnel beschrijft hierin verschillende manieren om de geliefde het leven onmogelijk te maken, als zij een man weigert tegemoet te komen aan zijn wensen. Eén daarvan is haar te beletten te lachen: “Nog erger misschien is de vloek (Audolent 86) ‘ik bind haar lach……’, maar de perfectie wordt bereikt wanneer de enige positieve gave van Pandora, het enige wat in diepe ellende nog rest, òòk geëlimineerd wordt (Audolent 72 en 73): ;καταδηω …… ελπιδας: ik bind hun hoop.”.” De volledige weinig toegankelijke, maar erg indrukwekkende studie van Audollent is terug te vinden op deze site. In een ander artikel van Auguste Audollent wordt de reactie van het Christendom op deze praktijken beschreven. Het geen keuze kunnen maken tussen huilen of lachen van Pantagruel gaat op vergelijkbare vervloekingen in de Romeinse tijd terug, naar mijn idee. Maar Rabelais geeft een draai aan de gangbare formulering van de vloek. Gaat de vloek meestal in op het moment dat de man iets wordt geweigerd tijdens het leven van het meisje, in dit geval wordt de vloek van kracht op het eind van het leven van de vrouw. Dus ook in dit geval maakt Rabelais dergelijke gebruiken belachelijk, juist door te benadrukken dat de vloek van het niet kunnen kiezen tussen huilen of lachen als zijn vrouw sterft en zijn kind geboren wordt, op het moment ingaat als het te laat is. Dit thema komt ook nog voor in een oud Jeha verhaal, opgeschreven door H. Duquaire in 1943. Een ander voorbeeld is opgetekend door Laoust onder de titel: “Het meisje dat niet lachte……”. Of het verhaal over een Jeha die niet lacht of huilt, omdat hij uien snijdt: emotie van ouders bij het sluiten van een huwelijk door hun kind. Mijn opstel hierover komt voor onder deze link.

         

(17) In mijn eerste aflevering gewijd aan de Gargantua en Pantagruel meld ik dat het commentaar van Michel Butor een fout maakt door een bepaalde manier van argumenteren scholastiek te noemen. Volgens mij zou het gaan om sofisme. In dit deel van de Pantagruel is inderdaad duidelijk sprake van sofisme: drogredeneringen om zijn zin te krijgen.

         

(18) In de tekst staat hier “ in modo et figura”. Rabelais doet hier gewichtig om de deductieve manier van denken belachelijk te maken. De uitdrukking heeft betrekking op het syllogisme, waarin veronderstellingen (modo) onder elkaar gezet worden om te komen onder bepaalde voorwaarden (figura) tot een conclusie.

         

(19) In dit najaar zal er een lang verhaal waarin muizen een hoofdrol spelen op mijn blog staan, vertaald uit het Arabisch. Waarschijnlijk gaat dit verhaal terug op Romeinse en Griekse verhalen over muizen, zoals ook de muis van Rabelais die (in een val) is gelopen vol kleverige hars. Er is discussie over of het hier om een val of om hars gaat: ik denk dat beide waar zijn. “Als een muis in de val……”, is een spreekwoordelijke uitdrukking.

         

De originele tekst.

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: De l′origine et antiquité du Grand Pantagruel, Chapitre I, pag.414–416 (gedeeltelijk)

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: De la nativité de très redouté Pantagruel, Chapitre II, pag.427 (gedeelte)

Uit: Rabelais, Les cinq livres des faits et dits de Gargantua et Pantagruel Édition intégrale bilingue, Quarto Gallimard, 2017: De deuil qui mena Gargantua sur la mort de sa femme Badebec, Chapitre III, pag.427–434 (helemaal)