(1) Een “tophet” is de Fenicische aanduiding voor een heilige, afgebakende wijk voor menselijke offers in dit geval aan de godin Tanit. Salammbô was dus een wijk en niet een priesteres, zoals bij Flaubert. Net als Isaäc door Abraham in de bijbel en Iphigeneia in de Griekse mythen aan god geofferd moesten worden, kenden de Feniciërs mensenoffers. Mensen werden geofferd bij natuurrampen en wanneer hun stad in levensgevaar verkeerde. Meestal werden dan de oudste kinderen van de belangrijkste mensen van de stad geofferd. Later werden er ook grote aantallen (tot 300) kinderen van arme gezinnen opgekocht door de notabelen om de plaats in te nemen van hun eigen kind. Je kunt dit als een soort l′Ar in de zin van Westermarck beschouwen, omdat het werkte als een stimulans aan de leiders van een stad om hun allerbest te doen voor de gemeenschap; het was een soort vloek die over ze hing, als het verkeerd ging. Uit archeologisch onderzoek (Aubet, 250) is gebleken dat in de urnen met het stoffelijke overschot van de slachtoffers de meesten nog geen maand oud waren. Behalve menselijke resten trof men er resten in aan van schapen en geiten, die blijkbaar tegelijk met de kinderen op de brandstapel werden geofferd. Het mensenoffer was dan ook een teken dat een stad volwassen was geworden en zich onafhankelijk van de moederstad (de stad waaruit de stichters van een nieuwe stad vaak met ruzie waren vertrokken) kon handhaven. Voor Carthago was Tyrus de moederstad, vanwaaruit de stichters waren vertrokken, precies zoals door Vergilius in het heldendicht over Aeneas wordt verteld. Ook de heldin Dido uit de Aeneas heeft waarschijnlijk bestaan, maar haar echte naam was Elissa.
Flaubert heeft de naam van de heilige wijk voor kinderoffers, Salammbô, genomen voor de naam van de heldin van zijn verhaal over de Opstand van de Huurlingen (264 vóór Chr). De naam zou je ethymologisch kunnen ontleden: “salam” is ons bekend als het woord voor ”vrede“. Daarop volgt “amm” het woord voor moeder, maar ook het woord voor “stad” in de betekenis van geboorteplaats. Tenslotte het woordje “bô”. In het Tamzigt betekent het zoiets als “die daar” of “die met dat en dat kenmerk”. In het Fenicisch zou het “vader” kunnen betekenen. Vertaling levert dan op “Die van het land van de vrede”, met andere woorden de geofferde kinderen gingen naar een Vredesrijk, een plaats waar men verlost was van alle ellende of het nu om natuurrampen of staatsaangelegenheden ging. Of een vertaling in de trant van “ Vader van de moeder van de vrede” waarbij de betekenis ervan onduidelijk blijft. Als we het Arabisch een tandje belangrijker maken in de vertaling, krijgen we een betekenis in drie lettergrepen “sal–amm–bô”: wat zoiets betekent als (de Godheid heeft) Recht (sal) op het nageslacht (amm) van de vader (bô), een vertaling die dichtbij de echte functie van een “tophet” komt.
Je kunt je afvragen waarom Flaubert nu juist deze naam heeft gekozen, waarbij de vrouw die kinderen baart direct geassocieerd wordt met een godin die de kinderen verslindt. Flaubert leefde vóór Freud, maar is duidelijk een voorafschaduwing van het freudiaanse ideeëngoed. Wat hij doet is de vrouw behalve de rol van moeder toe te kennen, ze ook te verheffen tot iemand met een eigen seksueel leven, en macht over het leven. Iedere dag leven is een beetje doodgaan. Wat Freud de koppeling met Thanatos, de dood, noemde in het genieten van het leven, in het spel met het leven, vindt in Salammbô een vooraankondiging: Salammbô is een femme fatale.
(2) Een “simarre” is een jurk die over de grond sleept. Het woord is Italiaans en het is onduidelijk waarom Flaubert, die elk woord afwoog of het het juiste was, dit woord hier gebruikt.
(3) Flaubert gebruikt hier het woord “ether” en roept daarbij een beeld op zoals dat bestaat in de orphische kosmologie, waarin het allerkleinste bestandsdeel (het atoom) communiceert met het allergrootste (het heelal).
(4) Ik heb niet de hele roman Salammbô van Flaubert gelezen, maar een samenvatting afgewisseld met de originele teksten. Deze samenvatting staat in het boekje met de hiernaast afgebeelde omslag. In dit boekje staat ook uitleg. Ik zal er niet altijd gewag van maken, maar als er uitleg staat bij een bepaalde passage, dan heb ik die meestal uit dit boekje, tenzij anders vermeld natuurlijk. Over de Warme Wateren staat er in het boekje te lezen: “Warme Wateren is de naam van het gebergte aan de oevers van de Golf van Tunis ten zuiden van Carthago. Deze bergen heten tegenwoordig in het Arabisch Djebel bou Kournine. Aan de voet ervan ligt het dorpje Hammam-lif, waar zich warm waterbronnen bevinden. De Bey van Tunis had daar zijn winterpaleis”. Het was voor mij een aangename ervaring erachter te komen dat de omgeving van het oude Carthago leek op de omgeving waar ik vier en een half jaar heb gewoond in Marokko. De plaats met warm waterbronnen heette bij mij in de buurt Fezouan, dat in allerlei liedjes werd bezongen. In de stad Berkane, waar ik woonde waren meer sporen uit een ver verleden (misschien Fenicisch?) te vinden, die ik nu niet zal bespreken.
(5) De Kleine ster onder de maansikkel is de hondsster. De periode waarin dit geldt heet de hondsdagen, waaraan door Jung aandacht wordt besteed, omdat het de dagen zouden zijn waarop de overledenen met de levenden communiceerden in het oude Egypte (Jung, deel 5, blz 303). Een van de inwoners van Berkane (zie noot 4) legde mij uit dat Berkane eigenlijk betekende (Arabisch) “bir” (put of bron) en “kane” van (Latijn) “canis” (hond). Het een en ander zou kunnen samenhangen met feesten die tijdens de Hondsdagen werden gevierd. In Berkane bestonden er nog steeds bepaalde aanduidingen om het verschil in hitte van deze heetste zomerdagen te typeren. Subtiele verschillen: de namen ken ik niet meer, helaas. Ik wist niet dat het nog ooit betekenis voor mij zou krijgen. Toentertijd deed het mij denken aan de verschillende namen die Eskimo′s hebben voor sneeuw. Maar, nu denk ik, dat dit weleens een echt overblijfsel uit de Fenicische of Romeinse overheersing van de streek zou kunnen zijn.
(6) Ik ken de rol van apen in de Fenicische cultuur niet, maar omdat ook Flaubert erover begint, voeg ik een link in over de betekenis van de aap bij de Romeinen en Arabieren, zoals ik die ben tegengekomen in de Libro de buen Amor.
(7) Tanach (betekenis onbekend) is de voedster van Salammbô.
(8) In de uitleg bij dit instrument staat: “Nebal is een Hebreeuws muziekinstrument dat lijkt op een gitaar”.
(9) Mathô is een Carthaagse legerofficier, die echt geleefd heeft tijdens de Eerste Punische Oorlog op Sicilië (241-238 vChr). Hij was samen met Spendius (heeft ook echt bestaan) één van de 70.000 opstandige huurlingen. De inzet was een vrijheidsoorlog tegen Carthago. Mathô wist Hippo te veroveren en ging vervolgens over tot het beleg van Carthago. Uiteindelijk werd hij door Hamilcar en Hanno (zie commentaar, noot 7 bij blog van woensdag 30 januari 2019) verslagen. Eenmaal gevangen genomen stierf hij een marteldood.
(10) Daar komen we weer de poort tegen, die in klassieke grappen zo′n grote rol speelt. Lees hierover meer op het dit blog van woensdag 5 april 2017.
(11) Hoe Flaubert aan het woord “zaïmph” komt, wordt nergens uitgelegd. Ik kan het niet thuisbrengen.