Wajang kulit.

         

De vrijheid van de poppen.

         

Geheel buiten het genre van de hindoeïstische mythen, volksverhalen en heldendichten staan de figuren van de panakawans of volgelingen van de zijde der Pandawa′s: Semar (de vader) en zijn beide zonen Petroek en Nalagareng (vooral bekend onder de naam Cepot of Ba-gong). Deze humoristisch getekende figuren treden vooral op in kluchten als potsenmakers. Toch zijn er verschillende aanwijzingen dat men in Semar meer moet zien dan een eenvoudige clown. Hij beschermt steeds zijn meester, staat hem met wijze raad terzijde, en treedt in veel gevallen op als de vertegenwoordiger van het nuchter verstand.

         

De namen der panakawans (ook wel punokawan geschreven) zijn van oorsprong oud–Javaans, hun voorstelling verschilt geheel van die der niet inheemse (hindoeïstische of Chinese) helden en reuzenfiguren. Je zou dan ook in Semar een overblijfsel kunnen zien van de oorspronkelijke Javaanse voorouders, die in de eerste rituele schimmenspellen reeds optraden en werden herdacht om bescherming te vragen.

         

Behalve Ba–gong (Cepot) speelt Petroek (ook bekend onder de naam Dawala) een grote rol in deze humoristische vertellingen. Petroek is net als Cepot een trickster (waarschuwing: in de opsomming op deze site over de trickster ontbreken een aantal bekende tricksters en zijn andere genoemde figuren duidelijk geen tricksters, maar gewoon grappenmakers!). Petroek is de tweede zoon van Semar. Op de site over de panakwan is sprake van 4 komische wajang poppen. Een afbeelding van de vierde figuur, Gareng, heb ik niet kunnen terugvinden, maar zal ongetwijfeld wel ergens bestaan. Naar mijn idee speelt hij een minder belangrijke rol, die is gaan samenvallen met die van Bagong (Cepot).

         

Petroek is het middelste kind. Semar, Bagong en Petroek vormen samen een harmonieus gezin. De punokawan gaan vaak door voor clowns, maar de leden van de familie Semar moeten hiervan worden onderscheiden als tricksters, grappenmakers uit de klassieke oudheid, een categorie grappenmakers waaronder je ook Nasreddin, Aesopus, Pushkin en Jeha kunt laten vallen. Zij zorgen ervoor dat men tijdens de tradionele, vaak zwaar op hand voorstellingen toekomt aan ontspanning. De poppenspeler (Indonesisch dalang) probeert het publiek erbij te betrekken door de hoofdvoorstelling af te wisselen met grappige en humoristisch sketches. Soms met een actuele politieke booschap.

         

Petroek heeft erg lange ledematen en een heel erg lange neus. In de voorstellingen heeft Petroek vaak de stem van een krijger; de anderen praten meer door de neus. Petroek is getrouwd met Dewi Ambarawati. Zij hebben een zoon Lengkungkusuma.

         

Tijdens de Nederlandse koloniale overheersing van Indonesië deed een wajangvoorstelling de rondte genaamd Petruk dadi ratu (Petroek wordt koning). De voorstelling was bedekte kritiek op het beleid van het Nederlandse bestuur over Indië. In het verhaal werpt Petroek het Gareng koningshuis omver en overwint hij de adviseur van Gareng de grappenmaker Ba–gong (Cepot). De Koning Gareng geeft zich over.

         

Semar is de vader van het gezin: hij is goddelijk en heel erg wijs. Hij is de voorouderlijke geest (dhanyang) van het eiland Java. Hij wordt beschouwd als de meest heilige figuur van het wajang–spel. Ze zeggen dat de naam “semar” afkomstig is van van het Javaanse woord voor “vaag, obscuur en mysterieus”. Hij wordt aangesproken met de beleefdheidsformule “eerbiedwaardig opperhoofd”. Semar heeft een platte neus, een naar voren uitstekende kaak, een lui oog en een enorm achterste, buik en borst. De kleren die hij draagt, wijzen erop dat hij een heilige is. Als hij zich naar voren buigt, houdt hij één hand achterop zijn rug en de andere steekt hij ietsje voor zich uit. Hij gaat op en neer en heft met de regelmaat van de klok berispend zijn wijsvinger. Semar lijkt ook op de vidusaka clown uit het Indiaase Sanskriet drama, waarover Huizinga in 1897 heeft geschreven. Semar verscheen voor zover bekend voor het eerst als wajangpop op het toneel in 1358.

         

De vrijheid van de poppen.

Volgens Freud kan humor alleen maar in een ‎gezelschap van minimaal drie mensen voorkomen. Twee mensen vertellen een ‎grap over een derde. In het licht van het existentialisme, zou je dan ‎kunnen begrijpen, waarom Bergson de grap ziet als een ‎straf, net als Sartre: L′enfer, c′est l′autre. ‎Ten slotte treffen wij bij Jung ‎‎(lees ook het commentaar) de notie aan die het dichtst bij het ‎Wajangpoppenspel staat: de schaduw (wajang=schaduw: schimmenspel).

John Gray in zijn boek “The freedom of the marionettes” (2015) benadrukt ‎dat poppen in wezen over een absolute vrijheid beschikken, die wij ‎mensen hun benijden. Poppen kunnen alle mogelijke en onmogelijke houdingen aan nemen, die mensen al vlug na hun geboorte niet meer kunnen aannemen. Hoe ouder je wordt hoe moeilijker het is om maar bij benadering de sprong te maken waarbij een wajangpop erin slaag zijn opponent de loef af te steken. En wij benijden poppen daarom. Waarom zijn wij op hen jaloers, volgens John Gray?

We gaan terug naar het allereerste begin van de mensheid. Adam verblijft samen met Eva in het paradijs en Eva plukt van de Boom der Kennis en geeft deze appel, die Newton later weer op z′n kop kreeg, aan Adam. Ze zeggen dat de Duivel dit Eva heeft ingefluisterd! Toch is dit wel heel vreemd! Als God echt alwetend zou zijn, dan ‎zou er geen Duivel kunnen bestaan, die Eva van de Boom der Kennis laat plukken. God verdreef Adam en Eva uit ‎het paradijs, omdat hij niet wilde dat zij over het wachtwoord zouden ‎beschikken waarmee zij zouden kunnen inloggen op zijn ‎Alwetendheid. Logisch gezien betekent dit dat Hij dus in feite niet Alwetend ‎kan zijn, omdat hij bang is dat anderen hierop in kunnen breken. Zowel de Duivel als Adam en Eva vormen een bedreiging. Alleen ‎door de bedreiging op te lossen en op te gaan in de goddelijke alwetendheid, zou er algehele Vrijheid ‎kunnen komen. Het zijn de Gnostici ‎die dit verwerven van alle ‎kennis tot leidraad van hun filosofie hebben gemaakt om te komen tot de totale Vrijheid. Gek genoeg zijn zij ‎daarmee tot de aartsvijanden van de mensheid geworden: zij zijn ‎door hun zoeken naar kennis de uitvinders van ziektes, het kwaad, ‎oorlogen etc.

Met deze samenvatting mag duidelijk zijn, waar John Gray ‎naartoe wil: wij hebben het in ons, wij kennen het oneindige ‎verlangen om al onze kennis uiteindelijk in een pop (god) te ‎downloaden om ons te bevrijden van alle aardse kommer en kwel.

         

Hoe speelt de Klassieke Humor hierop in

Wie het begin van dit betoog over Bergson en Freud in verband ‎brengt met de theorie over De vrijheid van de Marionetten is ‎duidelijk dat in dit geval de humor bestaat uit de straf die staat op ‎asociaal gedrag. Op mijn website is dit terug te vinden in het gedeelte Godsdienst op het eind ‎in de rechterkolom, in een bijlage getiteld: Van de ‎tongriem gesneden. Net als in de bijlage bij ditzelfde deel met de titel Huilen ‎en Lachen ‎wordt hier de nadruk gelegd op, dat het bestraffen van ongepast ‎gedrag in de Oudheid, niet alleen een schouwtoneel was zoals bij de ‎bestraffing van Mardouk uit de preambule van mijn website Klassieke ‎Humor, maar ook iets was om ‎om te lachen.

Voor ons bijna onvoorstelbaar, maar door Bergson verduidelijkt aan ‎het begin van zijn Le Rire (deel II, pag. 12):
‎ ‎

“Een man loopt op straat, hij struikelt en valt: de voorbijgangers moeten hierom lachen. Men lacht niet om hem, denk ik, als de man er ineens op zou zijn gekomen op straat te gaan zitten. Men lacht om wat hem overkomt zonder dat hij dat wil, onverwacht. Het gaat er dus niet om dat hij plotseling van gedachte verandert, maar om dat hem iets pijnlijks overkomt dat hij eigenlijk niet wil: zijn onhandigheid.”
“...(in dit voorbeeld) komen de drie punten die we hebben besproken ten aanzien van wat humor typeert, in een gebeurtenis bij ekaar. Het komische treedt aan de dag, lijkt het, wanneer mensen in een groep bij elkaar komen en de aandacht wordt getrokken door één van hen. Ze leggen hun gevoeligheden naast zich en laten hun intelligentie de vrije teugel. Wat is er nu zo bijzonder dat iedereen′s aandacht daarop wordt gevestigd? Waarom gooit de intelligentie alle bezwaren over boord? Als we een antwoord vinden op deze vragen, zijn we al dicht bij een antwoord op de vraag wat humor eigenlijk is.”

Ik noem dit sociale humor: het gaat om het lachen om iemand ‎anders, dus (a)sociaal. Maar uit het Wajang–spel en uit ons ‎aangehaalde fragment wordt duidelijk dat er naast de sociale humor, ‎een andere soort humor bestaat, een contemplatieve, een ‎beschouwende humor. John Gray eindigt zijn betoog met een ‎oproep: zoek de bevrijding niet buiten je zelf, maar in je zelf! De enige ‎echte humor blijft goddelijk van aard en draagt ieder voor zich in zichzelf. En dat is wat dit wajang–fragment ook probeert uit te dragen. De ‎engel die je moet veroveren, is altijd bij en in je, niet buiten je waar ‎de vijand op je loert. Er bestaat kortom een humor waarbij geen ‎ander te pas komt: je draagt beelden in je die maken dat je energie ‎krijgt van wat je ziet, nog zonder dat je het ooit hebt gezien.

Voor mij is introspectie de basis om te komen tot de drie archetypen ‎voor drie verschillende soorten humor in het verleden: het archetype ‎Salomon met grappen over het Recht, het ‎archetype Herakles met ‎grappen over Fatsoen als onderwerp, en tenslotte grappen over het ‎Geloof (de Feniks) met het verschil van godsdiensten als onderwerp.

Deze indeling is natuurlijk veel te grof, en zou bijgeschaafd moeten ‎worden, vooral als we de Klassieke Humor uit andere delen van de ‎wereld erbij halen.

         

(1) Verhaal 130: Jeha en zijn schaduw.
‎ ‎(Marokkaanse verteller, taal Frans, 14 jaar oud)

Op een dag zegt de koning tegen de inwoners van de stad, dat er ‎oorlog is. En alle jonge mannen tussen de twintig en ‎dertig jaar moeten zich oefenen om de oorlog in te gaan. Ook Jeha ‎trekt met hen ten strijde. Als ze goed genoeg geoefend zijn, en als ze ‎op het punt staan naar het oorlogsgebied te vertrekken, vraagt Jeha: ‎‎“Kan ik twee kippen en twee stukken vlees mee krijgen?” Men haalt ‎twee kippen en twee stukken vlees voor Jeha, en ze vertrekken. Op ‎een gegeven moment in de strijd, besluit men dat iedere partij steeds ‎één iemand tegen iemand anders van de tegenpartij zal laten ‎vechten. Het land (de partij) dat de meeste overlevenden heeft na ‎afloop van alle duels heeft de strijd gewonnen.‎
Als er tien dagen verstreken zijn, is het de beurt aan Jeha. Jeha en zijn ‎tegenstander zijn beiden heel erg bedroefd, Elk wil van de ander ‎winnen, maar daarvoor is nodig, dat één van beiden de ander doodt. ‎Jeha roept: “Stop! Stop! Stijg van je paard af!” Ze stijgen alle twee af. ‎Daarop zegt Jeha: “Ga zitten.” Ze gaan beiden zitten. Dan zegt hij: “Is ‎mijn vader geld aan jouw vader verschuldigd? Zijn we daarover niet ‎tot een goede schikking gekomen?” Zijn tegenstander antwoordt: ‎‎“Nee.” Daarop vervolgt Jeha: “Heeft mijn vader grond, en wij hebben ‎dat niet goed onder elkaar verdeeld?” “Nee,” antwoordt de ander ‎daarop. Jeha zegt dan: “Waarom wil je me dan doden? En ik jou? ‎Vooruit we leggen onze karabijn neer, en we gaan er vandoor…….” Ook ‎de andere man neemt z′n geweer van z′n schouder en legt hem neer. ‎Jeha zegt verder: “Jij neemt één kip en één stuk vlees, en ik neem ook ‎mijn aandeel.” Ze eten allebei een kip en een stuk vlees.
‎ De anderen zien dat Jeha met zijn tegenstander zit te eten. Zij zijn ‎daar heel erg blij over. Zij staken de strijd, omdat vanaf dat moment ‎de twee landen weer vrienden zijn. Door Jeha zijn ze weer bevriend ‎met elkaar, en ze maken geen ruzie meer onderling. En zo eindigt dit ‎verhaal van Jeha.

         

(2) Op het einde van een kerkdienst zeg je: “Amen” (het zij zo). Eraan ‎voorafgaand wordt gezegd: “Ga in vrede!” Duidelijk is dat deze twee ‎Boemannen niet op oorlog uit zijn. In het boek Power Play van Andrew N. Weintraub wordt in noot 1 van Hfd. 4 een populair ‎lied van Harry Belafonte uit die tijd aangehaald, als toelichting op dit “Amen”. Je zou ‎deze associatie ook in verband kunnen brengen met het Indonesische ‎beleid van dat moment om alle die godsdiensten als gelijkwaardig te ‎beschouwen voor de Pancasila- wet.

         

(3) Associatie op de grote Sprong voorwaarts van Mao Tse Tung. Maar de Grote Sprong (voorwaarts) komt ‎ook al voor op het blog over de verhalen van de Kwakiutl-Indianen van ‎Noord Amerika (‎lees het commentaar ‎dat in dit geval belangrijker is dan het verhaal).

         

(4) John Gray in zijn boek “The freedom of the marionettes” (2015) schrijft op pagina 13: “Seeing the world as an evil piece of work, the ‎Gnostics advanced a new vision of freedom. Humans were no longer ‎part of a scheme of things on which freedom meant obedience to law. ‎To be free, humans must revolt angainst the law that govern earthy ‎things. Refusing the constraints that go with being a fleshly creature, ‎they must exit from the material world.”

         

(5) Noot 4, pag. 257, Power Play: “In het verhaal wil Koning Naga Percona trouwen met de engel Supraba, de mooiste engel in de hemel. In deze scène is de Boemannen bevolen door de generaal van de koning, Kalapideksa, om de engel gevangen te nemen en haar naar het paleis van de koning te brengen”. Eigenlijke treffen we eenzelfde plot aan bij de Griekse komedieschrjver Aristofanes, in het stuk “De Vogels” wat ik heb toegelicht in de bijlage Wolkenkoekoeksheim.