Dit is een scabreuse tekst, zoals ze dat netjes zeggen. Je kunt ook zeggen: Wat een viespeuk. Passolini begreep er ook niet veel van, hij dacht dat dit het te grabbel gooien van de homosexualiteit was. En dat is het niet alleen, maar ook. De kerk, maar ook het openbare leven in de Middeleeuwen, had duidelijk bezwaren tegen de homosexualiteit. En dat staken ze net als in het Hongarije van nu niet onder stoelen of banken. Op homosexualiteit werd neergekeken in de tijd van Chaucer. Maar als dat de enige boodschap is die je uit dit verhaaltje haalt, dan mis je toch wel erg veel waarvan ik vind dat het ook de moeite waard is. Ik heb al eerder een inleiding op de Canterbury Tales geschreven, maar naar aanleiding van dit verhaaltje moet ik echt nog meer achtergrondinformatie verstrekken om te voorkomen dat niet alleen Chaucer maar ook ik verkeerd word begrepen. Want waarom publiceer ik deze verhaaltjes? Is het omdat ik vieze grappen heerlijk vind? Met vieze grappen is niks mis, maar als ze uit de Klassieke Oudheid stammen dan is daar nog meer mee aan de hand. We gaan het hebben over de Fabliau, volksverhalen en de Humorale Theorie.
In navolging van klassieke komedieschrijvers gebruikt Chaucer volksverhaaltjes en bekende grappen om aan te sluiten bij een breed publiek. Waarom zou je schrijven, als toch niemand het las? Er is dus een bedoeling die Chaucer aan een groot publiek kenbaar wil maken. Hij wilde met zijn teksten bereiken dat mensen steviger in het leven stonden. Zijn tijd kun je karakteriseren, als een tijd waarin de ondergang van de wereld werd verwacht door velen. De pest, de zwarte dood, heerste alom, gezondheid was een groot goed. Het mededogen met de mens van Chaucer leidde hem tot het humanisme en de renaissance van de klassieken. Om zich heen zag hij misdaad, bedrog, overspel en zinloosheid. Om hier een stokje voor te steken moest de compaswijzer verlegd worden naar een constructieve tijd: de klassieke Oudheid. Het Verhaal van de Molenaar is dan ook eerder te lezen als een relativering van alles dat mis kan gaan dan als een onwrikbare moraal. Het is het verhaal van een kerk in verval (een molen: zie vorig blog) en een mens in verval (zoals de mensen ten tijde van Noah), een tijd waarin de natuur troost, verlossing en bevrijding biedt. Het opgaan in de natuur, meegaan met de seizoenen, is een bevrijding, die je bevrijdt van de ballast van kerk en gelovigen.
Zoals gezegd over de grap, is de status ervan in de Middeleeuwen verschillend van die van nu. In de Middeleeuwen werd aan het vertellen van deze verhalen een helende, genezende werking toegekend, op basis van de Humorale Theorie. En wie goed leest, kan in deze middeleeuwse grollen veel ontdekken dat later door Freud en Jung werd gestroomlijnd in verhullende (!) theorieën. Ik ga dat hier niet allemaal voor u uitspitten, maar zelfs op het eerste gezicht is duidelijk dat veel van wat later bekend is geworden onder de naam “het Oedipuscomplex” terug te vinden is in dit verhaaltje. Je hoeft er alleen maar bij te bedenken dat John de vader is en Nicholas de zoon. Hoppeké! Het thema kwam ook voor in het verhaal Altijd–Aan–De–Kust–Verblijvend, van de Kwakiutl van Amerika, zoals toegelicht in het commentaar. Zoals uit al deze verhaaltjes blijkt worden “oog” (waaraan Oidipus zich verblindt) en “aars” op een lijn geplaatst, “oog” is een symbool voor “aars”. Vanuit Jung bezien zijn de gebeurtenissen rond de Zondvloed archetypisch, met in de Marokkaanse en de Engelse variant verschillende accenten. De een heeft het over Jonas en de Wallevis, de ander over de Zondvloed. Was de walvis eigenlijk een ark? Uit dat Freud en Jung zich door deze verhaaltjes laten leiden, zou je kunnen afleiden dat de Zeven Doodzonden (of Zeven Hoofdzonden) een therapeutische werking hadden in het verleden, niet individueel maar voor iedereen ingericht, net als de Potlatch. Bovendien blijkt er bij het theoretiseren nogal wat inhoud verloren te zijn gegaan, alsof de Zondvloed de Zevendoodzonden heeft weggespoeld aan land, waar op het strand een theoretische, hiëroglyfische schuimkraag is achtergebleven, koud, vies en ongenaakbaar. Dat vertelt ons nogal wat over onze tijd. Jammer dat Passolini deze afslag heeft gemist! Behalve theorie speelt waarneming een rol in dit verhaaltje, op het moment dat de timmerman met zijn bootje uit de nok van zijn dak valt. Dat labelen gebeurt nogal schematisch alsof het erom gaat gedrag als goed of slecht te bestempelen. Het doet denken aan hoe het labelen in de psychiatrie van nu van belang is om je werk betaald te krijgen. Over het labelen zoals dat voor de Zorgverzekeringen op basis van de DSM (Diagnostic(sic!) and Statistical (sic!) Manual of Mental Disorders) gebeurt, wil ik het verder niet hebben. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de Fabliau: het lijkt allemaal te kloppen, maar heeft niets met analyse of statistiek (want wat wordt er eigenlijk geteld? En kun je psychische kenmerken eenduidig tellen?) te maken. De timmerman was voor de gek gehouden, maar was niet gek?
(1) De geomantiek is heel oud. Op het plaatje hiernaast staat de oudste geomantische tekening, die ik ken, overgenomen uit Discours sur l′histoire universelle (al–Muqaddima– ألمقدمة), Ibn Khaldûn, vertaling Vincent Monteil, 3 delen, Commission internationale pour la traduction des chefs–d′œuvre, Beyrouth, 1967, blz. 224 en face. Vandaar dat de uitleg, die erbij staat, in Arabische letters is, maar dat kan even goed in Latijns schrift. Ibn Khaldûn geeft er de volgende uitleg bij: Deze geomantiërs dus benoemen en categoriseren steenpatronen in gelukkig of ongelukkig naar gelang hun ligging ten opzichte van elkaar en zij onderscheiden 16 natuurlijke huizen ("huis" in de astrologische zin), die met de 12 sterrenbeelden van de Dierenriem aan de hemel corresponderen én de 4 basishoeken (stereometrisch!) waaronder de sterrenbeelden verschijnen. Zij categoriseren de huizen naar vorm, begrenzing, grootte en waarneming en betrekken deze verschijningsvormen op het wereldgebeuren, net als de astrologie waarop men zich baseert. Maar er is een groot verschil met de astrologie in die zin dat het oordeel van de astrologen terug te voeren is op de analyse van de natuurlijke elementen in navolging van Ptolemaeus, terwijl het werk en het oordeel van de geomantiërs is gebaseerd op conventies (onderlinge afspraken) en niet op bewijslast (getuigenissen op grond van ervaring) zoals dat bij Ptolemaeus het geval is. Deze uitleg is interessant, omdat hier sprake is van een stereometrische uitleg van de berekening om tot een voorspelling te komen. Deze tekst was een leidraad (naast Plato, Aristoteles en Cicero) bij de reconstructie van de Humorale Theorie. Overigens zal elke astroloog van dit moment bevestigen dat astrologische berekeningen vierdimensionaal zijn, en stereometrische berekeningen kennen. De indrukwekkende berekeningen die men maakt, houden niet automatisch in dat de voorspellingen daarom beter of nauwkeuriger zijn! Wel indrukwekkender.
(4) De koekoek wordt hier een “cokewold” genoemd; een woord dat ik niet zomaar een twee drie kan thuis brengen. Het was me onder het lezen niet meteen opgevallen hoe vaak Chaucer het woord “koekoek” gebruikt in allerlei vormen, maar altijd te herleiden tot het ons bekende woord “koekoek”. Door Passolini begon het me ineens op te vallen hoevaak het voorkwam in de oorspronkelijke teksten. De koekoek is echt een sleutelwoord in de Canterbury Tales. In een vorig blog had ik al opgemerkt in de vergelijking van een serie verhaaltjes met hetzelfde onderwerp, koppigheid, dat bij de meeste verhalen armoede een reden was voor ongerustheid, maar in de Engelse variant was dat achterdocht en jaloersheid op “de vogel” die een ei in het nestje van iemand anders legt. En dat is in dit verhaal weer het geval. Is dit nou een obsessie van Chaucer of vertelt het ons iets over “de Engelsen”. Ik weet het niet.
Op deze website onder de link staan in weinig toegankelijk Nederlands geweldig mooie verhalen over de Koekoek. En ook hier blijkt dat in Engeland de koekoek gevreesd wordt, o.a. door Shakespeare. Er is een nauwe relatie tussen het gedrag van de koekoek en de bedrogen echtgenoot, een hoorndrager. (Merkwaardig is dat het Latijnse woord net iets anders geschreven “cucullus” met een dubbele “l”, capuchon of puntzak betekent). De betekenis “hoorndrager” zou teruggaan op het Latijn. In het Latijn staat de vogel eveneeens voor “onnozele hals, vlegel, luilak”. Allemaal aanduidingen die vaak op de komiek, nar of clown van toepassing zijn. De reden waarom het woord bij Chaucer zo vaak voorkomt, is, lijkt me, gelegen in dat Chaucer grappige verhalen vertelt. Maar Chaucer was een Engelsman……
(8)Er zijn meerdere heilige Thomassen. De bekendste bij ons is de apostel Thomas, die pas iets gelooft als hij het ook daadwerkelijk kan voelen of zien. In Logos 1 van het apocriefe evangelie van deze apostel Thomas staat te lezen: Dit zijn de geheime woorden, welke de levende Jezus sprak en die Juda Thomas opgeschreven heeft.
En hij zeide: Iedereen die de diepere zin van deze mijne Woorden achterhaalt zal de dood niet smaken. Ik wil dit aanhalen, omdat de overeenkomst met Koranteksten voor mij frappant is. Naar vorm en inhoud lijkt dit evangelie veel minder op de Bijbel dan op de Koran!
Maar hier gaat het duidelijk om Thomas Becket, die in Kent in de buurt van Canterbury wordt vereerd. Naar zijn graf zijn de pelgrims in de Canterbury Tales op weg. Deze Thomas, die heilig verklaard is, zou ik niet meteen onder de heiligen scharen, omdat hij voortdurend zelf manipulerend de manipulaties van anderen weet te ontlopen. Waarschijnlijk tekenend voor zijn tijd, vlak vóór het schisma met de katholieke kerk, ingezet door de beruchte Hendrik VIII. Bekend om zijn uitspraak: “Een mens heeft maar een hoofd!”
(13) De naam Allison zijn we al eerder tegengekomen in het Verhaal van de Vrouw uit Bath. In het blog met de vergelijking van een serie verhaaltjes met als onderwerp “Koppigheid” leg ik uit dat ik de naam Allison associeer met het Arabische woord voor “tong”, punt 2 van de onderscheidende kenmerken. Ik was vergeten dat ik dezelfde naam ook al in het Verhaal van de Molenaar was tegengekomen. Ik ken geen Hebreeuws, vandaar dat ik er niet meteen aan denk dat het ook ontleend zou kunnen zijn aan het Hebreeuws of een aan het Hebreeuws verwante taal als het Fenicisch. En dat blijkt het geval te zijn: לָשׁוֹן. De bronteksten kunnen dus misschien niet in het Arabisch, maar in het Hebreeuws of Fenicisch zijn. Behalve dat veel grappen in het Jiddisch zijn, heeft nog nooit iemand mij erop gewezen dat ze ook in het Hebreeuws bestaan. Steeds was het in de literatuur het Arabisch waar de grappen als bron naar lijken te verwijzen. Ik ben tot nu toe de enige die een Fenicische oorsprong vermoed. En deze verwijzing naar het Hebreeuws bevestigt dat er in die richting gezocht kan worden. Er zijn andere aanwijzingen, zoals het oponthoud in Fenicisch Kanaän van Lot na een jarenlange zwerftocht, via Egypte. Lot kwamen we al eerder in het gruwelijke verhaal van de vlucht van Panurg in de Gargantua en Pantagruel van Rabelais tegen. Maar hierover een andere keer.
(17) Dit verhaal wordt bijna letterlijk over Thales van Milete verteld. Het verhaal is te vinden onder deze link naar het blog waar ik het verhaal op heb gezet.
(20)
(21)
(26) Cinnamon is Engels voor kaneel. Zoals uit de originele tekst blijkt was dit tropische kruid (oorspronkelijke tekst: cinamome) al voor 1400 in Engeland bekend! Wie had de handel daarin opgezet? Wikipedia is hierover vaag: het kruid was bekend, zegt Wikipedia, al in de tijd van Mozes: dertiende tot zestiede eeuw voor Christus!
Wikipedia vermeldt het bestaan van de Foemina cinnaminae gentis (vert. vrouw van het soort Cinnema --bioscoop?) niet. Het gaat hierbij om een vrouw zoals op het plaatje hiernaast afgebeeld. Het is een demon zoals wij ze tegenwoordig niet meer kennen. Waarschijnlijk verwijst “cinnamina” naar de geur van kaneel, die blijkbaar als sensueel werd ervaren. Maar het woord valt ook te ontleden in “cinn” en ”amina”, wat met wat fantasie te lezen valt als “sin” of “djinn”; en ”amina” betekent in het Arabisch ”beschermster”. Dat wil zeggen dat de beide betekenissen in het Arabisch bij elkaar genomen “beschermster tegen geesten ” betekent. Of, als we Engels en Arabisch samen nemen, betekent het “beschermster tegen de zonde”. Je zou denken: het is een demon en ze zal wel aanzetten tot het Kwade, maar dat betekent de naam nou net niet. Maar je moet er in het demonenrijk wel rekening mee houden dat een eerste betekenis en het omgekeerde van die betekenis beide even waar zijn!
(28)
(29)
(31) De vreemde uitdrukking “For Iesus love and for the love of me” komt nogal narcistisch over. Het is echter een formule, die als je “Jezus” vervangt door “Allah” overkomt als een Islamitische uitdrukking. Ten tijde van Chaucer waren er nog volop Moslims in het westen van Frankrijk, waar Chaucer langere tijd verbleef. Waarschijnlijk komt daarom deze formule in dit gedicht voor.
(32)Toen ik las “Is daar iemand aan de deur? Wie klopt daar? Het is vast en zeker een dief.”, maakte ik er bijna vanzelf van: “Hoort wie klopt daar, kind′ren (2x), hoort wie klopt daar zachtjes aan het raam? ′t Is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, zal eens even vragen naar zijn naam……st. Nikolaas, st. Nikolaas… etc.” Dat ik daar meteen aan moest denken komt, omdat het ritme van de beide stukjes tekst bijna hetzelfde is, en natuurlijk heet de minnaar ook nog Nikolaas, die tevoren om de “baard” van Alison heeft moeten lachen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Chaucer dit Sinterklaasliedje kende. Ook omdat deze episode een herhaling zou moeten zijn van wat er tevoren gebeurde, maar dat niet is, schieten er meteen associaties aan het Sinterklaasgebeuren door je hoofd. Bewijzen kan ik het niet, maar het uitdrukkelijk steeds weer zeggen dat het zo donker is, zelfs zo donker dat hij witte naar buiten stekende billen in het donker niet kan onderscheiden, maakte de oppositie Wit (Sinterklaas) — Zwart compleet. Hier is dus sprake van eenzelfde oppositie als wij nog steeds kennen. En die heeft dan waarschijnlijk te maken met de Humorale Theorie, waarin Wit en Zwart tegenover elkaar staan, omdat ze hier duidelijk staan voor Oud en Onvruchtbaar (Wit) tegenover Jong en Vruchtbaar(Zwart). Door het hanteren van de stang uit de smidse lijkt er toch ook sprake van een minder gunstig oordeel over de Zwarte, die in zijn gedrag duivelse trekjes heeft. Van racisme is echter nog geen sprake. Het ligt wel op de loer.