Commentaar en teksten.

         

Inleiding

Dit is een scabreuse tekst, zoals ze dat netjes zeggen. Je kunt ook zeggen: Wat een viespeuk. Passolini begreep er ook niet veel van, hij dacht dat dit het te grabbel gooien van de homosexualiteit was. En dat is het niet alleen, maar ook. De kerk, maar ook het openbare leven in de Middeleeuwen, had duidelijk bezwaren tegen de homosexualiteit. En dat staken ze net als in het Hongarije van nu niet onder stoelen of banken. Op homosexualiteit werd neergekeken in de tijd van Chaucer. Maar als dat de enige boodschap is die je uit dit verhaaltje haalt, dan mis je toch wel erg veel waarvan ik vind dat het ook de moeite waard is. Ik heb al eerder een inleiding op de Canterbury Tales geschreven, maar naar aanleiding van dit verhaaltje moet ik echt nog meer achtergrondinformatie verstrekken om te voorkomen dat niet alleen Chaucer maar ook ik verkeerd word begrepen. Want waarom publiceer ik deze verhaaltjes? Is het omdat ik vieze grappen heerlijk vind? Met vieze grappen is niks mis, maar als ze uit de Klassieke Oudheid stammen dan is daar nog meer mee aan de hand. We gaan het hebben over de Fabliau, volksverhalen en de Humorale Theorie.

Fabliau.

Ik had er nog nooit eerder van gehoord: de Fabiau. In de verdere uitleg bij de Fabliau met voorbeelden komt het verhaal in dichtvorm van Guérin, Bérenger of the Long Arse voor dat grote overeenkomsten lijkt te hebben met Het verhaal van de Molenaar van Chaucer. Ik zeg “lijkt te hebben”, omdat als je met labels werkt, je inderdaad alleen maar tot de conclusie kunt komen dat de verhalen op elkaar lijken. Bovendien zijn beide verhalen op rijm en maat. Het grote verschil is echter dat Chaucer er psychologie aan heeft toegevoegd, en er niet alleen maar een volksverhaaltje op rijm en maat van heeft gemaakt, zoals in de voorbeelden van de Fabliau. Bovendien verwerkt Chaucer in dit verhaal niet één folkloristisch verhaaltje, maar verscheidene, o.a. ook het ons bekende verhaal van Sinterklaas (zie noot 32). Die Witte Klaas en de associatie met het Zwarte is inderdaad veel ouder dan ik dacht!

Volksverhalen.

In navolging van klassieke komedieschrijvers gebruikt Chaucer volksverhaaltjes en bekende grappen om aan te sluiten bij een breed publiek. Waarom zou je schrijven, als toch niemand het las? Er is dus een bedoeling die Chaucer aan een groot publiek kenbaar wil maken. Hij wilde met zijn teksten bereiken dat mensen steviger in het leven stonden. Zijn tijd kun je karakteriseren, als een tijd waarin de ondergang van de wereld werd verwacht door velen. De pest, de zwarte dood, heerste alom, gezondheid was een groot goed. Het mededogen met de mens van Chaucer leidde hem tot het humanisme en de renaissance van de klassieken. Om zich heen zag hij misdaad, bedrog, overspel en zinloosheid. Om hier een stokje voor te steken moest de compaswijzer verlegd worden naar een constructieve tijd: de klassieke Oudheid. Het Verhaal van de Molenaar is dan ook eerder te lezen als een relativering van alles dat mis kan gaan dan als een onwrikbare moraal. Het is het verhaal van een kerk in verval (een molen: zie vorig blog) en een mens in verval (zoals de mensen ten tijde van Noah), een tijd waarin de natuur troost, verlossing en bevrijding biedt. Het opgaan in de natuur, meegaan met de seizoenen, is een bevrijding, die je bevrijdt van de ballast van kerk en gelovigen.

De Humorale Theorie.

Zoals gezegd over de grap, is de status ervan in de Middeleeuwen ‎verschillend van die van nu. In de Middeleeuwen werd aan het ‎vertellen van deze verhalen een helende, genezende werking ‎toegekend, op basis van de Humorale Theorie. En wie goed leest, kan ‎in deze middeleeuwse grollen veel ontdekken dat later door Freud en ‎Jung werd gestroomlijnd in verhullende (!) theorieën. Ik ga dat hier ‎niet allemaal voor u uitspitten, maar zelfs op het eerste gezicht is ‎duidelijk dat veel van wat later bekend is geworden onder de naam “het ‎Oedipuscomplex” terug te vinden is in dit verhaaltje. Je hoeft er alleen ‎maar bij te bedenken dat John de vader is en Nicholas de zoon. ‎Hoppeké! Het thema kwam ook voor in het verhaal Altijd–Aan–De–Kust–Verblijvend, van de Kwakiutl van Amerika, zoals toegelicht in het commentaar. Zoals uit al deze verhaaltjes blijkt worden “oog” (waaraan ‎Oidipus zich verblindt) en “aars” op een lijn geplaatst, “oog” is een ‎symbool voor “aars”. Vanuit Jung bezien zijn de gebeurtenissen rond ‎de Zondvloed archetypisch, met in de Marokkaanse en de Engelse ‎variant verschillende accenten. De een heeft het over Jonas en de ‎Wallevis, de ander over de Zondvloed. Was de walvis eigenlijk een ark? Uit dat Freud en Jung zich door deze verhaaltjes laten leiden, zou je kunnen afleiden dat de Zeven Doodzonden (of Zeven Hoofdzonden) een ‎therapeutische werking hadden in het verleden, niet individueel maar ‎voor iedereen ingericht, net als de Potlatch. Bovendien blijkt er bij het theoretiseren nogal ‎wat inhoud verloren te zijn gegaan, alsof de Zondvloed de ‎Zevendoodzonden heeft weggespoeld aan land, waar op het strand ‎een theoretische, hiëroglyfische schuimkraag is achtergebleven, koud, vies en ‎ongenaakbaar. Dat vertelt ons nogal wat over onze tijd. Jammer dat ‎Passolini deze afslag heeft gemist! Behalve theorie speelt waarneming een rol in dit verhaaltje, op het moment dat de timmerman met zijn bootje uit de nok van zijn dak valt. Dat labelen gebeurt nogal schematisch alsof het erom gaat gedrag als goed of slecht te bestempelen. Het doet denken aan hoe het labelen in de psychiatrie van nu van belang is om je werk betaald te krijgen. Over het labelen zoals dat voor de Zorgverzekeringen op basis van de DSM (Diagnostic(sic!) and Statistical (sic!) Manual of Mental Disorders) gebeurt, wil ik het verder niet hebben. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de Fabliau: het lijkt allemaal te kloppen, maar heeft niets met analyse of statistiek (want wat wordt er eigenlijk geteld? En kun je psychische kenmerken eenduidig tellen?) te maken. De timmerman was voor de gek gehouden, maar was niet gek?

(1) De geomantiek is heel oud. Op het plaatje hiernaast staat de oudste geomantische tekening, die ik ken, overgenomen uit Discours sur l′histoire universelle (al–Muqaddima– ألمقدمة), Ibn Khaldûn, vertaling Vincent Monteil, 3 delen, Commission internationale pour la traduction des chefs–d′œuvre, Beyrouth, 1967, blz. 224 en face. Vandaar dat de uitleg, die erbij staat, in Arabische letters is, maar dat kan even goed in Latijns schrift. Ibn Khaldûn geeft er de volgende uitleg bij: Deze geomantiërs dus benoemen en categoriseren steenpatronen in gelukkig of ongelukkig naar gelang hun ligging ten opzichte van elkaar en zij onderscheiden 16 natuurlijke huizen ("huis" in de astrologische zin), die met de 12 sterrenbeelden van de Dierenriem aan de hemel corresponderen én de 4 basishoeken (stereometrisch!) waaronder de sterrenbeelden verschijnen. Zij categoriseren de huizen naar vorm, begrenzing, grootte en waarneming en betrekken deze verschijningsvormen op het wereldgebeuren, net als de astrologie waarop men zich baseert. Maar er is een groot verschil met de astrologie in die zin dat het oordeel van de astrologen terug te voeren is op de analyse van de natuurlijke elementen in navolging van Ptolemaeus, terwijl het werk en het oordeel van de geomantiërs is gebaseerd op conventies (onderlinge afspraken) en niet op bewijslast (getuigenissen op grond van ervaring) zoals dat bij Ptolemaeus het geval is. Deze uitleg is interessant, omdat hier sprake is van een stereometrische uitleg van de berekening om tot een voorspelling te komen. Deze tekst was een leidraad (naast Plato, Aristoteles en Cicero) bij de reconstructie van de Humorale Theorie. Overigens zal elke astroloog van dit moment bevestigen dat astrologische berekeningen vierdimensionaal zijn, en stereometrische berekeningen kennen. De indrukwekkende berekeningen die men maakt, houden niet automatisch in dat de voorspellingen daarom beter of nauwkeuriger zijn! Wel indrukwekkender.

         

(2)

Oorspronkelijke tekst

THE MILLERES TALE.‎
Here biginneth the Millere his tale.‎
WHYLOM ther was dwellinge at Oxenford ‎
A riche gnof, that gestes heeld to bord, ‎
And of his craft he was a Carpenter. ‎
With him ther was dwellinge a povre scoler, 319o ‎
Had lerned art, but al his fantasye ‎
Was turned for to lerne astrologye, ‎
And coude a certeyn of conclusiouns ‎
To demen by interrogaciouns, ‎
If that men axed him in certein houres, 319S ‎
Whan that men sholde have droghte or elles shoures, (io)‎
Or if men axed him what sholde bifalle ‎
Of every thing, I may nat rekene hem alle. ‎
This clerk was eleped hende Nicholas; ‎
Of derne love he coude and of solas; 32oo ‎
And ther-to he was sleigh and ful privee, ‎
And lyk a mayden meke for to see. ‎
A chambre hadde he in that hostelrye ‎
Allone, with-outen any companye.‎‎

         

(3)

Oorspronkelijke tekst

And Angelus ad virginem he song;

         

(4) De koekoek wordt hier een “cokewold” genoemd; een woord dat ik niet zomaar een twee drie kan thuis brengen. Het was me onder het lezen niet meteen opgevallen hoe vaak Chaucer het woord “koekoek” gebruikt in allerlei vormen, maar altijd te herleiden tot het ons bekende woord “koekoek”. Door Passolini begon het me ineens op te vallen hoevaak het voorkwam in de oorspronkelijke teksten. De koekoek is echt een sleutelwoord in de Canterbury Tales. In een vorig blog had ik al opgemerkt in de vergelijking van een serie verhaaltjes met hetzelfde onderwerp, koppigheid, dat bij de meeste verhalen armoede een reden was voor ongerustheid, maar in de Engelse variant was dat achterdocht en jaloersheid op “de vogel” die een ei in het nestje van iemand anders legt. En dat is in dit verhaal weer het geval. Is dit nou een obsessie van Chaucer of vertelt het ons iets over “de Engelsen”. Ik weet het niet.

Op deze website onder de link staan in weinig toegankelijk Nederlands geweldig mooie verhalen over de Koekoek. En ook hier blijkt dat in Engeland de koekoek gevreesd wordt, o.a. door Shakespeare. Er is een nauwe relatie tussen het gedrag van de koekoek en de bedrogen echtgenoot, een hoorndrager. (Merkwaardig is dat het Latijnse woord net iets anders geschreven “cucullus” met een dubbele “l”, capuchon of puntzak betekent). De betekenis “hoorndrager” zou teruggaan op het Latijn. In het Latijn staat de vogel eveneeens voor “onnozele hals, vlegel, luilak”. Allemaal aanduidingen die vaak op de komiek, nar of clown van toepassing zijn. De reden waarom het woord bij Chaucer zo vaak voorkomt, is, lijkt me, gelegen in dat Chaucer grappige verhalen vertelt. Maar Chaucer was een Engelsman……

         

(5)

Oorspronkelijke tekst

This Carpenter had wedded newe a wyf
Which that he lovede more than his lyf;
Of eightetene yeer she was of age.
Ialous he was, and heeld hir narwe in cage,
For she was wilde and yong, and he was old 322
And demed him-self ben lyk a cokewold.

         

(6)

Oorspronkelijke tekst

Fair was this yonge wyf, and ther-with-al
As any wesele hit body gent and smal.
A ceynt she werede barred al of silk, 3235
A barmclooth eek as whyt as morne milk (so)
Up-on hir lendes, ful of many a gore.‎

         

(7)

Oorspronkelijke tekst

Now sire, and eft sire, so bifel the eas,‎
That on a day this hende Nicholas
Fil with this yonge wyf to rage and pleye,‎
Whyl that hir housbond was at Oseneye,‎

         

(8)Er zijn meerdere heilige Thomassen. De bekendste bij ons is de apostel Thomas, die pas iets gelooft als hij het ook daadwerkelijk kan voelen of zien. In Logos 1 van het apocriefe evangelie van deze apostel Thomas staat te lezen: Dit zijn de geheime woorden, welke de levende Jezus sprak en die Juda Thomas opgeschreven heeft.
En hij zeide: Iedereen die de diepere zin van deze mijne Woorden achterhaalt zal de dood niet smaken.
Ik wil dit aanhalen, omdat de overeenkomst met Koranteksten voor mij frappant is. Naar vorm en inhoud lijkt dit evangelie veel minder op de Bijbel dan op de Koran!

Maar hier gaat het duidelijk om Thomas Becket, die in Kent in de buurt van Canterbury wordt vereerd. Naar zijn graf zijn de pelgrims in de Canterbury Tales op weg. Deze Thomas, die heilig verklaard is, zou ik niet meteen onder de heiligen scharen, omdat hij voortdurend zelf manipulerend de manipulaties van anderen weet te ontlopen. Waarschijnlijk tekenend voor zijn tijd, vlak vóór het schisma met de katholieke kerk, ingezet door de beruchte Hendrik VIII. Bekend om zijn uitspraak: “Een mens heeft maar een hoofd!”

         

(9)

Oorspronkelijke tekst

This Nicholas gan mercy for to crye,‎‎
And spak so faire, and profred hit so faste,‎‎
That she hir love him graunted atte laste, 329o‎
And swoor hir ooth, by seint Thomas of Kent,‎‎
That she wol been at his comandement,‎‎
Whan that she may hir leyser wel espye.‎‎
‎'Myn housbond is so ful of Ialousye,‎‎
That but ye wayte wel and been privee, 329s‎
I woot right wel I nam but deed,' quod she. 01o)‎‎
‎'Ye moste been ful derne, as in this cas.'‎‎

         

(10)

Oorspronkelijke tekst

Than fil it thus, that to the parish-chirche,‎‎
Cristes owne werkes for to wirche, ‎‎
This gode wyf wente on an haliday; ‎‎
Hir forheed shoon as bright as any day, 33Io ‎‎
So was it wasshen whan she leet hir werk. ‎‎
Now was ther of that chirehe a parish-clerk, ‎‎
The which that was ycleped Absolon. ‎‎
Crul was his heer, and as the gold it shoon, ‎‎
And strouted as a fanne large and brode; 33x5 ‎‎
Ful streight and even lay his Ioly shode.‎‎‎

         

(11)

Oorspronkelijke tekst

Wel coude he laten blood and elippe and shave, (I4o)‎‎
And make a chartre of lond or acquitaunce. ‎‎
In twenty manere coude he trippe and daunce ‎‎
After the scole of Oxenforde tho, ‎‎
And with his legges casten to and fro, 3330 ‎‎
And pleyen songes on a small rubible ; ‎‎
Ther-to he song som-tyme a loud quinible; ‎‎
And as wel coude he pleye on his giterne.‎

         

(12)

Oorspronkelijke tekst

This parish-clerk, this Ioly Absolon,‎‎
Hath in his herte swich a love-longinge, ‎‎
That of no wyf ne took he noon offringe ; 3350 ‎‎
For curteisye, he seyde, he wolde noon.‎‎‎

         

(13) De naam Allison zijn we al eerder tegengekomen in het Verhaal van de Vrouw uit Bath. In het blog met de vergelijking van een serie verhaaltjes met als onderwerp “Koppigheid” leg ik uit dat ik de naam Allison associeer met het Arabische woord voor “tong”, punt 2 van de onderscheidende kenmerken. Ik was vergeten dat ik dezelfde naam ook al in het Verhaal van de Molenaar was tegengekomen. Ik ken geen Hebreeuws, vandaar dat ik er niet meteen aan denk dat het ook ontleend zou kunnen zijn aan het Hebreeuws of een aan het Hebreeuws verwante taal als het Fenicisch. En dat blijkt het geval te zijn: לָשׁוֹן. De bronteksten kunnen dus misschien niet in het Arabisch, maar in het Hebreeuws of Fenicisch zijn. Behalve dat veel grappen in het Jiddisch zijn, heeft nog nooit iemand mij erop gewezen dat ze ook in het Hebreeuws bestaan. Steeds was het in de literatuur het Arabisch waar de grappen als bron naar lijken te verwijzen. Ik ben tot nu toe de enige die een Fenicische oorsprong vermoed. En deze verwijzing naar het Hebreeuws bevestigt dat er in die richting gezocht kan worden. Er zijn andere aanwijzingen, zoals het oponthoud in Fenicisch Kanaän van Lot na een jarenlange zwerftocht, via Egypte. Lot kwamen we al eerder in het gruwelijke verhaal van de vlucht van Panurg in de Gargantua en Pantagruel van Rabelais tegen. Maar hierover een andere keer.

         

(14)

Oorspronkelijke tekst

A litel after cokkes hadde y-crowe;
And dressed him up by a shot-windowe
That was up-on the carpenteres wal.‎
He singeth in his vois gentil and smal, 336o
‎'Now, dere lady, if thy wille be,‎
I preye yow that ye wol rewe on me,'‎
Ful wel acordaunt to his giterninge.‎
This carpenter awook, and herde him singe,‎
And spak un-to his wyf, and seyde anon, 3365‎
‎' What ! Alison ! herestow nat Absolon (_So)‎
That chaunteth thus under our boures wal ?'‎
And she answerde hir housbond ther-with-al,‎
‎'Yis, god wot, Iohn, I here it every-del.'‎

         

(15)

Oorspronkelijke tekst

She loveth so this hende Nicholas, (2oo)‎
‎ That Absolon may blowe the bukkes horn;‎‎
He ne hadde for his labour but a scorn;‎‎
And thus she maketh Absolon hir ape,‎‎
And al his ernest tumeth til a Iape.‎

         

(16)

Oorspronkelijke tekst

This Nicholas sat gaping ever up-righte,‎‎‎
As he had kyked on the newe mone.

         

(17) Dit verhaal wordt bijna letterlijk over Thales van Milete verteld. Het verhaal is te vinden onder deze link naar het blog waar ik het verhaal op heb gezet.

         

(18)

Oorspronkelijke tekst

So ferde another clerk with astromye;‎‎‎
‎ I-Ie walked in the feeldes for to prye‎‎‎
Up-on the sterres, what ther sholde bifalle,‎‎‎
‎ Til he was in a marie-pit y-falle ; 3460‎‎‎‎
He saugh nat that.

         

(19)

Oorspronkelijke tekst

And atte laste this hende Nicholas
Gan for to syke sore, and seyde, 'alias!
Shal al the world be lost eftsones now?'
This carpenter answerde, 'what seystow ? 349o
What! thenk on god, as we don, men that swinke.
This Nicholas answerde, 'fecche me drinke;
And after wol I speke in privetee
Of eerteyn thing that toucheth me and thee;
I wol telle it non other man, certeyn.'‎

         

(20)

Oorspronkelijke tekst

' Now John,' quod Nicholas, ' I wol nat lye ;‎
I have y-founde in myn astrologye,‎
As I have loked in the mone bright, 3515‎
That now, a Monday next, at quarter-night, (33o)‎
Shal falle a reyn and that so wilde and wood,‎
That half so greet was never No_s flood.‎
This world,' he seyde, ' in lasse than in an hour
Shal al be dreynt, so hidous is the shour; 3520‎
Thus shal mankynde drenche and lese hir lyf.'‎
This carpenter answerde, 'allas, my wyf!‎
And shal she drenche ? alias! myn Alisoun!'‎
For sorwe of this he fit almost adoun,‎
And seyde, 'is ther no remedie in this cas ?' 3525‎
‎'Why, yis, for gode,' quod hende Nicholas, (340)‎
‎' If thou wolt werken after lore and reed;‎
Thou mayst nat werken after thyn owene heed.‎
For thus seith Salomon, that was ful trewe,‎
‎"Werk al by conseil, and thou shalt nat rewe." 3530‎
And if thou werken wolt by good conseil,‎
I undertake, with_uten mast and seyl,‎
Yet shal ! saven hir and thee and me
Hastow nat herd how saved was Noe,
Whan that our lord had warned hxm biforn 3535‎
That al the world with water sholde be lorn ?' (350)‎
‎'Yis,' quod this carpenter, ' ful yore ago.'‎
‎'Hastow nat herd,' quod Nicholas, 'also‎
The sorwe of NoE with his felawshipe,‎
Er that he mighte gete his wyf to shipe ? 3540‎
Him had be lever, I dar wel undertake,‎
At thilke tyme, than alle hise wetheres blake,‎
That she hadde had a ship hir-self allone.‎

         

(21)

Oorspronkelijke tekst

Anon go gete us faste in-to this in‎
A kneding-trogh, or elles a kimelin,‎‎
For ech of us, but loke that they be large,‎‎
In whiche we mowe swimme as in a barge, 355°‎‎
And han ther-inne vitaflle suffisant‎
But for a day; fy on the remenant I‎
The water shal aslake and goon away‎
Aboute pryme up-on the nexte day.

         

(22)

Oorspronkelijke tekst

But whan thou hast, for hir and thee and me,
‎ Y-geten us thise kneding-tubbes three,‎
Than shaltow hange hem in the roof ful hye, 3565‎
That no man of our purveyaunce spye.‎

         

(23)

Oorspronkelijke tekst

Thy wyf and thou mote hange fer a-twinne,
‎ For that bitw_xe yow shal be no sinne 359°‎
No more in looking than ther shal in dede;‎
This ordinance is seyd, go, god thee spede!‎
Tomorwe at night, whan men ben alle aslepe,‎
In-to our kneding-tubbes wol we crepe,‎
And sitten ther, abyding goddes grace.‎

         

(24)

Oorspronkelijke tekst

And shortly, up they clomben alle three; (450)‎‎
They sitten stille wel a furlong-way.‎‎
‎'Now, Pater-noster, cloml' seyde Nicholay,‎‎
And 'clom,' quod John, and 'clom,' seyde Alisoun.‎‎
This carpenter seyde his devocioun, 3640‎‎
And stille he sit, and biddeth his preyere,‎
Awaytinge on the reyn, if he it here.‎‎
The dede sleep, for wery bisinesse,‎‎
Fil on this carpenter fight, as I gesse,‎‎
Aboute corfew-tyme, or litel more ; 3645‎‎
For travail of his goost he groneth sore, (460)‎‎
And eft he routeth, for his heed mislay.‎‎
Doun of the laddre stalketh Nicholay,‎‎
And Alisoun, ful softe adoun she spedde;‎‎
With-outen wordes mo, they goon to bedde 3650‎‎
Ther-as the carpenter is wont to lye.‎‎
Ther was the revel and the melodye;

         

(25)

Oorspronkelijke tekst

This pafish-clerk, this amorous Absolon,‎‎
‎ That is for love alwey so wo bigon,‎‎‎
Up-on the Monday was at Oseneye‎‎
With companye, him to disporte and pleye, 3660‎‎‎
And axed up-on cas a cloisterer‎‎
Ful prively after Iohn the carpenter;‎‎‎
And he drough him a-part out of the chirche,‎‎‎
And seyde, ' I noot, I saugh him here nat wirche‎‎
Sin Saterday;‎

         

(26) Cinnamon is Engels voor kaneel. Zoals uit de originele tekst blijkt was dit tropische kruid (oorspronkelijke tekst: cinamome) al voor 1400 in Engeland bekend! Wie had de handel daarin opgezet? Wikipedia is hierover vaag: het kruid was bekend, zegt Wikipedia, al in de tijd van Mozes: dertiende tot zestiede eeuw voor Christus!

Wikipedia vermeldt het bestaan van de Foemina cinnaminae gentis‎ (vert. vrouw van het soort Cinnema --bioscoop?) niet. Het gaat hierbij om een vrouw zoals op het plaatje hiernaast afgebeeld. Het is een demon zoals wij ze tegenwoordig niet meer kennen. Waarschijnlijk verwijst “cinnamina” naar de geur van kaneel, die blijkbaar als sensueel werd ervaren. Maar het woord valt ook te ontleden in “cinn” en ”amina”, wat met wat fantasie te lezen valt als “sin” of “djinn”; en ”amina” betekent in het Arabisch ”beschermster”. Dat wil zeggen dat de beide betekenissen in het Arabisch bij elkaar genomen “beschermster tegen geesten ” betekent. Of, als we Engels en Arabisch samen nemen, betekent het “beschermster tegen de zonde”. Je zou denken: het is een demon en ze zal wel aanzetten tot het Kwade, maar dat betekent de naam nou net niet. Maar je moet er in het demonenrijk wel rekening mee houden dat een eerste betekenis en het omgekeerde van die betekenis beide even waar zijn!

         

(27)

Oorspronkelijke tekst

Whan that the firste cok hath crowe, anon
Up rist this Ioly lover Absolon,‎
And him arrayeth gay, at point-devys.‎
But first he cheweth greyn and lycorys, 369o
To smellen swete, er he had kembd his heer.‎
Under his tonge a trewe love he beer,‎
For ther-by wende he to ben gracious.‎
He rometh to the carpenteres hous,‎
And stille he stant under the shot-windowe ; 3695‎
Un-to his brest it raughte, it was so lowe; (5IO)‎
And softe he cogheth with a semi-soun--‎
‎'What do ye, hony-comb, swete Alisoun?‎
My faire brid, my swete cinamome,‎
Awaketh, lemman myn, and speketh to me!‎

         

(28)

Oorspronkelijke tekst

'Allas,' quod Absolon, ' and weylawey!‎
That trewe love was ever so yvel biset! 3775‎
Than kisse me, sm it may be no bet, (530)‎
For Iesus love and for the love of me.'‎
‎'Wiltow than go thy wey ther-with?' quod she.‎
‎'Ye, certes, lemman,' quod this Absolon.‎
‎'Thanne make thee redy,' quod she, ' I come anon;' 372o‎
And un-to Nicholas she seyde stille, IT. am.‎
‎' Now hust, and thou shalt laughen al thy fille.' IT. ore.‎
This Absolon doun sette him on his knees,‎
And seyde, ' I am a lord at alle degrees;‎
For after this I hope ther cometh more! 372._
Lemman, thy grace, and swete brid, thyn ore !' (54 c)‎
The window she undoth, and that in haste,‎
‎' Have do,' quod she, 'corn of, and speed thee faste,‎
Lest that our neighebores thee espye.'‎
This Absolon gan wype his mouth ful drye; 3730‎
Derk was the night as pich, or as the cole,‎
And at the window out she putte hir hole,‎
And Abso_on, him fil no bet newers,‎
But with his mouth he kiste hir naked ers
Ful savourly, er he was war of this. 3735‎
Abak he sterte, and thoghte it was amis, (_o)‎
For wel he wiste a womman hath no berd;‎
He felte a thing al rough and long y-herd,‎
And seyde, 'fyI alias! what have I do?'‎
‎' Tehee!' quod she, and clapte the window to ; 374°‎
And Absolon goth forth a sory pas.‎
‎' A berd, a berd!' quod hende Nicholas,‎
‎'By goddes corpus, this goth faire and weel!'‎
This sely Absolon herde every deel,‎
And on his lippe he gan for anger byte; 374._‎
And to him-self he seyde, 'I shal thee quyte !'‎

         

(29)

Oorspronkelijke tekst

This Absolon ne roghte nat a bene‎
Of al his pley, no word agayn he yaf;‎‎
He hadde more tow on his distaf /‎‎
Than Gerveys knew, and seyde, 'freend so dere, 3775‎‎
That hote culter in the chimenee here, (590) _‎‎
As lene it me, I have ther-with to done,‎‎
And I wol bringe it thee agayn ful sone.'‎

         

(30)

Oorspronkelijke tekst

And caughte the culter by the colde stele. 3785‎
Ful softe out at the dore he gan to stele, (6oo)‎
And wente un-to the carpenteres wal.‎
He cogheth first, and knokketh ther-with-al
Upon the windowe, right as he dide er.‎
This Alison answerde, 'Who is ther 379°‎
That knokketh so? I warante it a theef.'‎
‎'Why, nay,' quod he, 'god woot, nay swete leef,‎
I am thyn Absolon, my dereling!‎
Of gold,' quod he, ' I have thee broght a ring;‎
My moder yaf it me, so god me save, 3795‎
Ful fyn it is, and ther-to wel y-grave; (6io)‎
This wol I yeve thee, if thou me kisse !'‎
This Nicholas was risen for to pisse,‎
And thoghte he wolde amenden al the Iape,‎
He sholde kisse his ers er that he scape. 38oo
And up the windowe dide he b_astily,‎
And out his ers he putteth prively
Over the buttok, to the haunche-bon;
‎ And ther-with spak this clerk, this Absolon,‎
‎'Spek, swete brid, I noot nat wher thou art.' 3855‎
This Nicholas anon leet flee a fart, (62o)‎
As greet as it had been a thonder-dent,‎
That with the strook he was almost y-blent;‎
And he was redy with his iren hoot,‎
And Nicholas amidde the ers he smoot. 38_o
Of gooth the skin an hande-brede aboute,‎
The hote culter brende so his toute,‎
And for the smert he wende for to dye.‎
As he were wood, for wo he gan to crye--‎
‎' Help ! water ! water ! help, for goddes herte ! ' 3s_5‎
This carpenter out of his slomber sterte, (630)‎
And herde oon cryen 'water' as he were wood,
And thoghte, ' Allas ! now comth Nowehs flood !'‎
He sit him up with-outen wordes mo,‎
And with his ax he smoot the eorde a-two, 38ao
And doun goth al; he fond neither to selle,‎
Ne breed ne ale, til he cam to the selle
Up-on the floor; and ther aswowne he lay. _‎
Up sterte hir Alison, and Nicholay,‎
And cryden 'out' and 'harrow' in the strete. 3825‎
The neighebores, bothe smale and grete, (64o)‎
In ronnen, for to gauren on this man,‎
That yet aswowne he lay, bothe pale and wan;‎
For with the fal he brosten hadde his arm ;‎
But stonde he moste un-to his owne harm. 3830‎
For whan he spak, he was anon bore doun
With hende Nicholas and Alisoun.‎
They tolden every man that he was wood,‎
He was agast so of ' Nowelis flood' i_"‎
Thurgh fantasye, that of his vanitee 3835 '‎
He hadde y-boght him kneding-tubbes three, (650) !_‎
And hadde hem hanged in the roof above;‎
And that he preyed hem, for goddes love, f_‎
To sitten in the roof, _Par com_anye. I;‎
The folk gan laughen at his fantasye ; 3840‎
In-to the roof they kyken and they gape, i_‎
And turned al his harm un-to a Iape.‎

         

(31) De vreemde uitdrukking “For Iesus love and for the love of me” komt nogal narcistisch over. Het is echter een formule, die als je “Jezus” vervangt door “Allah” overkomt als een Islamitische uitdrukking. Ten tijde van Chaucer waren er nog volop Moslims in het westen van Frankrijk, waar Chaucer langere tijd verbleef. Waarschijnlijk komt daarom deze formule in dit gedicht voor.

         

(32)Toen ik las “Is daar iemand aan de deur? Wie klopt daar? Het is vast en zeker ‎een dief.”, maakte ik er bijna vanzelf van: “Hoort wie klopt daar, kind′ren (2x), hoort wie klopt daar zachtjes aan het raam? ′t Is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, zal eens even vragen naar zijn naam……st. Nikolaas, st. Nikolaas… etc.” Dat ik daar meteen aan moest denken komt, omdat het ritme van de beide stukjes tekst bijna hetzelfde is, en natuurlijk heet de minnaar ook nog Nikolaas, die tevoren om de “baard” van Alison heeft moeten lachen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Chaucer dit‎ Sinterklaasliedje kende. Ook omdat deze episode een herhaling zou moeten zijn van wat er tevoren gebeurde, maar dat niet is, schieten er meteen associaties aan het Sinterklaasgebeuren door je hoofd. Bewijzen kan ik het niet, maar het uitdrukkelijk steeds weer zeggen dat het zo donker is, zelfs zo donker dat hij witte naar buiten stekende billen in het donker niet kan onderscheiden, maakte de oppositie Wit (Sinterklaas) — Zwart compleet. Hier is dus sprake van eenzelfde oppositie als wij nog steeds kennen. En die heeft dan waarschijnlijk te maken met de Humorale Theorie, waarin Wit en Zwart tegenover elkaar staan, omdat ze hier duidelijk staan voor Oud en Onvruchtbaar (Wit) tegenover Jong en Vruchtbaar(Zwart). Door het hanteren van de stang uit de smidse lijkt er toch ook sprake van een minder gunstig oordeel over de Zwarte, die in zijn gedrag duivelse trekjes heeft. Van racisme is echter nog geen sprake. Het ligt wel op de loer.