Waarom heb ik gekozen voor de Ezelscomedie van Plautus? Ik heb een zwak voor ezels en dat is dan ook waarschijnlijk de belangrijkste reden om dit stuk van Plautus te kiezen. Mijn hang naar alles dat met de ezel te maken heeft, heb ik ook al in een apart artikel over het beest onder woorden gebracht: De Ezel. Over het mozaïek van een Ezel in het Marokkaanse Volubilis staat in dit artikel te lezen: “De beker met een kruis erop staat inderdaad voor een christelijk symbool: de dood aan het kruis van Christus. Een pater in Marokko dacht zelfs dat het bij deze afbeelding ging om de marteldood van de Apostel Johannes. Maar we hebben wel degelijk ook met een circusact te maken: de grote voet van de ezelberijdster wijst op een van de bekendste toneelschrijvers van die tijd: Plautus, waarvan een van de eerste toneelstukken Asinaria heet. Plautus betekent letterlijk ‘platvoet’, en ik denk dat daarom de vrouw op de ezel zo′n grote lompe voet heeft. Maar toneelspel en werkelijkheid speelden in de Romeinse tijd haasje over. Ook terechtstellingen waren er voor vermaak.” Ik leg hier dus een verband tussen dit toneelstuk en de verbreiding van het christelijke geloof in het Middellands Zeegebied, zo′n 200 jaar later!
Al eerder heb ik Plautus met de verbreiding van het christelijke geloof in verband gebracht, in de bespreking van het stuk Amphitruo. De ezel zou in de kerstkribbe terecht hebben kunnen komen, omdat het een verwijzing is naar een sterrenbeeld “aselli”. En in de Ezelscomedie gaat het er niet alleen om dat er een ezel in voorkomt, ook later in de tekst is er sprake van een Heiland (“salus sum” vert. “ik ben je heiland”) en het heil (“salus”) van de mensheid. Dit wijst erop dat de toneelstukken van Plautus vaak vertolkt zijn door “christelijke” toneelspelers. De christelijke verwijzingen komen natuurlijk niet van Plautus, maar omdat de stukken van Plautus veel improvisatie toestaan, konden deze verwijzingen er na 200 jaar met gemak in worden opgenomen. De plaats Atella in zuid Italië, dichtbij de geboorteplaats van Cicero, was de bakermat van de Atellaanse komedie. Niemand stoorde zich eraan dat in de oorspronkelijke teksten veel improvisatie voorkwam. Integendeel het maakt het toneelspel levend.
En ik wil het nogmaals zeggen, omdat het nogal wonderlijk is, de toneelstukken van Plautus zijn waarschijnlijk de vaakst opgevoerde vertoningen in de westerse geschiedenis. Plautus leefde van 251-184 vóór Christus en Hooft maakt in 1617 ná Christus nog een bewerking van het Plautus’ toneelstuk Aulularia (Warenar). In ongeveer dezelfde tijd maakt Molière (1622-1673) nog een vertaling van verschillende toneelstukken van Plautus! Waaruit je kunt opmaken dat Plautus meer dan 1900 jaar lang toneelstukken heeft aangeleverd aan Europa’s rondtrekkende toneelgezelschappen en schouwburgen!
Op de omslag van de vertaling van de Ezelscomedie staan twee Romeinse toneelspelers afgebeeld. Het is wonderlijk te zien hoe deze afbeelding bijna hetzelfde is als die van twee wajangpoppen die ik eerder heb gepubliceerd. Eerder heb ik de stelling opgeworpen dat de verhalen rond Aesopus (en commentaar: noot 4) als poppenkast–spelen te zien waren in het klassieke Griekenland. Als ik de overeenkomsten zie tussen Romeinse toneelspelers en wajangpoppen, dan zie ik hierin een bevestiging van wat ik eerder over Aesopus te berde heb gebracht. Ook de Romeinse grappen en grollen gaan terug op het poppen- en schimmenspel. Het improviseren is een nasleep van wat poppenspelers deden tijdens een vertoning.
(1)Argyrippus, iemand afkomstig uit Arpinum werd zo genoemd. Arpinum is de geboorteplaats van Cicero! Cicero (106–43vChr) had bewondering voor Plautus (251-184vChr). Plautus was al overleden, toen Cicero geboren werd. Arpinum is een plaats, halverwege tussen Rome en Napels, dichtbij de bakermat van de Romeinse komedie, Atella. Bovendien is Arpinum te associëren met Argos in Griekeland, en met het Arabisch, westelijk of vreemd.
(2)Diabolus, betekenis “duivel”, ontleend aan het Grieks.
(3) Demaenetus, betekenis en associatie onbekend, maar doet mij denken aan “dement”, ook al geeft het woord daar geen enkele aanleiding toe, behalve de klank? Op het Grieks afgaand zou je kunnen concluderen “demos” is volk en “natus” is Latijn voor geboren, kortom een kind van het volk. Maar met een andere associatie, “nasus”, komt Cicero weer tevoorschijn, omdat die vaak De Neus werd genoemd. Het neusje van het volk; het neusje van de zalm. De associatie met Cicero kan later ontstaan zijn, omdat de kluchten van Plautus inspireren tot improvisatie. Een later toneelgezelschap uit de tijd van Cicero kan dus de associatie met Cicero erin gebracht hebben. Bekend is dat Cicero op hoge leeftijd (60 jaar) zwichtte voor een veel jongere schoonheid (15 jaar!), Publilia, die hem trouwde om zijn geld en aanzien (Harris, Cicero Trilogie: p. 998-1000). Cicero ging met grote regelmaat naar Atella om daar opvoeringen van kluchten bij te wonen (Harris: p.997).
Cicero is al eerder als levensgeschiedenis besproken op mijn blog, te beginnen op dd. 17 oktober 2021 onder de titel Symbolische Dominantie en het commentaar.
(4)Philenium, Grieks, philema betekenis “kus”. Vilein?
(5)Leonida–s, leeuw
(6)Demenaetus:
Equidem scio iam, filius quod amet meus
istanc meretricem e proxumo Philaenium.
estne hoc ut dico, Libane?
Libánus
Rectam instas viam.
ea res est. sed eum morbus invasit gravis.
Demenaetus
40Quid morbi est?
Libánus
Quia non suppetunt dictis data.
Demenaetus
Tune es adiutor nunc amanti filio?
Libánus
Sum vero, et alter noster est Leonida.
Demenaetus
Bene hercle facitis ét a me initis gratiam.
verum meam uxorem, Libane, nescis qualis sit?
Libánus
45Tu primus sentis, nos tamen in pretio sumus.
Demenaetus
Fateór eam esse importunam atque incommodam.
Libánus
Posterius istuc dicis quam credo tibi.
Demenaetus
Omnes parentes, Libane, liberis suis,
qui mi auscultabunt, facient obsequellam†
50quippe quí mage amico utantur gnato et benevolo.
atque ego me id facere studeo, volo amari a meis;
volo mé patris mei similem, qui causa mea
nauclerico ipse ornatu per fallaciam
quam amabam abduxit ab lenone mulierem;
55neque puduit eum id aetatis sycophantias
struere et beneficiis me emere gnatum suom sibi.
eos mé decretumst persequi mores patris.
nam me hodie oravit Argyrippus filius,
uti sibi amanti facerem argenti copiam;
60et íd ego percupio obsequi gnato meo.
volo amori obsecutum illius, volo amet me patrem.
quamquam illum mater arte contenteque habet,
patres ut consueverunt: ego mitto omnia haec.
praesertim quom is me dignum quoi concrederet
65habuit, me habere honorem eius ingenio decet;
quom me adiit, ut pudentem gnatum aequomst patrem,
cupio esse amicae quod det argentum suae.
Libánus
Cupis id quod cupere te nequiquam intellego.
dotalem servom Sauream uxor tua
70adduxit, cui plus in manu sit quam tibi.
Demenaetus
Argentum accepi, dote imperium vendidi.
nunc verba in pauca conferam quid te velim.
viginti iam usust filio argenti minis:
face id ut paratum iam sit.
Libánus
Vnde gentium?
Demenaetus
75Me defraudato.
Libánus
Maxumas nugas agis:
nudo detrahere vestimenta me iubes.
defraudem te ego? age sís, tu sine pennis vola.
tene ego defraudem, cui ipsi nihil est in manu,
nisi quid tu porro uxorem defraudaveris?
Demenaetus
80Qua me, qua uxorem, qua tu servom Sauream
potes, circumduce, aufer; promitto tibi
non offuturum, si id hodie effeceris.
Libánus
Iubeas una opera me piscari in aere,
venari autem rete iaculo in medio mari.†
Demenaetus
85Tibi optionem sumito Leonidam,
fabricare quidvis, quidvis comminiscere:
perficito, argentum hodie ut habeat filius,
amicae quod det.
Libánus
Quid ais tu, Demaenete?
Demenaetus
Quid vis?
Libánus
Si forte in insidias devenero,
90tun redimes me, si me hostes interceperint?
Demenaetus
Redimam.
Libánus
Tum tu igitur aliud cura quid lubet.
ego eo ad forum, nisi quid vis.
(7)ARGYRIPPVS Sicine hoc fit? foras aedibus me eici?
promerenti optume hocin preti redditur?
bene merenti mala es, male merenti bona es;
at malo cum tuo, nam iam ex hoc loco 130
ibo ego ad tres viros vostraque ibi nomina
faxo erunt, capitis te perdam ego et filiam,
perlecebrae, permities, adulescentum exitium.
nam mare haud est mare, vos mare acerrumum;
nam in mari repperi, hic elavi bonis. 135
ingrata atque inrita esse omnia intellego
quae dedi et quod bene feci, at posthac tibi
male quod potero facere faciam, meritoque id faciam tuo.
ego pol te redigam eodem unde orta es, ad egestatis terminos,
ego edepol te faciam ut quae sis nunc et quae fueris scias. 140
quae prius quam istam adii atque amans ego animum meum isti dedi,
sordido vitam oblectabas pane in pannis inopia,
atque ea si erant, magnas habebas omnibus dis gratias;
eadem nunc, cum est melius, me, cuius opera est, ignoras mala.
reddam ego te ex fera fame mansuetem, me specta modo. 145
nam isti quid suscenseam ipsi? nihil est, nihil quicquam meret;
tuo facit iussu, tuo imperio paret: mater tu, eadem era es.
te ego ulciscar, te ego ut digna es perdam atque ut de me meres.
at scelesta viden ut ne id quidem, me dignum esse existumat
quem adeat, quem conloquatur quoique irato supplicet? 150
atque eccam inlecebra exit tandem; opinor hic ante ostium
meo modo loquar quae volam, quoniam intus non licitum est mihi.
(8)DIABOLVS Agedum istum ostende quem conscripsti syngraphum
inter me et amicam et lenam. leges pellege.
nam tu poeta es prorsus ad eam rem unicus.
PARASITVS Horrescet faxo lena, leges cum audiet.
DIAB. Age quaeso mi hercle translege. PAR. Audin? DIAB. Audio. 750
PAR. 'Diabolus Glauci filius Clearetae
lenae dedit dono argenti viginti minas,
Philaenium ut secum esset noctes et dies
hunc annum totum.' DIAB. Neque cum quiquam alio quidem.
PAR. Addone? DIAB. Adde, et scribas vide plane et probe.